snateren werkw. Uitspraak: [ ˈsnatərə(n) ] Afbreekpatroon: sna·te·ren Vervoegingen: snaterde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnaterd (volt.deelw.) 1) (van een eend) geluid maken Voorbeeld: 'snaterende eendjes in de vijver' Synoniem: kwaken 2) hard en druk praten informeel Voorbeeld: 'Zitten ...
1) Babbelen 2) Druk praten 3) Eendengeluid 4) Gaggelen 5) Gakken 6) Geluid van een eend 7) Geluid van eend 8) Geluid van eenden 9) Geluid van papegaai 10) Kakelen 11) Keuvelen 12) Klabetteren 13) Klappen 14) Klavetteren 15) Kleppen 16) Klepperen 17) Kletsen 18) Kokkelen 19) Kwaken 20) Kwebbelen 21) Kweken 1) Babbelen 2) Gaggelen 3) Kakelen 4) Klappen 5) Kleppen 6) Klepperen 7) Kletsen 8) Kokkelen 9) Kwaken 10) Kwebbelen 11) Kwekken 12) Kwetteren 13) Praten 14) Ratelen 15) Schreeuwen 16) Snabbelen 17) Snappen 18) Spreken 19) Tatelen 20) Tateren 21) Wauwelen 22) Zwammen 
geluid maken als van eenden (toon de herkomst via de etymologiebank)
een druk geluid maken (van vogels), kletsen
een druk geluid maken (van vogels)