knabbelen werkw. Uitspraak: [ ˈknɑbələ(n) ] Afbreekpatroon: knab·be·len Vervoegingen: knabbelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknabbeld (volt.deelw.) met kleine hapjes eten Voorbeelden: 'knabbelen aan een stuk chocola' , 'knabbelen op een nootje' Synoniemen: kauwen peuzelen smikkelen 3 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/knabbelen