DigiSchool biologische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411
larve
Een jeugdvorm die verschillend is van de volwassen vorm.
lever
Orgaan in de buikholte dat bij vele processen betrokken is o.a. vertering, stofwisseling, bloedvorming en afbraak en uitscheiding.
leerproces
Proces waarbij het gedag van het dier wordt bijgesteld door de inwerking van omgevingsprikkels.
leukoplast
Kleurloze plastide, waarin vaak zetmeel in opgeslagen is.
lederhuid
Laag van de huid, gelegen tussen de opperhuid en het onderhuidse bindweefsel. In de lederhuid liggen de warmte-, koude-, druk- en tastzintuigen. Verder liggen er in de lederhuid zenuwen met pijnpunten, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren.
lengtegroei
Groei in de lengte. Lengtegroei vindt bij planten alleen in de groei- en strekkingszone plaats door celgroei en celstrekking. Lengtegroei bij gewervelden vindt voornamelijk plaats in de groeischijven.
letaal
Dodelijk, bijv. een gen dat het individu niet levensvatbaar maakt.
levenscyclus
De stadia die een individu doorloopt vanaf de bevruchting tot volwassenheid.
levenloos
Abiotisch, dus niet tot de levende natuur behorend.
levensgemeenschap
Alle organismen in een ecosysteem.
leukocyt
Witte bloedcel, er zijn vele typen van witte bloedcellen.
LH
LH of Luteïniserend Hormoon is een hormoon, dat afgescheiden wordt door de voorkwab van de hypofyse en invloed heeft op de interstitiele cellen in de testes en de follikel in een eierstok.
lipase
Vetsplitsend enzym.
lipoïde
Vetachtige stof (steroïden), dit zijn stoffen die zijn opgebouwd uit 3 C6-ringen en 1 C5-ring.
libido
Geslachtsdrift.
lipide
Lipide of vet is een organische stof die is opgebouwd uit glycerol en vetzuren. Eer bestaan mono-, di-, en trigyceriden, fosfolipiden, glycolipiden.
lis van Henle
Gedeelte van het nierkanaaltje in een niereenheid. In het nierkanaaltje wordt de voorurine geconcentreerd tot urine.
lipoproteïne
Een complex van eiwit en vet. Lipoproteïne worden o.a. gebruikt om vetten te transporteren naar plaatsen waar ze gemetaboliseerd worden, terwijl andere gebruikt worden om de structuur van celmembranen te vormen.
lichtreactie
Deelproces van de fotosynthese waarbij lichtenergie wordt gebruikt voor de vorming van ATP en de binding van waterstof aan een co-enzym.
lichaamsvloeistoffen
Bloed, weefselvocht, lymfe.
lichaamsvreemde cellen
Cellen uit andere organismen, die in het lichaam een afweerreactie uitlokken.
lijmgevende stof
Bestanddeel van het bot, dat het bot buigzaam maakt. Deze stof bestaat uit collagene eiwitten.
long
Orgaan in de borstholte dat betrokken is bij de ventilatie en gaswisseling.
longblaasje
Gedeelte van de longen waar de gaswisseling tussen bloed en lucht plaats vindt.
longcapaciteit
De hoeveelheid lucht die in de longen kan (meestal in vitale longcapaciteit): de hoeveelheid lucht die maximaal kan worden uitgeademd na een zo diep mogelijke inademing.
loofbos
Bos dat bestaat uit bomen met echte bladeren dus geen naaldbomen.
longvlies
Bekleding van de longen. Het longvlies is door een vloeistof gescheiden met het borstvlies.
locus
Plaats van een gen in een chromosoom.
luchtvervuiling
Vervuilende stoffen in de lucht in de vorm van stof, rook en verbrandingsgassen. Deze stoffen zijn schadelijk voor organismen en leiden o.a. tot verzuring en gaten in de ozonlaag.
luchtwegen
Ruimten in het lichaam die gevuld zijn met lucht en betrokken zijn bij de gaswisseling tussen lucht en bloed. Hiertoe behoren o.a. de luchtpijp, bronchiën en luchtpijpvertakkingen.
