verlenen werkw. Uitspraak: [ vərˈlenə(n) ] Afbreekpatroon: ver·le·nen Vervoegingen: verleende (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft verleend (volt.deelw.) (iets dat je niet kunt aanraken) geven Voorbeelden: 'toestemming verlenen' , 'hulp verlenen aan de oorlogsslachtoffers' , 'iemand gastvrijheid verlenen' Synoniemen: : verschaffen, ...
1) Bieden 2) Decoreren 3) Geven 4) Gunnen 5) Schaffen 6) Schenken 7) Toebedelen 8) Toedelen 9) Toekennen 10) Toestaan 11) Vergunnen 12) Verschaffen 13) Verstrekken 1) Bieden 2) Geven 3) Gunnen 4) Schaffen 5) Schenken 6) Toekennen 7) Toestaan 8) Vergunnen 9) Verschaffen 10) Verstrekken 11) Wijden 
het aan iemand of iets geven vb: we moeten hulp verlenen aan de slachtoffers
•"iemand iets ~": iemand begunstigen met iets, iemand iets toestaan.
schenken, verschaffen