Biologiepagina - Begrippenlijsten

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Medisch
Datum & Land: 10/07/2017, NL
Woorden: 485


Non-disjunctie
[Planten] tijdens de meiose I gaat een paar homologe chromosomen naar dezelfde pool en komen samen terecht in een van de dochtercellen

NPP
[Planten] netto-primaire productie, alle energie gevormd door de fotosynthese, min de door dissimilatie van de plant gebruikte energie

nucleïnezuur
[DNA] een stof, waarvan elk molecuul bestaat uit één of twee strengen nucelotiden, die samen één of twee polynucleotideketens vormen. Nucleïnezuur komt voor in DNA (twee ketens) en RNA (één keten)

nucleotide
[DNA] bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep

Oestrogeen
[Voortplanting] door de eierstok afgescheiden hormoon, dat ontwikkeling van de geslachtsorganen, de vrouwelijke geslachtskenmerken en de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert en tevens de afscheiding van FSH door de hypofyse remt

oncogen
[DNA] een oncogen ontstaat na mutaties uit een proto-oncogen. Een oncogen zet een cel aan tot abnormaal snel groeien en delen

Ongeslachtelijke voortplanting
[Planten] vegetatieve voortplanting is een voortplantingsstrategie waarbij het nieuwe individu ontstaat uit een deel van het ouderindividu. Er vindt geen meiose en geen kernversmelting plaats.

Ongeslachtelijke voortplanting
[Voortplanting] reproductie waarbij 1 ouderlijk individu betrokken is

Ontsluiting
[Voortplanting] stadium van de bevalling, waarbij de baarmoedermond wijder wordt en de vruchtvliezen breken

optimumtemperatuur
[Vertering] temperatuur waarbij een enzym de hoogste hoeveelheid substraat omzet

orgaan
[Cellen] deel van een organisme met een of meerdere functies

orgaanstelsel
[Cellen] groep van samenwerkende organen

organel
[Cellen] deel van een cel met een bepaalde functie

organisme
[Cellen] levend wezen

osmotische waarde
[Onderzoek] totale hoeveelheid opgeloste deeltjes in een bepaalde volume-eenheid

osmose
[Onderzoek] diffusie van water door een semi-permeabel membraan

Osmoreceptoren
[Gaswisselinguitscheiding] Zintuigcellen in de hypothalamus nemen de osmotische waarde van het bloed waar

Ovarium
[Voortplanting] eierstok

Ovulatie
[Voortplanting] eisprong; het openbarsten van een follikel waardoor een eicel vrijkomt

Oxyhemoglobine
[Gaswisselinguitscheiding] Hemoglobine waarbij zuurstof aan het ijzer in de heemgroep(en) is gebonden ; HbO2

pathogeen
[Onderzoek] ziekteveroorzakend

passief transport
[Onderzoek] transport waarvoor geen energie nodig is

pasteuriseren
[Onderzoek] is een proces in de voedselindustrie dat schadelijke bacteri‘n in aan bederf onderhevige voedselproducten vernietigt door het voedsel kort te verhitten, zonder het product te beschadigen.

pancreas
[Vertering] alvleesklier

Parenchym
[Energie] vulweefsel in een plant, zoals spons en pallisade parenchym

Pectine
[Planten] een tussencelstof, waarmee plantencellen aan elkaar plakken

pepsine
[Vertering] (peptase) enzym afgegeven door de maag om eiwitten af te breken tot kleinere polypetiden

pepsinogeen
[Vertering] inactief pro-enzym, welke onder invloed van zoutzuur geactiveerd kan worden tot pepsine

peptidase
[Vertering] enzym dat polypetiden afbreekt tot losse peptiden (aminozuren)

Periodieke onthouding
[Voortplanting] geen geslachtsgemeenschap tijdens de vruchtbare periode

peristaltiek
[Vertering] golvende afwisselende samentrekking van lengte- en kringspieren van de darm en andere holle organen

permeabel
[Onderzoek] doorlaatbaar

Pectine
[Energie] tussencelstof die cellen aan elkaar vast plakt

persistente stof
[Ecosysteem] stof die niet of nauwelijks op natuurlijke wijze kan worden omgezet

pionierecosysteem
[Ecosysteem] ecosysteem dat als eerste ontstaat in een gebied, waar geen of vrijwel geen leven was

placebo
[Onderzoek] een nepmedicijn

Placenta
[Voortplanting] placenta of Moederkoek is een orgaan dat is ontstaan uit de buitenkant van het embryoblaasje en het baarmoederslijmvlies, dat zorgt voor uitwisseling van stoffen tussen het bloed van de moeder en dat van het kind

