Tuinbouwtaal

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, BE
Woorden: 1884


Abiotisch 
Verband houdend met of onder invloed van andere omgevingsinvloeden dan die van dierlijke organismen.  Tegengestelde van biotische factoren. 

Abiotische factoren
Enkele begrippen: bodem, waterhuishouding, lucht en klimaat worden vaak aangeduid als abiotische factoren (niet-levend) ofwel als milieu. Weblinks

Abscissinezuur
Een groeistof. Zie ook weblinks plantenvermeerdering.

Acaricide
(Spintmiddel.) Een spintdodend of mijtendodend middel. (Pesticide of gewasbeschermingsmiddel). Mijten zijn biologisch d.m.v. roofmijten te bestrijden. Zie ook weblinks plantenziekten en plagen.

Acarologie
De studie of leer van mijten (spinachtigen- Acari)

Acclimatisering
Het zich aanpassen aan een gewijzigd milieu.

Aceretum
(Esdoornpark) Een esdoornpark. Een verzameling van verschillende soorten en rassen van esdoorn (Acer).

Achtertuin
De tuin achter het huis. Zie ook weblinks tuinaanleg.

Acidatie
Verzuring van de grond. Kan o.a. met zwavelbloem gebeuren. Kan enkel voor de teelt van blauwe bosbes (Vaccinium corymbosum) nuttig zijn.

Acidifiel
(acidofiel) Zuurminnend. Bijvoorbeeld plantensoorten die bij voorkeur in zure milieu`s groeien (pH lager dan 7). De meeste Vaccinium-soorten hebben een zure grond nodig. Meer info over de teelt en verzorging: zie Fruit ABC en fruitboek

Acidifoob
(Niet-zuurminnend) Bijvoorbeeld planten die zure milieu`s mijden (pH +7). O.a. druiven (Vitis vinifera).

Acidimeter
Toestel om de zuurgraad (pH) te meten.

Aciditeit
Zuursterkte of zuurgraad (pH)

Acidofiel
Zuurminnende plant. De meeste planten van de Ericaceae houden van zure grond.

Acidotroof water
Verzuurd of zuur water. Regenwater is veelal zuur.

Acoestische afweer
Afweer van ongewenste dieren m.b.v. al dan niet specifieke geluiden die bij hen specifieke gedragingen kunnen oproepen. Zie ook weblinks plantenziekten en plagen.

Acrotone groeitype
(Kopgroeiers) Kopgroeiers of acrotone groeitype: (topgroeiers). Deze rassen hebben een dominerende kop.

Activering
1. Omzetting van een stof in een werkzame(re) stof  2. Verbetering van de werking van een stof door toevoeging van een (of meer) andere stof(fen).

Adaptatie (biologie algemeen)
(Aanpassing aan omgeving) Actieve en passieve aanpassing van organismen op de omgeving, de hoeveelheid water, temperatuur, licht, bodemgesteldheid enz Zie ook biologielinks

adaxiaal (botanisch)
(adaxiale) Aan de kant die naar de hoofdas gekeerd is. (= Tegengestelde van abaxiaal)

Additief
(Toevoegsel) Stof die wordt toegevoegd om bepaalde eigenschappen te verbeteren (kleur, geur, smaak, houdbaarheid, …). 

Additieve werking
Gelijktijdige werking van twee of meer factoren, waarbij het totale effect gelijk is aan de som van de afzonderlijke werkingen van deze factoren.

Additieven
(Toevoegingen) Additieven zijn hulpstoffen die toegevoegd worden om de eigenschappen van een product te veranderen- verbeteren.

ademhaling
(dissimilatie ) Het proces waarbij de plant energie vormt voor allerlei levensprocessen. Luchtzuurstof wordt hierbij opgenomen en koolzuurgas en waterdamp afgegeven. Eenvoudig weergegeven: Suiker + zuurstof --> koolzuurgas + waterdamp.

Ademhalingskromme
Laat zien, hoe de intensiteit van de ademhaling is. (Bijv. vanaf de bloei tot het pluktijdstip).

Ademwortel
(Luchtwortel) Een kegelvormig orgaan, door de wortels gevormd, waardoor planten die in het water staan kunnen beschikken over lucht. Sommige bladkamerplanten hebben luchtwortels.

Adhesiekracht
Dit is de aantrekkingskracht tussen moleculen van verschillende soorten.

