DigiSchool biologische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411
implantatie
Implantatie of innesteling is het vastzetten van het jonge embryo of de kiemblaas in het uterusslijmvlies.
immunisatie
Het immuun worden voor een bepaalde ziekte, hetgeen betekent dat men gedurende een bepaalde tijd niet meer vatbaar is voor een bepaalde ziekte.
immigratie
Aankomst en vestiging van een individu in een gebied of populatie.
immunoglobuline
Antistof, een eiwitachtige stof in het bloed die betrokken is bij de specifieke afweer, die gericht tegen antigenen van virussen, bacteriën e.d.
immuniteit
Weerstand tegen een bepaalde ziekte. De immuniteit kan actief of passief verworven zijn.
intern milieu
Ruimten in het organisme die niet zijn aangesloten op de buitenwereld, zoals bloedvaten, lymfevaten en weefselvocht.
intern milieu
Ruimten in het lichaam die niet op de buitenwereld zijn aangesloten. Het bloed, weefselvocht en de cellen behoren tot het inwendige milieu.
incubatie
Uitbroeden van eieren.
interpleurale ruimte
Ruimte tussen longvlies en borstvlies, waarin zich een dunne laag vloeistof bevindt. Hierdoor kunnen borstvlies en longvlies ten opzichte van elkaar verschuiven, maar niet van elkaar gaan.
inhibitor
Procesremmer
in vitro fertilisatie
Reageerbuisbevruchting (IVF), het bevruchten van de eicel in vitro.
intermediair
Tussen twee andere liggend, wordt vaak in verband met het fenotype gebruikt. Een intermediair fenotype is een fenotype waarbij in een heterozygoot individu beide allelen tot uiting komen.
interfase
Periode tussen twee celdelingen in. In deze periode vinden celgroei en replicatie (verdubbeling van het DNA) plaats.
interkinese
Periode tussen de twee meiotische delingen (meiose I en meiose II) in.
instinct
Neiging tot handelen.
invertebraten
Ongewervelde dieren.
inprenting
Leerproces bij jonge dieren, dat snel verloopt, gebonden is aan een bepaalde gevoelige periode en moeilijk omkeerbaar is.
inteelt
Kruising van verwanten. De nauwste vorm van inteelt is zelfbevruchting. Inteelt leidt tot het homozygoot worden van (ongunstige) eigenschappen.
invaginatie
Instulping.
inductie
Invloed die cellen kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van andere cellen. Dit gebeurt door middel van inducerende stoffen en speelt een grote rol bij de ontwikkeling van weefsels.
insectivoor
Insecteneter of insectenetend.
insecticide
Insectendodend middel.
in vivo
In levende toestand, in de levende cel of in het intacte organisme.
intra-uterien
In de baarmoeder.
intracellulair
In de cel.
indicatorsoort
Soort die gebruikt kan worden om specifieke milieuomstandigheden te karakteriseren, bijv. een zinkhoudende bodem of een bepaalde vervuiling.
insuline
Hormoon, afgescheiden door de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, dat de doorlaatbaarheid van celmembranen voor glucose verhoogt en dus het glucosegehalte van het bloed verlaagt.
intercellulaire holten
Holten tussen de cellen in. Door deze holten vindt in de planten het transport van lucht plaats.
inhibitie
Het verhinderen of remmen van een proces, bijv. de werking van een enzym of de geleiding door een zenuwvezel.
innesteling
Het vastzetten van het jonge embryo of de kiemblaas in het uterusslijmvlies.
inenting
Het opwekken van immuniteit door een injectie met een verzwakt antigeen (vaccinatie) of een antistof (seruminjectie).
in vitro
Het kweken van weefsels buiten het lichaam (letterlijk in glas).
insect
Geleedpotig dier met zes poten, vaak met twee of vier vleugels.
infectie
Het binnendringen van ziekteverwekkende organismen.
intron
Gedeelte van het DNA dat wel wordt overgeschreven bij de transcriptie, maar niet wordt gebruikt bij de translatie. De introns worden dan van de wel te gebruiken delen (de exons) afgesplitst.
inwonersequivalent
Eenheid van vervuiling, gemiddelde hoeveelheid vervuiling in het afvalwater, die een persoon in huis veroorzaakt.
inhiberend
De membraangeleidbaarheid voor bepaalde ionen verlagend.
incubatieperiode
De tijd tussen de besmetting met een ziekteverwekker en het optreden van ziektesymptomen.
interspecifieke competitie
Concurrentie tussen verschillende soorten.
intraspecifieke competitie
Concurrentie binnen de soort.
innervatie
Aansluiting van zenuwen op een spier, klier, weefsel of cel.
insectenbloem
Bloem die bestoven wordt door insecten.
inzicht
Vermogen van een dier (of mens) in een onbekende situatie de oplossing van een probleem vindt door vroeger opgedane ervaringen te combineren.
industrieel melanisme
Verschijnsel dat in industriegebieden relatief veel donkere kleurvarianten voorkomen.
instorten populatie
Verschijnsel dat na een sterke groei de populatiegrootte door een of andere oorzaak plotseling snel afneemt.
ion
Atoom met een elektrische lading als gevolg van opname of afgifte van elektronen.
irreversibel
Niet omkeerbaar.
iris
Iris of regenboogvlies is het gekleurde vlies rondom de pupil van een oog.
isolatie
Scheiding van soortgenoten, waardoor uitwisseling van genen tussen deelpopulaties belemmerd wordt. Er is sprake van geologische, ecologische en ethologische isolatie.
isotonisch
Met dezelfde osmotische waarde.
jaarring
Laag hout die in een jaar gevormd is. Deze is als ring te zien op de dwarse doorsnede.
