DigiSchool biologische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411


genetische adaptatie
Elke eigenschap, die de kansen op genenoverdracht aan de volgende generatie, voor een organisme vergroot.

gedragssysteem
Een groep van samenhangende gedragselementen - deze hebben vaak een gemeenschappelijk effect.

gen
Een gedeelte van het chromosoom met gecodeerde informatie voor één erfelijke eigenschap. Een gen bevat de informatie voor een polypeptide (eiwit), dat gewoonlijk een essentiële rol speelt bij het tot stand komen van het fenotype.

geleedpotige
Dier met een uitwendig skelet en een geleed lichaam en gelede poten. Tot de geleedpotigen behoren o.a. de spinachtigen en de insecten.

gedragselement
Een afzonderlijke handeling van een dier - het gedrag kan worden ontleed in min of meer vaste elementaire patronen van beweging en houding.

genotype
De verzameling genen, ook wel gebruikt voor een deel van de verzameling.

geslachtschromosoom
Chromosoom, dat een rol speelt bij de totstandkoming van het geslacht. Dit chromosomenpaar verschilt in de twee geslachten.

genoom
De gezamenlijke chromosomen van een haploïde kern.

genenpool
De verzameling genen van een populatie of soort.

geboortebeperking
Beperking van de menselijke geboorten op alle mogelijke manieren, bijv. door anticonceptie, onthouding of abortus.

gelaagdheid
(ecosysteem) Verschijnsel, dat in een ecosysteem verschillende lagen vegetaties te onderscheiden zijn.

geslacht
1. Sekse
2. Systematische eenheid, bijv. een soort, geslacht, familie,orde, klasse of afdeling.

geconditioneerde reflex
1. Leerpoces tengevolge waarvan een prikkel een bepaald gedrag veroorzaakt, dat oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt (reactie van Pavlov)
2. Leerproces waardoor een prikkel leidt tot frequentieverandering in de uitvoering van een bepaald gedrag (trial and error).

genetische code
Verzameling tripletten in DNA en RNA die de informatie bevat over de volgorde van de aminozuren in polypeptideketens (eiwitten).

geslachtelijke voortplanting
Voortplanting waarbij de nieuwe individuen ontstaan door versmelting van haploïde cellen.

geslachtelijke voortplanting
Voortplanting waarbij er een samensmelting plaatsvindt tussen gameten.

gifstof
Stof die een nadelige invloed uitoefent op de werking van organen of enzymen.

gidsfossiel
Fossiele soort, die dankzij een grote horizontale (geografische) verspreiding en een geringe verticale (temporele) verspreiding geschikt is voor de identificatie van een bepaalde aardlaag.

gist
Eencellige schimmel, bekend is de bakkersgist.

gisting
Anaërobe dissimilatie, proces waarbij waterstof (uit glucose) uiteindelijk wordt overgedragen aan een organische waterstofacceptor.

gluconeogenese
Vorming van glucose uit aminozuren, melkzuur en glycerol.

glycerylester
Vetten, waarbij vetzuren veresterd zijn aan glycerol.

gladde spier
Spier die geïnnerveerd wordt door het autonome zenuwstelsel, o.a. in de wanden van het darmkanaal.

glycolyse
Omzetting van glucose tot pyrodruivezuur. Dit proces speelt zich af in het cytoplasma.

glomerulus
Kluwentje van haarvaten in elk nierkapsel, speelt een rol in de ultrafiltratie.

glucagon
Hormoon gevormd in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans. De werking is tegengesteld aan de werking van insuline. Glucagon verhoogt het glucosegehalte van het bloed.

glycerol
Een stof die samen met vetzuren glyceriden vormt. Een glycerolmolecuul kan door middel van esterbindingen drie vetzuren binden.

glucose
Belangrijk monosachararide met 6 C-atomen, wordt gevormd bij de fotosynthese en afgebroken bij de dissimilatie.

