de tronie zelfst.naamw. (v.) Afbreekpatroon: tro·nie Verbuigingen: tronies (meerv.) Verbuigingen: tronietje (verkleinwoord) , gezicht Voorbeeld: 'Hij kreeg een welverdiende mep op z'n tronie.' . Synoniemen: bakkes ponum porum smo smoel smoelwerk snoet snuit 7 definities...
1) Aangezicht 2) Asociaal gezicht 3) Bakkes 4) Boevengezicht 5) Boos gezicht 6) Brutaal gezicht 7) Een lelijk gezicht 8) Facie 9) Fieselemie 10) Gelaat 11) Genre in de beeldende kunst 12) Gezicht 13) Lelijk gezicht 14) Onaangenaam gezicht 15) Onbetrouwbaar gezicht 16) Ongunstig gezicht 17) Onguur gelaat 1) Bakkes 2) Facie 3) Fieselemie 4) Gelaat 5) Ponem 6) Ponum 7) Porem 8) Smoel 9) Smoelwerk 10) Snoet 11) Snuit 
lelijk gezicht (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) gezicht (meestal met een negatieve klank 'boeventronie')
gelaat met een weerzinwekkende uitdrukking of lelijkheid; smoel
gezicht, smoel - Woordfeit: Sinds de vijftiende eeuw komt tronie in het Nederlands voor. Het is ontleend aan het Franse trogne en kwam in allerlei spellingvarianten voor: troenie, trongnie, trognie, tronje, etc. Aanvankelijk had tronie de neutrale betekenis `gezicht, gelaat`. In de schilder- en beeld...
gezicht (tegenwoordig minachtend)
gezicht (tegenwoordig minachtend)
[Soldatentaal, 1914] hoofd.
[Bargoens, boeventaal] gezicht. Zet een ander tronie.