lopen werkw. Uitspraak: [ ˈlopə(n) ] Afbreekpatroon: lo·pen Vervoegingen: liep (verl.tijd enkelv.) 1) (van een mens of dier) stappend een afstand afleggen Vervoegingen: heeft gelopen (volt.deelw.) Voorbeelden: 'Het is een kwartiertje lopen hiervandaan.' , 'graag op sandalen lopen' , 'Mijn fiets is gestolen, dus ik ga lopend.' ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/lopen
1) Aan de gang zijn 2) Aankuieren 3) Benen 4) Bestaan 5) Blootgesteld zijn aan 6) Crossen 7) Deelnemen aan 8) Draven 9) Dutsen 10) Fitnessonderdeel 11) Flaneren 12) Functioneren 13) Gaan 14) Gaan wandelen 15) Gaande zijn 16) Geloop 17) Hardlopen 18) Hollen 19) In beweging komen 20) In werking zijn 21) Inhoudsmaat Gevonden op https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Lopen/1
uitdr.: Voorbeeld: ‘lopen achter’: luisteren naar, zich laten beïnvloeden door - Voorbeeld: ‘Bertha had vastberaden verklaard: achter praat van de mensen niet te lopen’ uitdr.: Voorbeeld: ‘weten wat er op loopt’: de (mogelijke) gevolge kennen, weten wat er op het spel is - Voorbeeld: ‘Zij wist wat een gewaagd... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0015.php
1> varen. VAART LOPEN: snelheid (t.o.v. de wal) hebben. UIT HET ROER LOPEN: situatie waarbij het roer geen of nog maar weinig effect heeft. 2> in het visnet geraken. Wordt ondermeer in de zegenvisserij van zalm gezegd. Ook stoten of snokken genoemd. [Links: Diverse termen inzake de visserij .] Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=log#lopen