neervallen werkw. Uitspraak: [ 'nervɑlə(n) ] Afbreekpatroon: neer·val·len Vervoegingen: viel neer (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is neergevallen (volt.deelw.) plotseling, onbedoeld op de grond terechtkomen Voorbeeld: 'neervallend puin' Synoniem: vallen doorgaan tot je erbij neervalt (je zeer langdurig inspannen) Synoniemen: afhangen ...
1) Afhangen 2) Aftuimelen 3) Afvallen 4) In elkaar vallen 5) Ineenstorten 6) Ineenzakken 7) Instorting 8) Neerslaan 9) Neerstorten 10) Onderuitgaan 11) Storten 12) Struikelen 13) Stuiken 14) Toevallen 1) Afhangen 2) Ineenstorten 3) Ineenzakken 4) Instorten 5) Instorting 6) Neerhangen 7) Neerknielen 8) Neerstorten 9) Neerstrijken 10) Neerzijgen 11) Omvallen 12) Plaatsnemen 13) Storten 14) Struikelen 15) Stuiken 
naar beneden vallen, op de grond vallen, neerknielen