uitscheiden werkw. Uitspraak: [ 'œytsxɛidə(n) ] Afbreekpatroon: uit·schei·den 1) ophouden (met iets) informeel Vervoegingen: schee uit (verl.tijd enkelv.) is uitgescheeën (volt.deelw.) Voorbeelden: 'Kom, we stoppen. We scheiden ermee uit.' , 'Schei nou eens uit met je gejank.' 2) naar buiten laten komen Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitscheiden
niet meer doorgaan vb: wil je wel eens uitscheiden met dat geschreeuw! Synoniemen: eindigen ophouden stoppen staken afnokken Tegenstellingen: beginnen aanbreken intreden Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=uitscheiden