Golgi-systeem
Organel, bestaand uit een stapel schijfvormige compartimenten met blaasjes langs de randen, ontstaan uit het E.R. Alle dictyosomen in een cel samen heten het Golgi-apparaat. Het dictyosoom heeft een functie bij het produceren en opslaan van stoffen door de cel.

gonadotropine
Hormoon dat de werking van de geslachtsorganen beïnvloedt.

gonade
Gonade of geslachtsorgaan is een klier, waarin de gameten ontstaan.

gonadotroop
De gonaden (geslachtsorganen) beïnvloedend.

grondwater
Water, dat vastgehouden wordt door de bodem, als waterdamp, vloeibaar water of als vaste stof.

groeischijf
Uit kraakbeen bestaande groeizone in een pijpbeen.

groei
(planten) Vergroting van het plantenlichaam door celdeling, plasmavermeerdering en celstrekking. Groei vindt in de regel in bepaalde typen weefsel de zogenaamde meristemen plaats.

groei
Toename in massa, diameter en lengte.

grensstreng
Streng van zenuwknopen langs het ruggenmerg, waar zich zenuwcellichamen van het (ortho)sympathische zenuwstelsel bevinden.

grote bloedsomloop
Omloop van het bloed over alle organen behalve de longen. De grote bloedsomloop start in de linkerkamer en eindigt in de rechterboezem.

groeihormoon
Hormoon dat de groei bevordert, door de lengtegroei van de botten te stimuleren. Het groeihormoon wordt afgescheiden door de hypofyse.

groepsgedrag
Gedrag van en in een groep.

grijze stof
Gedeelte in het centrale zenuwstelsel(hersenen en ruggenmerg) waar zich de cellichamen van zenuwcellen bevinden. Grijze stof geeft het weefsel een grijze kleur.

granulocyt
Bepaald type witte bloedcel.

grondplasma
Cytoplasma zonder organellen.

grondstofwisseling
De minimale stofwisseling die een individu in rust nodig heeft om zijn organen te laten functioneren.

guanine
Eén van de nucelotidebasen die in DNA en RNA voorkomen. Guanine (G) vormt een basenpaar met cytosine (C).

habitat
Woonplaats van een organisme.

haploïd
Met een enkel (n) stel chromosomen per kern. Geslachtscellen(gameten) zijn voorbeelden van haploide cellen.

handhaving ecosysteem
Verschijnsel dat het ecosysteem stabiel blijft. Hierbij spelen allerlei factoren een rol o.a. natuurlijk evenwicht, grote diversiteit en gelijkblijven van de biomassa.

habitus
Gestalte, uiterlijk.

halofyt
Halofyt of zoutplant is een plant die een grote tolerantie heeft voor zouten. Halofyten groeien aan zeekusten en op zoutsteppen.

hart- en vaatziekten
Aandoeningen waarbij de bloedsomloop belemmerd wordt, bijv. Atherosklerose (aderverkalking). >.

haarvat
Allerkleinste bloedvaatje in de organen. De wand van de haarvaten is uitermate dun zodat uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsel kan optreden.

HCG
Humaan Chorion Gonadotropine Hormoon, een hormoon dat door het kiemblaasje (blastocyste) gevormd wordt en dezelfde werking heeft als LH. Onder invloed van HCG wordt de productie van oestrogeen en progesteron voortgezet.

herbivoor
Planteneter, plantenetend.

helmhokje
Ruimte in een helmknop waar de stuifmeelkorrels gevormd worden. In het helmhokje bevinden zich in een vroeg stadium stuifmeelmoedercellen en worden door meiose en mitose stuifmeelkorrels gevormd.

heterotroof
Niet in staat tot koolstofassimilatie, dus niet in staat uit anorganische stoffen organische op te bouwen.

heterozygoot
Met ongelijke allelen voor een bepaalde eigenschap.

hemoglobine
Kleurstof in rode bloedcellen, die zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor voor het transport van deze stoffen zorgt.

hemolyse
Het uiteenvallen van de rode bloedcellen (door een te lage osmotische waarde van het bloed).

helmknop
Het bovenste deel van een meeldraad. De helmknop bevat eerst 4 later, door samenvloeiing 2 helmhokjes en barst bij rijping open.

hemofilie
Hemofilie of bloederziekte is een erfelijke ziekte, waarbij het bloed door ontbreken van stollingsfactoren niet (goed) stolt.

