sluipen werkw. Uitspraak: [ ˈslœypə(n) ] Afbreekpatroon: slui·pen Vervoegingen: sloop (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is geslopen (volt.deelw.) voorzichtig lopen zodat niemand het merkt Voorbeeld: 'De kat sluipt naar de vogel in de tuin.' Synoniemen: glijden kruipen 
1) Onopgemerkt gaan 2) Doorglippen 3) Sluiken 4) In stilte voortbewegen 5) Onopgemerkt 6) Behoedzaam voortbewegen 7) Zich behoedzaam voortbewegen 8) Onopgemerkt kruipen 9) Kruipen 10) Gluipen 11) Glijden 
zich onopgemerkt voortbewegen
zich behoedzaam voortbewegen (toon de herkomst via de etymologiebank)
zachtjes lopen, zodat niemand je opmerkt vb: Meike sloop de trap af naar beneden
• [erga] zeer voorzichtig lopen, op zo`n manier dat ontdekking vermeden kan worden.
Sluipen is zich stiekem, onhoorbaar voortbewegen, meestal met bedenkelijke intenties (voornemens). [basiswoordenlijst groep 3]