DigiSchool biologische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411
bast
Weefsel, dat in de plant voor het transport van organische stoffen zorgt. Bestaat o.a. uit bastvaten en bastvezels.
beenmerg
Weefsel in de beenderen van gewervelden. Er bestaat rood en wit(geel) beenmerg.
bevruchting
Versmelting van de mannelijke met vrouwelijke geslachtscel.
bedektzadig
Van planten waarvan de zaden in zich in een vrucht ontwikkelen.
bestrijdingsmiddel
Stof die een plaag bestrijdt. Bijv. insecticide en fungicide.
beenweefsel
Weefsel waaruit botten zijn opgebouwd.
bestuiving
Overdracht van stuifmeel van de mannelijke naar de vrouwelijke geslachtsorganen van zaadplanten.
bevolkingspiramide
Grafische voorstelling van de aantallen individuen per leeftijdscategorie van een populatie, meestal gescheiden naar sekse.
bevolkingsdichtheid
Aantal individuen van een soort per oppervlakte-eenheid of volume-eenheid.
beperkende factor
1. Factor die de snelheid van een proces laag houdt
2. Factor die het aantal individuen in een populatie laag houdt - bijv. voedsel.
binaire naamgeving
Wetenschappelijke naamgeving van soorten. Iedere soort heeft een naam die bestaat uit een geslachtsnaam (genusnaam) en een soortaanduiding, bijv. Homo(geslachtsnaam) sapiens (soortaanduiding).
biologisch afbreekbaar
Van een stof die door bacteriën en andere micro-organismen af te breken is.
biotisch
Tot de levende natuur behorend.
biomassa
Totale massa van een groep organismen.
biologisch evenwicht
Toestand waarbij de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde.
biotoop
Het geheel van abiotische factoren in een ecosysteem.
biotische factor
Invloed van de omgeving, die zijn oorsprong heeft in levende organismen.
biotechnologie
Het gebruik van (delen van) organismen in de industrie voor de productie van allerlei stoffen, bijv. medicijnen of voedingsstoffen.
bijziendheid
Het alleen dichtbij kunnen zien - te compenseren met negatieve lenzen.
binaire naamgeving
Geslachtsnaam beginnend met een hoofdletter (bijv. Rosa) gekoppeld aan de soortsnaam, beginnend met een kleine letter (bijv. canina).
Rosa canina - Hondsroos
bijnier
Endocriene klier, bestaande uit schors en merg. De bijnieren liggen bij zoogdieren aan de voorzijde van de nieren.
bijniermerg
Endocrien weefsel dat adrenaline en noradrenaline afscheidt.
biologische bestrijding
Bestrijden van plagen met biologische methoden, bijv. door een natuurlijke vijand te gebruiken of gebruik te maken van lokstoffen.
bilirubine
Afbraakproduct van hemoglobine, bestanddeel van gal.
bloedcapillair
Zeer dun bloedvat (haarvat) met een wand, die bestaat uit door een dunne endotheellaag. Door deze dunne wand (endotheellaag) vindt uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvloeistof plaats.
bloedgroep
Type waarin het bloed kan worden ingedeeld op grond van de aanwezigheid of afwezigheid van bepaalde eiwitten (antigenen) op het oppervlak van de rode bloedcellen.
bloedplasma
Vloeibare deel van het bloed, dus het bloed zonder de bloedcellen.
blastula
Stadium in de embryonale ontwikkeling: een blaasje met een met vocht gevulde holte.
bloedvat
Transportbuis voor bloed.
blastocoel
Met vloeistof gevulde holte van een blastula.
blinde vlek
Plaats waar de oogzenuw het netvlies verlaat en waar geen kegeltjes of staafjes voorkomen. De blinde vlek bevindt zich aan de neuszijde van de gele vlek.
bloeddruk
Hydrostatische druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat.
bladgroen
Groene kleurstof in bladgroenkorrels (chloroplast).
bladmoes
Gedeelte van het blad tussen de nerven.
bloedplaatje
Celfragment in het bloed, betrokken bij de bloedstolling.
bloedserum
Bloed zonder bloedcellen en fibrinogeen. Bloedserum ontstaat uit bloedplasma wanneer het bloed stolt en fibrinogeen wordt omgezet in fibrine.
blastocyste
Blastulastadium van zoogdieren.
bodemerosie
Uitslijting of afslijting van de bodem door water, wind e.d.
boodschapper-RNA
Polynucelotide, dat de basen cytosine, guanine, adenine en uracil bevat. Boodschapper-RNA (mRNA) transporteert de informatie voor de synthese van een eiwit van de kern (chromosoom) naar de ribosomen.
bronchus
Hoofdvertakking van de luchtpijp.
