belijden werkw. Uitspraak: [ bə'lɛidə(n) ] Afbreekpatroon: be·lij·den Vervoegingen: beleed (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft beleden (volt.deelw.) uitspreken dat je iets gelooft Voorbeeld: 'belijdend lid van een kerk' je zonden belijden (erkennen dat je hebt gezondigd) Synoniemen: aanhangen bekennen getuigen Gevonden op https://woorden.org/woord/belijden