I de pluis zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ plœys ] Verbuigingen: pluizen (meerv.) kleine hoeveelheid haartjes, draadjes of stof Voorbeeld: 'Er zit een pluisje op je bloes.' II pluis bijv.naamw. Uitspraak: [ plœys ] Het is hier niet pluis. (het is hier niet veilig) Synoniemen: draadje in orde pluche Spreekwoorden en zegswijzen ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/pluis