DigiSchool biologische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411


aanpassing
1. Proces dat leidt tot aangepastheid
2. Aangepastheid
3. Eigenschap, die bijdraagt tot aangepastheid

abiotisch
Tot de levenloze natuur behorend.

abortus
Ontijdige geboorte, miskraam, spontaan of opgewekt.

aborteren
Niet tot ontwikkeling komen van een embryo, zowel plantaardig als dierlijk.

abiotische (milieu)factoren
Niet levende milieufactoren zoals: licht, temperatuur, water, bodem, lucht etc.

AB0-systeem
Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB en O.

absolute refractaire periode
Korte periode direct na een actiepotentiaal, wanneer de zenuwcel geen nieuwe actiepotentiaal kan ontwikkelen.

actief transport
Verplaatsing van een stof door een biologisch membraan tegen het concentratieverval of tegen een elektrochemische gradiënt in, door middel van energietoevoer en speciale transporteiwitten.

actief transport
Transport door middel van permeasen, vaak tegen een concentratieverval in. Actief transport kost energie.

acetylcholine
Vaak voorkomende neurotransmitter, bindt aan receptoren en verandert de permeabiliteit van het postsynaptische membraan voor specifieke ionen.

actieve immunisatie
Proces van immuun worden, waarbij het lichaam zelf de antistoffen maakt. Dit kan op een natuurlijke manier gebeuren door het doormaken van een ziekte of kunstmatig, door vaccineren, waarbij een verzwakte ziekteverwekker wordt toegevoegd.

accumulatie
Ophoping, vaak gebruikt voor een schadelijke stof in voedselketens.
Zie ook persistente stoffen.

actiepotentiaal
Impuls, voortschrijdende spanningsveranderingen ter weerzijde van het membraan van een zenuwcel.

accommodatie bovenbouw
Instelling van ogen op ver of dichtbij zien, zodat de beelden scherp op het netvlies komen.

ACTH - adreno corticotroop hormoon
Hormoon, gevormd in de hypofyse, dat de afgifte van bijnierschorshormoon stimuleert. Ook wel BSSH genoemd, bijnierschorsstimulerend hormoon.

acetylcholinesterase
Enzym, dat in de synaptische spleet acetylcholine ontleedt.

activator
Een substantie die de enzymwerking activeert.

actine
Eiwit in spieren.

actieve plaats
Bepaald deel van een enzymmolecuul, waar het substraat zich aan hecht en de reactie plaatsvindt.

acquired immuno deficiency syndrome
AIDS, naam voor de latere stadia van een HIV-infectie, waarbij het aantal T-cellen verminderd is en er veel secundaire infecties voorkomen.

adequate prikkel
Prikkel waarvoor een zintuig de laagste drempelwaarde heeft.

adequate prikkel
Prikkel, die bij een zintuig past. Voor deze prikkel is de drempelwaarde van het zintuig het laagst.

ademhalingsspieren
Spieren die de borstkas vergroten of verkleinen: de binnenste en buitenste tussenribspieren en de middenrifspieren.

ADH
Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert.

ademcentrum
Gedeelte in de hersenstam, dat de ademhaling regelt. Wordt beïnvloed door onder andere het koolstofdioxidegehalte van het bloed.

ademhalingsorgaan
Elk dierlijk orgaan dat zorgt voor de uitwisseling van koolstofdioxide en zuurstof. De oppervlakte membranen van zulke organen zijn in de regel vochtig, dun en goed voorzien van bloed.

adenine
Eén van de nucelotidebasen die in DNA en RNA voorkomen. Adenine (A) vormt een basenpaar met thymine (T) in het DNA en met uracil (U) in RNA. Adenine komt ook voor in AMP, ADP, ATP, NAD en NADH2.

ADI-waarde
Acceptable Daily Intake, geeft van een stof de concentratie aan die in het dagelijks voedsel van de mens mag voorkomen.

ader
1. Bij dieren: bloedvat, die het bloed terugvoert naar het hart.
2. Bij planten: de fijnste nerfjes die aftakken van de hoofd- en zijnerven van het blad.

ademhaling
1. Actieve ventilatie van longen en tracheeën
2. Verversing van water, o.a. bij kieuwen

adaptatie
1. (In evolutie): elke verandering in bouw of functioneren van een organisme, dat het beter geschikt maakt voor zijn leefmilieu
2. (In fysiologie): een verandering in de gevoeligheid (zowel toename als afname) van een zintuig, zodat het onder extreme omstandigheden goed kan functioneren. Bijv. Het aanpassen van de ogen aan heel sterk of heel zwak licht.

