scherpen werkw. Uitspraak: [ 'sxɛrpə(n) ] Afbreekpatroon: scher·pen Vervoegingen: scherpte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gescherpt (volt.deelw.) 1) scherp(er) maken Voorbeeld: 'een potlood scherpen met een puntenslijper' 2) tot nadenken aanzetten Voorbeeld: 'je geest, verstand scherpen' Synoniemen: aanze...
1) Aanpunten 2) Aanslijpen 3) Aanwetten 4) Aanzetten 5) Haren 6) Oefenen 7) Opzetten 8) Punten 9) Slijpen 10) Spitsen 11) Tanden 12) Wetten 1) Aanpunten 2) Aanzetten 3) Haren 4) Opwekken 5) Punten 6) Slijpen 7) Spitsen 8) Tegenlopen 9) Wetten 
het zo maken dat je er goed mee kunt snijden vb: hier kun je messen laten scherpen
slijpen, wetten
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 de staken scherpen: met een distel (werktuig, dat de schrijnwerkers gebruiken) de staken een scherpe punt geven om ze in den grond te steken.