de habitat zelfst.naamw. Verbuigingen: habitats Verbuigingen: habitatje het natuurlijke leefgebied van een organisme 
1) Standplaats 2) Leefomgeving 3) Biotoop 4) Natuurlijk leefgebied 5) Leefgebied van planten of dieren 6) Natuurlijke leefomgeving 7) Natuurlijk woongebied 8) Leefgebied 9) Woongemeente 10) Woongebied van een organisme 11) Woongebied 12) Zijn standplaats hebben 
Is de plaats waar een bepaalde soort voorkomt, doordat deze plaats voldoent aan de eisen en toleranties die het soort stelt om te kunnen overleven, groeien en voortplanten. Habitat betekent in het latijns eigenlijk woonplaats/vaste verblijfplaats.
Def.: leefgebied van een soort. Toelichting: Dit is een autecologisch begrip.
[design] Van oorsprong Engelse winkelketen die alleen betaalbare, goed ontworpen producten verkoopt. Opgericht door de ontwerper Terence Conran.
natuurlijk woongebied
De ecologische term habitat is de plaats waar een specifieke soort leeft en groeit. Niet hetzelfde als `niche`.
Een habitat is de leefomgeving waarin een bepaalde soort leeft. Een soort kan verschillende habitats nodig hebben in de loop van een jaar of zijn levenscyclus. Deze habitats kunnen bij elkaar liggen (bijvoorbeeld lage zandplaat - hoge zandplaat; lage zandplaat - sublitoraal) of in verschillende gebieden liggen (bijvoorbeeld toendra Siberië - Wadde...
(Engels) De standplaats, waar een plant normaal groeit.
Leefgebied van dieren of planten.
natuurlijk woongebied van een organisme of een levensgemeenschap.
natuurlijk woongebied van een organisme of een levensgemeenschap
De locatie en specifieke omgeving waarin een organisme leeft; zijn natuurlijk thuis. Alternatieven: habitatsde woonplaats of verblijfplaats en een bepaald of lokaal type milieu dat wordt bezet door een soort (vaak samen gebruikt met de term niche in 'habitat en niche').
natuurlijke leefomgeving
habitat:(Lat. hij bewoont) natuurlijk woongebied van een organisme of een levensgemeenschap, leefgebied van een diersoort.
leefgebied van een organisme of een levensgemeenschap
natuurlijk woongebied (toon de herkomst via de etymologiebank)
De plaats waar en de milieuomstandigheden waarin een bepaald organisme leeft of groeit.
•het natuurlijke leefgebied van een organisme.
natuurlijk woongebied
Leefgebied van een plant- of diersoort, gezien vanuit de soort, met alle noodzakelijke onderdelen en omgevingsfactoren. Voorbeelden: langzaam stromende binnenbocht van een beek, met fijn zand op de bodem (beekrombout); verlandingszone van een matig voedselrijk ven, met veel verschillende vegetatiestructuren (speerwaterjuffer). Wordt vaak (onjuist) ...
[Ecosysteem] woonplaats van een organisme.
Een habitat is het leefgebied waaar een bepaald organisme voorkomt