ademprikkel
Verandering in het koolstofdioxidegehalte van het bloed. Hierop reageert het ademcentrum.

afferent
Van zenuwvezels: naar het centrale zenuwstelsel toevoerend.

afvalwaterzuivering
Mechanische, biologische en chemische zuivering van rioolwater.

afweersysteem
Het geheel van reacties op het binnendringen van ziekteverwekkers en andere lichaamsvreemde stoffen. Berust op mechanische afweer, aspecifieke afweer en specifieke afweer.

agonistisch gedrag
Gedrag dat samenhangt met conflicten tussen individuen (agressie). Voorbeeld: aanvallen, vluchten, dreigen.
1. Motivatie tot dreigen en aanvallen
2. Dreigen of aanvallen
Het gedrag van roofdieren ten opzichte van prooidieren wordt niet als agressie beschouwd.

agressie
Agressie: Gedrag dat samenhangt met conflicten tussen individuen. Voorbeeld: aanvallen, vluchten, dreigen.
1. Motivatie tot dreigen en aanvallen
2. Dreigen of aanvallen
Het gedrag van roofdieren ten opzichte van prooidieren wordt niet als agressie beschouwd.

aids
Acquired Immuno Deficiency Syndrome
Naam voor de latere stadia van een HIV-infectie, waarbij het aantal T-cellen verminderd is en er veel secundaire infecties voorkomen.

allergie
Overgevoeligheid voor bepaalde stoffen als gevolg van overmatige (schadelijke) immuunreacties.

alvleesklier
Of buikspeekselklier, orgaan dat alvleessap voor de vertering maakt en de hormonen insuline en glucagon.

algenbloei
Optreden van zeer grote hoeveelheden wieren en cyanobacterien. Algen- of waterbloei kan het gevolg zijn van kunstmatige of natuurlijke eutrofiering.

altruïstisch gedrag
Gedrag dat de levensverwachtingen van een of meer soortgenoten verhoogt zonder dat het voordeel oplevert voor het individu zelf. Bijv: Het laten horen van een alarmroep door vogels.

alveole
Veellobbig luchtzakje in een long.

alcohol
Ethanol, organische stof, die ontstaat bij de alcoholische gisting.

allel
Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde plaats. Allelen coderen voor dezelfde eigenschap bijvoorbeeld bloemkleur: rode bloemkleur of witte bloemkleur.

allergeen
1. Stof die allergie veroorzaakt
2. Allergie veroorzakend.

alvleessap
Sap gevormd door de alvleesklier.

amyloplast
Plastide waarin zetmeel is opgeslagen.

aminozuurvolgorde
Volgorde waarin de aminozuureenheden in de polypeptideketen (eiwit) voorkomen. De aminozuurvolgorde komt tot stand onder invloed van de volgorde van de basen in het DNA.

aminozuur
Organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese van eiwitten.

amoebocyt
Op een amoebe gelijkende witte bloedcel.

amylase
Enzym dat zetmeel afbreekt.

ammonificatie
Omzetten van een organische stikstofverbinding in onder andere ammoniumionen.

ambivalent gedrag
Conflictgedrag dat is samengesteld uit gedragselementen van twee of meer gedragssystemen. Bijv. Afwisseling van aanval en vlucht bij territoriale grensgevechten.

amnion
Binnenste van de vliezen, die het embryo van reptielen, vogels en zoogdieren omhullen.

amoeboïde beweging
Beweging als van een amoebe: met behulp van schijnvoetjes.

antropomorfisme
Toeschrijven van menselijke gevoelens en beweegredenen aan dieren.

antibioticum
Stof, die de groei van bacteriën remt of bacteriën doodt.

anabole steroïde
Stof die een overeenkomstige molecuulbouw en werking heeft als het mannelijk geslachtshormoon. Deze middelen werken spierversterkend.

anafase
Stadium van de mitose of meiose.
Bij mitose: verdeling van de chromatiden, waarbij van elk chromosoom de ene chromatide naar de ene en de andere chromatide naar de andere pool gaat.
Bij meiose: verdeling van de chromosomenparen, waarbij van elk chromosomenpaar de ene chromosoom naar de ene en de andere chromosoom naar de andere pool gaat.


antistof
Plasma-eiwit, (immunoglobuline) die antigenen bindt. Antistoffen worden geproduceerd door B-lymfocyten.

anthocyaan
Roze tot paarse kleurstof, die zich in de vacuole van een cel kan bevinden. De kleur is afhankelijk van de pH van het vacuolevocht.

anticonceptiemethode
Methode ter voorkoming van zwangerschap.

analoge structuur
Organen met verschillende herkomst, maar met gelijke structuren.