Plasmide
[Planten] korte stukjes circulair DNA in sommige prokayoten

plasmide
[DNA] korte stukjes circulair DNA in sommige prokayoten

plasmolyse
[Onderzoek] verschijnsel waarbij de cel(membraan) loslaat van de celwand

plastiden
[Cellen] korrels in plantencellen (chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten)

Pleura
[Gaswisselinguitscheiding] Vliezen die de long omgeven: longvlies en borstvlies

pO2
[Gaswisselinguitscheiding] Partiële druk van O2 in bloed of andere lichaamsvloeistoffen

polypeptide
[Vertering] aminozuurketen

Polyploïdie
[Planten] chromosomen komen in de kern meer dan een paar voor, zoals 3n of 4n

Poortader
[Gaswisselinguitscheiding] Bloedvat dat stroomt van de dunne darm naar de lever

poortader
[Vertering] bloedvat dat loopt van de dunne darm naar de lever

populatie
[Ecosysteem] groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten

porie-eiwit
[Onderzoek] membraaneiwit die stoffen van een hoge naar een lage concentratie vervoert

prebiotica
[Vertering] stoffen die de groei van nuttige bacterien in de darm stimuleren

predatie
[Ecosysteem] het doden en als voedsel gebruiken van dieren

Prenatale diagnostiek
[Voortplanting] technieken waarmee de foetus onderzocht kan worden

Primaire geslachtskenmerken
[Voortplanting] kenmerken die vanaf de geboorte al aanwezig zijn, zoals de penis en vagina

producent
[Ecosysteem] planten of autotrofe bacterie - organisme dat organische stoffen uitsluitend uit anorganische stoffen produceert met behulp van energie uit de levenloze natuur

Progesteron
[Voortplanting] hormoon geproduceerd door het gele lichaam in een eierstok of door de placenta.

prokaryoot
[Onderzoek] organismen waarvan de cel(len) geen kernmembraan bevat(ten), zoals bacteriën

prokaryoot
[Cellen] organismen waarvan de cel(len) geen kernmembraan bevat(ten), zoals bacteriën

Prostaat
[Voortplanting] deel van het mannelijk voortplantingsstelsel waar bij de mens de zaadleiders en urineleider in uitkomen. De prostaat voegt vocht met voedingsstoffen aan de zaadcellen

proteïnen
[Vertering] eiwitten

proto-oncogen
[DNA] coderen voor eiwitten die de celgroei en celdigfferentiatie stimuleren. Door een mutatie kan een proto-oncogen veranderen in een oncogen

puntmutatie
[DNA] een verandering in 1 nucleotidepaar

Redoxsysteem
[Planten] complex van elektronenacceptoren en -donoren

reducenten
[Ecosysteem] bacterien en schimmels; breken organische stoffen af tot anorganische stoffen

regulatorgen
[DNA] genen die regelen dat de juiste genen op de juiste momenten tot expressie komen

replicatie
[Cellen] het verdubbelen van een DNA molecuul

repressor
[DNA] is een DNA- of RNA-bindend eiwit dat de expressie van een of meerdere genen verhindert door te binden op de operator. Een DNA-bindende repressor blokkeert het aanhechten van RNA-polymerase aan de promotor, waardoor het aanmaken van mRNA (de transcriptie van het gen) verhinderd wordt

resorptie
[Vertering] opname van stoffen uit de darmwand

Restvolume
[Gaswisselinguitscheiding] Hoeveelheid lucht die bij maximale uitademing in je longen achter blijft

recombinant-DNA-techniek
[DNA] techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden

Recombinatie
[Voortplanting] het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen/genen. Recombinatie kan het gevolg zijn van de toevalsverdeling van beide homologe chromosomen bij de meiose over de haploïde cellen. Recombinatie kan ook het gevolg zijn van crossing-over

recombinant-DNA-techniek
[Onderzoek] techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden

receptor-eiwit
[Cellen] eiwit (aan het celmembraan) die door de ruimtelijke molecuulstructuur bepaalde stoffen, bijvoorbeeld hormonen bindt. Hierdoor bezit de cel een bepaalde gevoeligheid voor die stoffen.