ADI
(Aanvaardbare Dagelijkse Opname. ) Het is de dagelijkse opname van een pesticide die, wanneer dit gebeurt over een volledige leefperiode, geen merkbaar risico blijkt op te leveren.

Adstringens (kruiden)
Een middel dat de huid of andere weefsels doet samentrekken en de afgifte van vloeistof voorkomt. Wordt soms gebruikt bij kleine wonden.

Adult
Volwassen individu. Volwassen insecten zijn moeilijker te bestrijden dan de larven.

Adventief
Een botanische term voor plantenorganen, die zich ontwikkelen op een ongebruikelijke plaats. Sommige planten hebben ogen of knoppen op hun wortels of op hun bladeren.

Adventief plant
(Adventieve plant.) Een plant die door de mens voorkomt in gebieden die niet tot de oorspronkelijke behoren. 

Adventiefwortels
Wortels die zich ontwikkelen aan stengels of op andere plaatsen, waar ze normaal niet aankomen.

Adventieve groei
Organen die ontstaan, na verwondingen of na een behandeling met groeistoffen (bewortelingshormonen), op plaatsen waar ze onder normale omstandigheden niet zouden ontstaan.

Adventieve knoppen.
(Bijknop) Adventieve -, bij- of toevallige knoppen: Deze knoppen worden niet in de bladoksels aangelegd, maar wel op willekeurige plaatsen op de twijg, tak, stam of wortel (opslag, wortelstek). Zie ook biologielinks

Aeratie (Aëratie)
(Bodemventilatie) Het losmaken van de grond om een betere luchttoetreding mogelijk te maken. O.a. frambozen zijn gevoelig voor een te gesloten grond.

Aërobe ademhaling
Het vrijmaken van energie in de cel waarbij vrije zuurstof gebruikt wordt voor de chemische afbraak van organische stoffen (vooral glucose).

Aërobe bacteriën
(luchtbacteriën) Bacteriën die luchtzuurstof nodig hebben om te leven. In de bovenste grondlagen leven aërobe bacteriën.

Aërosol (aerosol)
Dit zijn fijne deeltjes of vloeistofdruppeltjes verspreid in de lucht. Bijvoorbeeld roet- of rookdeeltjes. Luchtvervuiling bestaat grotendeels uit aërosolen. Sommige pesticiden zijn ook in aërosol-vorm beschikbaar (spuitbus).

Afbinden
( toesnoeren) Het te strak - of bij het niet nakijken van bindsels door diktegroei veroorzaakt- aanbinden, zodat de stengel gekneld raakt en bvb. gevoeliger is voor breuk. Plantenetiketten aan fruitbomen en bessenstruiken kunnen na enkele jaren insnoeren. 

Afbuigen
(afbinden, uitbuigen) Het horizontaal binden- buigen van twijgen of gesteltakken. Het tegengestelde is omhoogbinden of opbinden. door het uitbuigen zal de vruchtenproductie bij de meeste fruitboomsoorten verbeteren. Meer info: zie Fruit ABC

Afdekken
1. Het aanbrengen van een laag organisch materiaal, rondom de planten. 2. Het leggen van dennentakken e.d. op lage planten om vorstschade te voorkomen.

Afdeling (taxonomie)
(divisie, devisio) De hoogste rang in het plantenrijk. Men heeft de afdeling zaadplanten (Spermatophyta) en de afdeling sporenplanten (Cryptogamae). Zie rubriek nomenclatuur - taxonomie

Affiniteit
(Verenigbaarheid) Goede of slechte vergroeiing van het geënte ras met de onderstam. Sommige perenrassen (Pyrus communis) vergroeien niet of moeilijk met kwee (Cydonia oblonga) Zie vermeerderingslinks en

Afgedragen hout
(afgedragen twijgen.) Hierop hebben vruchten gehangen. Het is te herkennen aan de vruchtbeurzen bij appel- en perenbomen.

Afgeknot
Vorm van bladeren, of andere plantenorganen, die plotseling eindigen, alsof de top er afgehakt is.

Afgeleide klasse (taxonomie)
Een afgeleide klasse is een uit een andere klasse ontstane klasse, die de eigenschappen van die klasse heeft geërfd. Zie rubriek nomenclatuur - taxonomie

afgeleide stengel
Organen die reservevoedsel bevatten waarmee ze een rustperiode kunnen overleven

Afgerijpt
(Uitgerijpt.) Zie uitgerijpt.

afgraven
Weggraven of door graven gelijk maken.