jaargrens
De scheiding tussen twee jaarringen, hierbij grenst het najaarshout van de ene jaarring tegen het voorjaarshout van de andere jaarring.
kanker
Ziekte waarbij ongeremde celdeling optreedt, doordat de regelmechanismen in de cel verstoord zijn. Kanker treedt in de regel pas op nadat er meerdere regelgenen verstoord zijn.
karyoplasma
Kernplasma.
karyogram
De weergave van de chromosomen (van de mens) nadat ze naar grootte gerangschikt en gegroepeerd zijn.
katabolisme
Katabolisme of afbraakstofwisseling, processen waarbij energie vrijkomt.
kankerverwekkend
Carcinogeen, carcinogene stoffen zijn stoffen die kanker kunnen verwekken.
kamer
Afdeling van het hart, die het bloed in een slagader stuwt.
kernspoel
Structuur in de cel tijdens de kerndeling. De kernspoel bestaat uit steun- en trekdraden.
kerndeling
Proces, waarbij uit een kern twee nieuwe kernen ontstaan en waarbij deling of verdeling van de chromosomen plaatsvindt. Er zijn mitotische en meiotische kerndelingen.
kernlichaampje
Organel, dat betrokken is bij de synthese van RNA. Het kernlichaampje bestaat ook uit RNA.
kern
Organel dat de chromosomen bevat.
kernporie
Opening in het kernmembraan, waardoor mRNA moleculen naar het cytoplasma gaan.
kelk
Krans van buitenste bloembekleedselen, meestal groen gekleurd en kleiner dan de kroon.
keratine
Hoornstof, eiwit in haren, nagels en hoorn.
kegeltje
Een van de twee soorten zintuigcellen in het oog. Kegeltjes zijn gevoelig voor kleur. Er zijn drie typen kegeltjes.
kernmembraan
Deel van het membranenstelsel van de cel dat de kern afgrenst van het cytoplasma.
kiemwit
Gedeelte van het zaad, waar zich reservevoedsel bevindt. Kiemwit behoort niet tot het embryo i.t.t. de zaadlob(ben).
kieuw
Gaswisselingsorgaan van waterdieren.
kiemblaas
Blaas waarin zich het embryo ontwikkelt.
kiem
1. Jong plantje binnen een zaad
2. Ontwikkelingstadium van een dier binnen een ei of in de baarmoeder
kloppende vacuole
Organel, dat bij eencelligen voor de uitscheiding van water zorgt.
klaplong
Long die ingeklapt is door lucht tussen borstvlies en longvlies.
kleurenblind
Niet in staat kleuren te zien doordat er een of meerdere typen kegeltjes niet werkzaam zijn.
klier
Orgaan dat stoffen afscheidt, bijv. spijsverteringssap of hormoon.
kloon
Individu of groep organismen die door ongeslachtelijke voortplanting uit een ander organisme zijn ontstaan. Hiervoor zijn veel natuurlijke en kunstmatige methoden.
kleuren
(zien) Het waarnemen van kleuren met behulp van de kleurgevoelige zintuigcellen in de ogen.
klonering
Het gebruiken van gedeelten van organismen voor de productie van nieuwe individuen. Hierdoor ontstaan nieuwe organismen die dezelfde genetische samenstelling hebben als het oorspronkelijke organisme.
klieving
Celdeling waarbij geen celgroei optreedt.
kleine bloedsomloop
Gedeelte van de bloedsomloop dat over de longen loopt en ervoor zorgt dat zuurstofarm bloed weer zuurstofrijk bloed wordt. De kleine bloedsomloop is aanwezig bij dieren met een dubbele bloedsomloop.
klasse
Taxon, bijv. de klasse van de reptielen.
knolletjesbacterie
Stikstofbindende bacterie in de wortelknolletjes van vooral vlinderbloemige planten.
koppelingsgroep
Verzameling genen die zich in hetzelfde chromosoom bevinden en daardoor gezamenlijk kunnen overerven.
koppeling
Verschijnsel dat genen zich in één chromosoom bevinden.
koudbloedig
Met een lichaamstemperatuur die min of meer gelijk is aan de omgeving, bijv. reptielen.
korstmossenwoestijn
Gebied waarin vrijwel geen korstmossen voorkomen.
koolstofkringloop
Cyclische reeks van processen die koolstofatomen in en buiten organismen doorlopen.
koolstofassimilatie
Vorming van glucose uit koolstofdioxide en water of een andere waterstofdonor.
kraakbeen
Weefsel bestaande uit cellen en tussencelstof met vezels en weinig kalkzouten. De tussencelstof is stevig maar toch buigzaam.
kroon
Krans van binnenste bloemblaadjes. Kroonbladeren zijn meestal niet groen en groter dan kelkbladeren.
kruising
Geslachtelijke voortplanting van individuen met ongelijke fenotypen.
kringloop
Cyclische omzetting van stoffen door organismen.
kruisbestuiving
Bestuiving waarbij het stuifmeel van een bloem van een andere plant van dezelfde soort komt.
kunstmatige inseminatie
Kunstmatig inbrengen van sperma in het vrouwelijk voortplantingsstelsel.
kunstmatig systeem
Ordening van soorten op grond van een zeer beperkt aantal criteria. Een kunstmatig systeem is er niet op gericht verwantschapsrelaties weer te geven.
kunstmatige selectie
Selectie op grond van menselijke voorkeur.
lactose
Melksuiker.
lactase
Enzym dat lactose splitst.
latent leren
Exploratiegedrag waarbij door onderzoek passief kennis wordt opgedaan.
lactatie
Afscheiding van melk.