ontbreken werkw. Uitspraak: [ ɔndˈbrekə(n) ] Afbreekpatroon: ont·bre·ken Vervoegingen: ontbrak (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ontbroken (volt.deelw.) er niet bij zijn, terwijl dat wel verwacht wordt Voorbeeld: 'Ik telde ze na en er ontbrak er één.' Het ontbreekt me aan... (ik heb niet voldoende...) Synoniemen: gemis mankeren... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/ontbreken
er niet zijn, gemist worden vb: er ontbreken drie leerlingen in de klas het niet (voldoende) hebben vb: het ontbreekt mij aan financiën het ontbreekt hem aan moed [hij durft niet] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=ontbreken