antigeen
Lichaamsvreemde stof of cel, die aanzet tot de vorming van antistoffen.

antidiuretisch hormoon
Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert.

anticonceptiepil
Hormonen bevattende pil, die zwangerschap voorkomt. De werking berust vaak op het remmen van de eisprong.

anabolisme
Het geheel van chemische processen, waarbij organische stoffen worden opgebouwd.

analogie
Gelijkenis die samenhangt met overeenkomst in functie en niet met de afstamming van een gemeenschappelijke voorouder.
Bijv. De vleugel van een vlinder is analoog aan de vleugel van een vogel.

antagonistisch
Elkaar tegenwerkend.

animale pool
Gedeelte van de eicel of blastula met de kleinste hoeveelheid dooiermateriaal, waaruit het ectoderm zich ontwikkelt.

anaërobe dissimilatie
Chemische afbraakprocessen, waarbij geen zuurstof gebruikt wordt.

aneuploïd
Van een celkern die een of meer chromosomen mist of teveel bevat. Dit verschijnsel wordt veroorzaakt doordat een homoloog paar zich niet gedeeld heeft of een chromosoom zich niet in tweeën gedeeld heeft.

anticodon
Basentriplet aan het uiteinde van een tRNA-molecuul dat het complementaire codon op een mRNA-molecuul ontdekt.

anemie
Bloedarmoede: een tekort aan hemoglobine of een tekort aan rode bloedcellen.

anaërobe dissimilatie
Afbraak van organische moleculen zonder zuurstof.

anaëroob
1. Van processen: zonder zuurstof
2. Van organismen: in staat tot leven zonder zuurstof.

antropomorf
1. Mensvormig
2. Vermenselijkend.

antitoxine
Type antistof, dat toxinen (giftige stoffen) neutraliseert.

appendix
Wormvormig aanhangsel van de blinde darm.

apo-enzym
Eiwitachtige deel van een enzym.

arterie
Bloedvat waardoor het bloed van het hart wegstroomt. De bloeddruk in de slagader (aterie) is hoog, de wanden zijn dik, stevig en elastisch.

assimilatie
Opbouw van organische stoffen.

ascorbinezuur
Vitamine C.

asymmetrisch
Niet door een of meer vlakken in twee helften te verdelen, die elkaars spiegelbeeld zijn.

atrioventriculaire knoop
Zenuwknoop in het hart rechts tegen de wand. Prikkeling van deze zenuwknoop leidt tot contractie van de kamers.

ATP
Adenosinetrifosfaat. Stof, waarvan elk molecuul drie fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn door een energierijke binding. ATP ontstaat uit ADP door toevoeging van energie en anorganisch fosfaat. Het loskoppelen van de fosfaatgroep uit ATP levert vrije energie, die gebruikt wordt voor allerlei energieverbruikende processen in de cel.

autotroof organisme
Organisme, dat een of meer autotrofe cellen bevat.

autonoom zenuwstelsel
Zenuwstelsel dat de zogenaamde autonome functies regelt. Autonome functies vinden onafhankelijk van wilsinvloeden plaats.

autonoom
Letterlijk: zelfregerend. Autonome factoren zijn factoren die binnen het orgaan of cel aanwezig zijn en het zelfstandig functioneren hiervan regelen.

autotroof
In staat tot vorming van een organische stof met energie, die niet afkomstig van de oxidatie van een organische stof maar afkomstig van de oxidatie van anorganische stoffen of het zonlicht.

autosoom
Chromosoom, dat niet direct betrokken is bij het totstandkomen van het geslacht van een individu, dit in tegenstelling tot een geslachtschromosoom, die heterosoom is.

bastvat
Transportkanalen in de bast.

ballaststof
Stof in plantaardig voedsel, die niet door verteringsappen wordt afgebroken, vooral cellulose.

bacil
Staafvormige bacterie.

bacterie
Organisme waarvan de cel(len) geen kernmembraan en andere organellen bevat(ten) vgl. prokaryoot.

balts
Gedrag dat aan de paring voorafgaat en de geneigdheid tot paring vergroot. De balts leidt tot synchronisatie van motivaties en tot vermindering van agressie tussen partners.

basenparing
De nucleotidebasen in o.a. DNA zijn door middel van waterstofbruggen gepaard: adenine (A) bindt aan thymine (T), guanine (G) bindt aan cytosine (C).

basaal metabolisme
De minimale stofwisseling die een individu in rust nodig heeft om zijn organen te laten functioneren.

basaalmetabolisme
De minimale stofwisseling die een individu in rust nodig heeft om zijn organen te laten functioneren.