praten werkw. Uitspraak: [ ˈpratə(n) ] Afbreekpatroon: pra·ten Vervoegingen: praatte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepraat (volt.deelw.) 1) met je mond woorden uitspreken Voorbeeld: 'binnensmonds praten' praten met volle mond (praten terwijl je eet) Jullie hebben makkelijk praten! (jullie hebben zelf niet de problemen w... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/praten
het maken van een deal tussen renners tijdens de koers, wie gaat voor het klassement en wie voor de etappezege gaat bijvoorbeeld Gevonden op http://www.wvterheijden.nl/wielertaal.htm