kluiven werkw. Uitspraak: [ 'klœyvə(n) ] Afbreekpatroon: klui·ven Vervoegingen: kloof/kluifde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekloven/gekluifd (volt.deelw.) met je tanden vlees van een bot knagen Voorbeelden: 'op een kippenbotje kluiven' , 'gedachteloos op je potlood kluiven' Synoniemen: knauwen sabbelen smikkelen Spreekwoorden ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/kluiven
1) met de tanden en lippen vlees dat aan been vastzit bij kleine beetjes ervan afhalen 2) bijtend sabbelen op iets 3) werk hebben aan iets Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/kluiven