jatten werkw. Uitspraak: [ ˈjɑtə(n) ] Afbreekpatroon: jat·ten Vervoegingen: jatte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gejat (volt.deelw.) stelen informeel Voorbeeld: 'Die smeerlap heeft mijn fiets gejat.' Synoniemen: achterhouden achteroverdrukken afnemen benemen gappen graaien grijpen grissen handen inpikken leegstelen o...
1) Achterhouden 2) Achteroverdrukken 3) Afnemen van bezit 4) Bietsen 5) Dieven 6) Gappen 7) Graaien 8) Grijpen 9) Grissen 10) Handen 11) Handen (volkstaal) 12) Inpikken 13) Kapen 14) Onrechtmatig verkrijgen 15) Ontvreemden 16) Pikken 17) Rampassen 18) Roven 19) Snaaien 20) Stelen 21) Stiekem wegnemen 1) Achterhouden 2) Achteroverdrukken 3) Bietsen 4) Dieven 5) Fikken 6) Gappen 7) Graaien 8) Grissen 9) Grijpen 10) Handen 11) Inpikken 12) Ontvreemden 13) Organiseren 14) Pikken 15) Ratsen 16) Roeien 17) Rollen 18) Roven 19) Snaaien 20) Stelen 21) Verdonkeremanen 22) Verduisteren 23) Vervreemden 24) Wegfutselen 
gappen (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) aanwijsstokjes (uit het Joods)(Amsterdams) handen, vingers
stiekem nemen wat niet van jou is vb: hij heeft een auto gejat Synoniemen: stelen pikken bestelen wegnemen
•iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen.
gappen
(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) stelen, gappen; v. Hebr. jad: hand
Amsterdams woord voor stelen
[Bargoens, boeventaal] stelen. Zie Jat.