Luteiniserend hormoon
Luteiniserend hormoon (LH) is een hormoon, dat afgescheiden wordt door de voorkwab van de hypofyse en invloed heeft op de interstitiele cellen in de testes en de follikel in een eierstok.
lymfe
Vloeistof die zich in de lymfevaten bevindt. Lymfe ontstaat doordat weefselvocht in de lymfevaten stroomt.
lymfevatenstelsel
Stelsel van kanalen waardoorheen de lymfe vanuit de weefsels naar het bloedvatstelsel loopt. In de lymfevaten bevinden zich kleppen voor eenrichtingverkeer. Vele lymfevaten sluiten aan op een lymfeknoop. Na de lymfeknoop wordt de lymfe door een groter lymfevat afgevoerd.
lysosoom
Organel met hydrolytische enzymen. Een lysosoom wordt door een dictyosoom gevormd.
lymfeknoop
Lymfeknoop (lymfeklier) is een orgaantje in het lymfestelsel. In lymfeknopen worden antistoffen geproduceerd, ziekteverwekkers gefagocyteerd en celresten opgeruimd. Ook worden er lymfocyten gevormd. Elke lymfeknoop heeft een afvoerend lymfevat.
lymfocyt
Bepaald type witte bloedcellen. Lymfocyten hebben een grote kern. Er zijn diverse soorten lymfocyten.
MAC-waarde
Maximaal aanvaardbare concentratie, norm voor maximale blootsteling op de werkplek.
macroscopisch
Met het blote oog of de loep waarneembaar.
maagportier
Maagportier of pylorus is de kringspier tussen de maag en de twaalfvingerige darm. De maagportier werkt o.i.v. de pH in de twaalfvingerige darm. De maagportier laat een klein beetje van de voedselbrij door naar de twaalfvingerige darm.
maagsapklier
Klier in de wand van de maag, die maagsap produceert.
macrofaag
Grote witte bloedcel, die fagocyteert.
maltase
Enzym dat maltose splitst.
macromeer
Een bij de ongelijke deling van de eicel ontstane grote klievingscel.
maagsap
Sap dat geproduceerd wordt door de klieren in de maagwand. maagsap bevat o.a. zoutzuur, pepsine en renine.
metafase
Stadium van de kerndeling tijdens mitose en meiose. In het metafasestadium liggen de chromosomen in het equatorvlak.
metastase
Verschijnsel dat cellen of weefselbestanddelen van een tumor via het bloedvatenstelsel op een andere plaats terechtkomen en daar aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe tumoren.
melanine
Zwart of donkerbruin pigment.
melanocyt
Pigmentvormende cel in de huid.
mergstraal
Radiale verbinding tussen schors en merg van een houtachtige stengel, bestaande uit parenchym. Door de mergstraal vindt transport van de buitenkant van de stam naar binnen en omgekeerd plaats.
menstruatie
Periodieke (maandelijkse) uterusbloeding bij de meeste primaten.
melkzuur
Organisch zuur, dat ontstaat bij de anaerobe dissimilatie van glucose in spieren en micro-organismen.
messenger-RNA
mRNA of boodschapper-RNA is een polynucelotide, dat de basen cytosine, guanine, adenine en uracil bevat. Het mRNA transporteert de informatie voor de synthese van een polypeptide (eiwit) van de kern naar de ribosomen.
mesoderm
Middelste kiemblad van een embryo. Uit het mesoderm ontstaan veel organen.
metamorfose
Metamorfose of gedaanteverwisseling is de overgang van het larvale naar het volwassen stadium.
metabolisme
(mens) Metabolisme of stofwisseling is het geheel van opbouw en afbraakprocessen binnen een organisme, in dit geval de mens.
metabolisme
(plant) Metabolisme of stofwisseling is het geheel van opbouw en afbraakprocessen binnen een organisme, in dit geval planten.
mesenchym
Mesenchym is het embryonaal bindweefsel. Dit weefsel is ook aanwezig in het volwassen dier.
mergschede
Mergschede of myeleïneschede is de omhulling van een (lange) zenuwceluitloper. Een mergschede bestaat uit platte cellen, die om een uitloper gerold zijn. Tussen twee opeenvolgende cellen ligt een kleine ruimte, de insnoering.
meiose
Meiose of reductiedeling is een combinatie van opeenvolgende kerndelingen, waardoor haploïde kernen ontstaan uit een diploïde kern. Meiose omvat meiose I en meiose II.
meeldraad
Mannelijk geslachtsorgaan in een bloem. Een meeldraad bestaat uit helmdraad en helmknop.
menopauze
Levensfase van de vrouw vanaf het moment dat er geen menstruatie meer optreedt.
meristeem
Het meristeem of plantaardig delingsweefsel bevindt zich op speciale plaatsen in de plant.