hersenstam
Gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg. De hersenstam bevat centra voor het autonome zenuwstelsel, is de verbinding tussen hersenen en ruggenmerg. De reflexen van hoofd en hals lopen via de hersenstam.

helmdraad
Draadvormig deel van een meeldraad. De helmdraad draagt de helmknop.

herbicide
Een stof, die onkruid doodt.

helixstructuur
De molecuulstructuur van het DNA, dat uit een dubbelspiraal bestaat en RNA dat uit een enkelspiraal bestaat. Een helix is een spiraalvorm waarbij elk punt dezelfde afstand heeft tot de centrale as.

heterosoom
Chromosoom dat betrokken is bij de totstandkoming van het geslacht van een individu, vergelijk: autosoom.

hemopoiese
Vorming van bloed en lymfebestanddelen.

HIV
Human Immunodeficiency Virus, virus dat de ziekte aids veroorzaakt.

HLA
Human Leucocyte Antigen, een antigeen, dat op het membraan van alle cellen met een kern voorkomt. De antigenen van het HLA-systeem spelen een rol bij afstoting.

hout
Weefsel dat in de plant voor het transport van anorganische stoffen zorgt. Hout bestaat o.a. uit houtvaten en houtvezels.

homeostase
Verschijnsel dat allerlei factoren in het inwendige milieu met behulp van feedbacksystemen op een bepaalde normwaarde gehouden worden.

houtvat
Transportkanaal voor water en zouten, soms ook voor organische stoffen. Bij het ontstaan van houtvaten worden de wanden tussen in elkaars verlengde liggende cellen opgeruimd, waarna de cellen sterven.

hormoon
Stof die door klieren wordt afgescheiden in het bloed, die invloed heeft op de werking van bepaalde organen, de doelwitorganen.

homologie
Overeenkomst in bouw, gelijkenis als gevolg van afstamming van een gemeenschappelijke voorouder. Voorbeeld: alle pootskeletten van gewervelden zijn homoloog.

homozygoot
Met gelijke allelen voor een bepaalde eigenschap.

homoiotherm
Met een constante lichaamstemperatuur.

hoornlaag
Buitenste laag van de huid, welke bestaat uit afgestorven en verhoornde opperhuidcellen.

hormoonklier
Endocriene klieren, klier die hormonen afscheidt.

humus
Organisch materiaal, ontstaan door gedeeltelijke afbraak van plantaardige en dierlijke resten op de bodem.

human immunodeficiency virus
HIV-virus dat de ziekte aids veroorzaakt.

huidmondjes
Openingen in de opperhuid van planten, bestaande uit twee sluitcellen rond een regelbare spleet. De huidmondjes dienen voor de gaswisseling.

humaan chorion gonadotroop hormoon
HCG, hormoon dat door het kiemblaasje (blastocyste) gevormd wordt en dezelfde werking heeft als LH. Onder invloed van HCG wordt de productie van oestrogeen en progesteron voortgezet.

hydrolyse
Splitsing van moleculen waarbij water wordt opgenomen.

hypofunctie
Te geringe werkzaamheid van een orgaan.

hypothese
Veronderstelling.

hydrofyt
Waterplant Plant die in het water leeft en die niet tot het plankton behoort.

hyperfunctie
Overmatige werkzaamheid van een orgaan.

hypertonisch
Met een hogere osmotische waarde.

hymen
Maagdenvlies, slijmvliesplooi aan de ingang van de vagina bij maagden.

hypofyse
Hypofyse of hersenaanhangsel is een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren.

hyperpolarisatie
Hoger worden van de membraanpotentiaal in spier- en zenuwcellen.

hydrolase
Enzym dat moleculen splitst onder opneming van water.

hypothalamus
Gedeelte van de tussenhersenen. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse.

hyperglycaemie
Een te hoge glucoseconcentratie in het bloed.

hyperglykemie
Een te hoge glucoseconcentratie in het bloed.

hypertensie
Bloeddrukverhoging.

identiek
Gelijk, bijv. identieke tweeling.

imago
Volwassen insect.

imitatie
Nadoen van het gedrag van soortgenoten.

impuls
Impuls of actiepotentiaal is een voortbewegende omkering van de elektrische lading langs het membraan van een zenuwcel(uitloper).