jubelen werkw. Uitspraak: [ ˈjybələ(n) ] Vervoegingen: jubelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gejubeld (volt.deelw.) hoorbaar laten merken dat je blij bent Voorbeeld: 'Ik heb de baan! Jubelend vertelde ze hoe het gegaan was.' Synoniem: juichen Synoniemen: joelen juichen Intensiveringen Hoe kun je met jubelen een ander begrip... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/jubelen