Afharden
Het langzaam gewennen van planten, die onder glas gekweekt zijn, aan buitencondities. Jonge planten die in kas zijn opgekweekt moeten eerst afgehard worden, vooraleer ze definitief in openlucht te planten.

Afhouder
Een blokje dat dient om een stam of tak weg te houden van zijn paal of steun om schade door wrijving te voorkomen.

Afleggen
Een wijze van vegetatieve vermeerdering, waarbij een tak zo in de grond gebogen wordt, dat zijn top weer boven de grond uitkomt. Kan o.a. bij hazelaar (Corylus avellana), druiven (Vitis vinifera) en klimplanten toegepast worden. Zie ook rubriek vermeerdering. 

Aflegger
(zinkeling) Een plant, verkregen doordat takken of ranken van de moederplant de grond raakten en wortels vormden.

Aflopend blad
Blad waarvan de bladsteel zich langs de stengel bevindt.

Afnijpen
Een wortel of stengel van een plant met de nagel korter maken. Hierdoor wordt de vertakking bevorderd.

Afpennen
(Lichten) Het afpennen is het doorsnijden van de penwortel (pinwortel).

Afrijpen druiven
Vanaf de kleuring van de bessen zal de vruchtscheut verhouten: hij wordt bruin van kleur. Deze verhouting noemt men het afrijpen. Zie ook rubriek fruitlinks.

Afschilferend
Schors, die na verloop van tijd loslaat van de stam, in plakken (Platanus) of in repen (Betulus en Vitis).

Afschrikkende vogelgeluiden
Valkenkreten kunnen andere vogels afschrikken. Voorgeprogrammeerde vogelkreten kunnen zonder regelmaat afgespeeld worden en zo vogelschade aan rijpe kersen voorkomen.

Afslibbaar deel
Het gedeelte van de grond dat uit heel kleine korrels bestaat.

Afspoelen (planten)
Het gebladerte bevochtigen zonder de grond te doordrenken.

Afstand op de rij
De afstand tussen twee planten op dezelfde rij. Deze afstand is meestal afhankelijk van de plantgrootte die de planten later bereiken.

Afsteken
(Wortelsnoei) Het wegnemen van overtollige graskanten, stukken overblijvende plant e.d. met behulp van een spade of ander tuingereedschap met scherp blad. Meer info: zie Fruit ABC

Afvallend
Een in de tijd beperkte functie hebbend; wordt vooral gebruikt voor planten, die hun bladeren in de winter verliezen, maar ieder orgaan kan afvallen.

Afweerplant
Een plant die bij dieren mijdgedrag oproept (slakken: Hyssopus, Salvia, Thymus; mieren: brandnetel, kruizenmunt; witte vlieg: Tagetes). Zie ook rubriek plantenziekten & plagen.

Afwisselend
Aanduiding voor een bladstand waarbij de bladeren in twee rijen tegenover elkaar aan de stengel staan, zodat een waaierachtig effect ontstaat. Zie ook biologielinks

Afwitten
Als de temperatuur in de (Vitis - druiven) serre boven de 30 °C. komt of als de zonnestraling te sterk is, wordt de serre belommerd met een wit mengsel van kalk en water;

Afwrijvend snoeien
(Afstropen) De pasgevormde scheutjes kun je probleemloos met de hand afwrijven. (mei-juni). Scheuten die op de bovenkant van de gesteltakken ontstaan kan men zo verwijderen.

Afzet
Verkoop van tuinbouwproducten.

Afzetten van bosplantsoen
De takken- stammen iets boven de grond afzagen. O.a. bij Alnus (els) en Castanea sativa (tamme kastanje).

Afzuigen
Het op elkaar enten van ent en onderstam, terwijl beide vast staan en goede wortels hebben. (vb. Lycopersion e.- tomaat). Zie ook rubriek vermeerdering (veredelen & enten)

Agar
(agar-agar) Agar, ook agar-agar genoemd, is een uit roodwieren gewonnen substantie. (Hoofdzakelijk uit celwandslijmstoffen van Japanse zeewieren zoals Gelidium- en Gracilariasoorten). Wordt gebruikt in de voedingsbodem voor weefselteelt. Zie ook rubriek vermeerdering.

Agrariër
Pachter of eigenaar van een agrarisch bedrijf die een afgesloten beroepsopleiding heeft genoten.

Agrarisch
Dit heeft op de land- en tuinbouw betrekking.