Receptor
[Gaswisselinguitscheiding] Een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul.

ribose
[DNA] een suiker dat in RNA zit i.p.v. de desoxyribose in DNA

ribosomen
[Cellen] bolletjes in de cel die eiwitten maken (liggen op het ER of in het cytoplasma)

ribosoom
[DNA] bolvormig organel dat een belangrijke rol speelt bij de eiwitsynthese. Ribosomen zijn veelal gelegen op de membranen van het endoplasmatisch reticulum.

rijk
[Onderzoek] een domein wordt ingedeeld in rijken

RNA
[Cellen] ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden en wordt afgelezen door ribosomen om eiwitten te vormen

RNA
[DNA] ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden

rottingsbacterie
[Ecosysteem] bacterie die eiwitten van dode organismen en de afbraakproducten van eiwitten omzetten in ammoniak en waterstofdisulfide

Rubisco
[Planten] enzym tijdens de calvincyclus

Ruststofwisseling
[Energie] de stofwisseling van een organisme in rust, hoeveel brandstof heb je nodig in rust

Sacharose
[Planten] een disacharide waarvan elk molecuul bestaat uit een glucose-eenheid en een fructose-eenheid.

Secundaire geslachtskenmerken
[Voortplanting] kenmerken die pas tijdens de puberteit ontstaan

Seksualiteit
[Voortplanting] menselijke gevoelens en handelingen die een rol spelen bij lust en opwinding

selectief permeabel
[Onderzoek] bepaalde stoffen gaan selectief door het membraan, andere stoffen worden tegen gehouden

semi-permeabel membraan
[Onderzoek] membraan dat alleen water doorlaat en geen opgeloste stoffen (half-doorlaatbaar)

Sinusoïden
[Gaswisselinguitscheiding] Een met bloed gevulde ruimte in een orgaan, bijv. in de lever

Sluitcel
[Energie] opvallend gevormde epidermiscel om een regelbare opening in de epidermis. De opening en sluitcellen vormen samen het huidmondje.

Sluitcel
[Planten] opvallend gevormde epidermiscel om een regelbare opening in de epidermis. De opening en sluitcellen vormen samen het huidmondje.

Soa
[Voortplanting] seksueel overdraagbare aandoening, een infectieziekte

Spiraaltje
[Voortplanting] anticonceptiemethode die geplaatst wordt in de baarmoeder en die innesteling voorkomt (sommige spiraaltjes zijn in combi met hormonen)

spoelfiguur
[Cellen] structuur van trekdraden en steundraden vanuit tegenover elkaar liggende delen van de cel (de polen) naar de centromeren van de chromosomen. Deze spoelfiguur ontstaat tijdens de kerndeling

sporen
[Onderzoek] (voortplantings)cel die zich tot een individu kan ontwikkelen zonder eerst te versmelten met een andere cel. Sporen worden geproduceerd door planten, schimmels en sommige protozoën. Bij bacteriën spreekt men ook van spore als de bacteriecel zich ingekapseld heeft.

SRY-gen
[DNA] gen op het Y-chromosoom, stuurt de ontwikkeling van een embryo tot een man

stikstofassimilatie
[Ecosysteem] uit nitraationen en glucose worden stikstofhoudende organische verbindingen opgebouwd, zoals eiwitten

steriliseren
[Onderzoek] s een met pasteuriseren vergelijkbaar proces met een veel hogere temperatuur waardoor de smaak sterk verandert omdat de eiwitten in het gesteriliseerde product door de hoge temperatuur chemische wijzigingen ondergaan

stamcellen
[Cellen] 1. Cel in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen, 2) (Embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikelen

startcodon
[Cellen] codon (AUG) waarmee het af te lezen deel van het mRNA-molecuul begint

startcodon
[DNA] codon (AUG) waarmee het af te lezen deel van het mRNA-molecuul begint