peuteren werkw. Uitspraak: [ 'pøtərə(n) ] Afbreekpatroon: peu·te·ren Vervoegingen: peuterde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepeuterd (volt.deelw.) 1) met je vinger ergens aan of in pulken of plukken Voorbeeld: 'neuspeuteren' Synoniem: frunniken 2) je als een peuter gedragen Voorbeeld: 'kinderen moeten ... Gevonden op https://woorden.org/woord/peuteren
met je vingers of iets anders ergens in wroeten vb: hij zat natuurlijk weer in zijn neus te peuteren Synoniem: wriemelen Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/