Agrarische techniek
(Landbouwtechniek) Techniek of de toepassing van technische hulpmiddelen die in de landbouw gebruikelijk zijn, met als doelstelling het voortbrengen van uit levende materie afkomstige producten.

Agroklimatologie
Dit is een deelgebied van de klimatologie dat zich bezighoudt met de effecten van het klimaat op de groei van de cultuurplanten.

Agronomie
(Landbouwkunde) Landbouwkunde.

Agryldoek, acryldoek
(acryldoek, vliesdoek, groeidoek) Een soort `groeidoek` welke over de planten wordt gelegd. Bij koud weer gunstig om een warmer klimaat te hebben. Bij zeer hevige zon ook gunstig om verbranding te voorkomen. Is ook bruikbaar om stekken af te schermen. Zie ook rubriek tuinmaterialen.

Akelei
Ranonkelachtige sierplant. (Aquilegia) Meer info.

akker
(Bouwland perceel) Een stuk grond waarop landbouw bedreven wordt; een stuk bouwland

akkerbouw
De akkerbouw is een onderdeel van de landbouw, en houdt de benutting van braakliggend land door verbouw en het oogsten van gewassen in.

Akkerbouwer
Boer die o.a. aardappelen, graan en bieten teelt op grote akkers. (Geen groente- of fruitteelt). Mogelijke teelten zijn o.a. aardappelen, graangewassen, bladkolen en bieten.

Akkerland
Bouwland. Voor de akkerbouw gebruikt of geschikt land.

Akkeronkruid
((wilde planten)) Onterechte definitie van akkerkruid. Het betreft wilde planten die als gevolg van bodembewerking of als natuurlijke begeleider van cultuurgewassen op akkers voorkomen. Zie ook bestrijding. 

Akkerrandstrook
Een akkerrandstrook is een grondstrook (2 tot 5 m.) bij akkers, die voor directe bemesting en biocide-besproeiing uitgesloten is.

Alar
Remt de vorming van groeihormonen. Hierdoor wordt de lengtegroei van bijv. perkplanten geremd. (Aminozide = SADH = NN dimethylamino barnsteenzuur)

Alcoholische gisting
Het vrijmaken van energie door gistcellen via omzetting, zonder zuurstof, van glucose in ethanol en kooldioxide.

Alfalfa
(Luzerne spruitzaden) Ontkiemde zaden afkomstig van de `luzerne klaver` (Medicago sativa L.)

algen
(Wieren) Algen onderscheiden zich van schimmels en bacteriën omdat ze bladgroen hebben. Ook wieren genoemd.

Algengroei
Ecologische aanduiding voor een massale groei van algen in wateren. Zie ook biologielinks.

Algicide
(Scheikundig algendodend ) Chemische algendodende stof.

alkalisch, basisch
(hoge pH) Zie basisch. (Een alcalische grond heeft een pH van boven 7. ). De meeste tuinplanten verdragen geen alkalische grond, maar vragen een grond met een neutrale pH. Bij een te hoge pH kan er chlorose optreden. Zie ook bij weblinks plantenziekten 

Alleenstaande bloem
Niet deel uitmakend van een bloeiwijze, maar zonder andere bloemen in bladoksels, uiteinden van takken of op een bloeistengel groeiend.

Allelopathie
Afscheiden van groeiremmende stoffen door planten waardoor de ontwikkeling van andere planten wordt tegengegaan. Komt o.a. voor bij walnoten (Juglans regia)

Allogamie
(Kruisbestuiving) Bij allogamie of kruisbestuiving belandt het stuifmeel op de stempel van een andere bloem of op de stempel van een andere plant van dezelfde soort. Zie ook bestuiving en fruitlinks.

Alloplypoïde
(Soorten hybride) Hybride tussen twee soorten, fertiel vanwege het dubbel aantal chromosomen.

Alluviale grond
(Aangeslibde grond) Aangeslibde grond, bijv. in rivier- en beekdalen (beekalluvium), rond kwelders (brongebieden), ingepolderde slikken en schorren.

Alpenplanten
(rotsplanten) Planten van alle bergstreken lijken op elkaar als gevolg van hun nauwe band met klimaat en bodem.

Alpien, alpinum
(rotsplant) Afkomstig uit de alpiene zone, dat is de zone tussen de bovengrens van de boomgroei (de boomgrens) en de grens van de eeuwige sneeuw. (Habitat: `A`)