de eidooier zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'ɛidojər ] Afbreekpatroon: ei·dooi·er Verbuigingen: eidooiers (meerv.) gele binnenste van een ei (2) Voorbeeld: 'de eidooier scheiden van het eiwit voor een gerecht' Synoniemen: : eierdooier, eigeel, dooier, 
1) Deel van een ei 2) Eigeel 3) Eierdooier 4) Deel van een kippenproduct 5) Product van de kip 6) Binnenste van een vogelproduct 
•het binnenste, gele deel, van een ei.
De eidooier is het eigeel in een kippenei. [basiswoordenlijst groep 5]