schelen werkw. Uitspraak: [ ˈsxelə(n) ] Afbreekpatroon: sche·len Vervoegingen: scheelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gescheeld (volt.deelw.) 1) verschillend zijn in een bepaald opzicht Voorbeeld: 'Mijn vader en moeder schelen acht jaar (in leeftijd).' Het scheelt een slok op een borrel (het maakt een groot verschil) He... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schelen
verschil uitmaken vb: het scheelt dat hij zo aardig is het scheelde niet veel of ik was gevallen [ik was bijna gevallen] zij schelen tien jaar [de een is tien jaar ouder dan de ander] het kan me niet schelen [het maakt me niet uit] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=schelen