tintelen werkw. Uitspraak: [ ˈtɪntələ(n) ] Afbreekpatroon: tin·te·len Vervoegingen: tintelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getinteld (volt.deelw.) een zacht, prikkelend gevoel geven Voorbeeld: 'Mijn handen tintelen van de kou.' Synoniemen: mousseren opbruisen prikkelen slapen sprankelen 3 definities...
1) Een prikkelend gevoel ondervinden 2) Flikkeren 3) Flonkeren 4) Fonkelen 5) Glanzen 6) Glinsteren 7) Mousseren 8) Opbruisen 9) Petilleren 10) Pijnlijk gevoel in koude vingers 11) Pinkelen 12) Prikkelen 13) Prikkelen van de kou 14) Prikkelen van kou 15) Prikken 16) Singelen 17) Slapen 18) Sprankelen 1) Flikkeren 2) Flonkeren 3) Mousseren 4) Opbruisen 5) Pinkelen 6) Singelen 7) Sprankelen 8) Zengelen 
prikkelen, glinsteren (toon de herkomst via de etymologiebank)
voortdurend zacht prikkelen vb: toen ik van de kou in de warmte kwam tintelden mijn handen
flikkeren, flonkeren - Jaar van herkomst: 1480 (WNT )