merg
Het centraal gelegen deel van een orgaan, bijv. niermerg, merg van de stengel.
mestcel
Bepaald type witte bloedcel die betrokken is bij het afweersysteem.
meststof
Anorganische stof, die de groei van planten bevorderen, ontstaan uit dierlijk en plantaardig afval kunstmatig geproduceerd.
membraan
Begrenzend vlies in en om cellen. Een membraan bestaat voornamelijk uit fosfolipiden en eiwitten. De cel is door membranen in compartimenten verdeeld. Tussen deze compartimenten is zowel diffusie als actief transport van stoffen mogelijk.
micro-organismen
Organismen die alleen met behulp van de microscoop bestudeerd kunnen worden: o.a. bacteriën, schimmels en protozoën.
mitochondrium
Organel waar de aërobe dissimilatie plaatsvindt. Mitochondriën maken deel uit van het cytoplasma en zijn in het bezit van DNA.
milt
Orgaan in de buikholte, bestaand uit lymfatisch weefsel en betrokken bij het afweersysteem.
mineralisatie
Omzetting van organische stoffen in anorganische stoffen.
microscopisch
Niet met het blote oog of de loep waarneembaar.
microvilli
Microscopisch kleine uitstulpingen in het celmembraan van het darmepitheel op de darmvlokken.
MIC-waarde
Maximale immissieconcentratie, waaraan de mensen mogen worden blootgesteld. MIC is een norm voor verontreinigende stoffen.
mitose
Kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern.
middenoor
Gedeelte van een oor dat ligt tussen het uitwendige oor en het binnenoor (slakkenhuis). Het middenoor loopt van trommelvlies naar het slakkenhuis en is door middel van de buis van Eustachius verbonden met de keelholte.
middenlamel
Eerstgevormde scheiding tussen de membranen van twee nieuwe plantencellen. De middenlamel bestaat o.a. uit pectine.
micel
Een complex van moleculen die op een bepaalde wijze gerangschikt of gericht zijn, bijv. fosfolipiden in een waterige oplossing.
mimicry
De overeenkomst in kleur, gedrag of structuur van een organisme met een ander organisme dat zelf als prooidier ongewenst is. Hierdoor zijn sommige organismen beschermd tegen vraat, bijvoorbeeld bepaalde zweefvliegen die een zelfde streping vertonen als wespen.
microklimaat
De klimaatsomstandigheden in een klein gebied, bijvoorbeeld de bodem onder de bomen, de noordkant van een duinhelling.
micromeer
Bij ongelijke klieving van de eicel ontstane kleine klievingscel, zie ook macromeer.
milieufactor
Biotische en abiotische omgevingsfactor.
migratie
1. Verplaatsing die gekenmerkt is door gerichtheid en periodiek vertrek en terugkomst, bijvoorbeeld de trek van vogels.
2. Immigratie en emigratie samen.
middenrifademhaling
Ademhaling die plaatsvindt door beweging van het middenrif.
mineralen
Anorganische zouten.
motorisch neuron
Zenuwcel, die verbonden is met een spiervezel, geleidt impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spiercellen, zodat deze zich samentrekken.
monosacharide
Suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd.
mortaliteit
Sterfte.
morula
Stadium in de embryonale ontwikkeling, waarbij het embryo bestaat uit een klompje cellen.
morfogenese
Ontstaan van de vorm of van de structuur gedurende de ontwikkeling.
moederkoek
Orgaan dat is ontstaan uit de buitenkant van het embryoblaasje en het baarmoederslijmvlies, dat zorgt voor uitwisseling van stoffen tussen het bloed van de moeder en dat van het kind.
monogamie
Paarvorming tussen een mannetje en een vrouwtje.
monohybride kruising
Kruising waarbij wordt gelet op één eigenschap, waarbij één allelenpaar is betrokken.
monofaag
Eén soort voedsel etend.
monocyt
Grote cytoplasmarijke leukocyt met fagocytaire functie.
modificatie
Een niet erfelijke variatie van het fenotype. Deze term is in verband met de term -genetische modificatie- verouderd.
motorisch veld
Een gedeelte van de hersenen dat een bepaalde spiergroep bedient.
motivatie
Bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag. Motivatie is een inwendige factor.
monoculture
Bebouwing van een groot oppervlak met één type of ras cultuurgewas.
monoklonale antistof
Antistof gevormd door een kloon cellen.
motorische eenheden
Alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met één motorisch neuron. Deze groep heeft dezelfde drempelwaarde en reageert als geheel.