I overstromen werkw. Uitspraak: [ 'ovərstromə(n) ] Afbreekpatroon: over·stro·men Vervoegingen: stroomde over (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is overgestroomd (volt.deelw.) (van een vat dat vloeistof bevat) zo vol zijn dat de inhoud eruit stroomt Voorbeeld: 'Bij zo'n stortbui overstromen onze dakgoten.' Synoniem: overlopen (1) II over...
1) Overgutsen 2) Overladen 3) Ondervloeien 4) Buiten de oevers treden 5) Onderlopen 6) Onder water zetten 7) Overbuizen 8) Onder water lopen 9) Overlopen 10) Overspoelen 11) Overzwalpen 12) Verdrinken 13) Inunderen 
onder water komen te staan vb: in 1953 zijn grote delen van Zeeland overstroomd
•het tot over de rand gevuld raken van een vat. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
onder water zetten, zo vol zijn dat de inhoud over de rand stroomt
Overstromen wil zeggen dat een rivier buiten haar oevers treedt. [basiswoordenlijst groep 5]