snuffelen werkw. Uitspraak: [ ˈsnʏfələ(n) ] Afbreekpatroon: snuf·fe·len Vervoegingen: snuffelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnuffeld (volt.deelw.) 1) (van dieren) aandachtig ruiken Voorbeeld: 'De hond snuffelde aan mijn jas.' 2) rondkijken of je iets ziet wat je zou willen hebben Voorbeeld: 'snuff...
1) De reuk opsnuiven 2) Doorkijken 3) Graaien 4) Grabbelen 5) Grasduinen 6) Herhaaldelijk snuiven 7) Napluizen 8) Neus ophalen 9) Neuzelen 10) Neuzen 11) Nieuwsgierig doorzoeken 12) Onderzoeken 13) Rechercheren 14) Reuk opsnuiven 15) Rommelen 16) Rondkijken 17) Rondneuzen 18) Rondwroeten 19) Ruiken 1) Doorkijken 2) Doorzoeken 3) Graaien 4) Grabbelen 5) Grasduinen 6) Inademen 7) Nazoeken 8) Neuzelen 9) Neuzen 10) Opsporen 11) Rechercheren 12) Rommelen 13) Rondkijken 14) Rondneuzen 15) Rondstruinen 16) Rondwroeten 17) Snollen 18) Snuiven 19) Speuren 20) Struinen 21) Wroeten 22) Zoeken 
lucht opsnuiven; rondzoeken (toon de herkomst via de etymologiebank)
aandachtig de geur van iets opnemen vb: de poes snuffelt aan de dode muis Synoniem: snuiven
lucht opsnuiven
lucht opsnuiven