broeikaseffect
Verschijnsel dat bepaalde gassen in de atmosfeer de uitstraling van warmte door het aardoppervlak tegenhouden. Vaak ten onrechte gebruikt voor de toename van het broeikaseffect door een toename van koolstofdioxide in de atmosfeer.
bronchiole
Vertakking van de bronchus, luchtpijptakje.
broedzorg
Verschijnsel dat jonge dieren enige tijd worden verzorgd door de ouders.
bruto primaire productie
Alle energie die in en ecosysteem door producenten wordt vastgelegd in biomassa (in organische stoffen).
bronst
1. Paartijd bij zoogdieren
2. Bereidheid tot paren bij zoogdieren.
bruto primaire productie
Alle energie die in ecosysteem wordt vastgelegd in biomassa.
bufferwerking
Het constant houden van de pH (bijv.van het bloed) door bijv. aminozuren en eiwitten.
buurbestuiving
Bestuiving waarbij het stuifmeel van een andere bloem van dezelfde plant komt. Dit valt onder zelfbestuiving.
carnivoor
Vleesetend, vleeseter.
capillair
Zeer dun bloedvat (haarvat) met een wand, die bestaat uit door een dunne endotheellaag. Door deze dunne wand vindt uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvloeistof plaats.
CAM-plant
Plant met een aanpassing voor de fotosynthese onder droge omstandigheden. Koolstofdioxide, dat tijdens de nacht via de huidmondjes binnenkomt wordt omgezet in organische zuren.
capillaire werking
Opstijging van een vloeistof (meestal water) in nauwe kanalen door onderlinge aantrekking van moleculen. In de bodem heeft dit stijging van het grondwater tot gevolg. In planten gaat het water in de houtvaten door capillaire werking omhoog.
carcinogeen
Kankerverwekkend.
Cara
Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen. Verzamelnaam voor allerlei luchtwegaandoeningen o.a. astma en chronische bronchitis.
caroteen
(Geel)-oranje of rode kleurstof in chloro- of chromoplasten.
celplasma
Protoplasma zonder kern.
celwand
Structuur rondom elke cel bij planten, schimmels en bacteriën.
celfusie
Versmelten van twee of meer cellen tot een geheel. Bastvaten ontstaan door fusie van cellen, dwarsgestreepte spiercellen eveneens. In de biotechnologie wordt gebruik gemaakt van kunstmatig gefuseerde cellen.
celspecialisatie
Proces waarbij, bij de ontwikkeling van een meercellig individu, elke cel zijn specifieke bouw en functie krijgt.
celdeling
Proces waarbij, na kerndeling uit één cel twee, zelden meer cellen ontstaan.
celdifferentiatie
Proces, waarbij cellen steeds meer gaan verschillen in vorm en functie. Celdifferentiatie treedt op bij de ontwikkeling van een meercellig individu.
celkern
Organel, dat o.a. de chromosomen bevat.
cellulose
Polymerisatieproduct van ß-glucose. Cellulose is een bestanddeel van de celwanden.
celcyclus
Opeenvolging van fasen in een zich delende cel. De celcyclus bestaat uit de mitose en de interfase. In de interfase zijn te onderscheiden de G1-, S- en G2-fase.
cel
Kleinste organisatie-eenheid van een organisme.
Bij bacteriën, schimmels en planten is de cel omgeven zijn door een celwand. Bij schimmels, planten en dieren bevat de cel verscheidene celorganellen.
celstrekking
Groei van de cel door opname van water in de vacuole. Celstrekking draagt bij planten bij aan groei en stevigheid van plantenweefsels.
celcompartiment
Gedeelte van een cel, dat door een membraan is afgescheiden van een ander gedeelte van een cel. Bijv. het binnenste van een mitochondrium.
cellulase
Enzym, dat cellulose kan afbreken.
centrale zenuwstelsel
De hersenen en het ruggenmerg.
cellichaam
Deel van de zenuwcel dat de kern bevat.
centromeer
Deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hetcht aan het centromeer de spoeldraad vast.
cel van Schwann
Cel die de myelineschede, mergschede, om een zenuwceluitloper vormen.
celmembraan
Buitenste begrenzing van de cel, die de cel vorm en enige bescherming biedt. De celmembraan is het buitenste deel van het membranenstelsel in de cel.
chemoreceptor
Zintuigcel, die geprikkeld wordt door de verandering in chemische samenstelling, bijv. het koolstofdioxidegehalte van het bloed.
cholecystokinine
Weefselhormoon geproduceerd door de twaalfvingerige darm door contact met voedsel. Dit hormoon stimuleert de galblaas tot het afgeven van gal en de alvleesklier tot het afgeven van enzymen.
chromosoommutatie
Verandering in de structuur van een chromosoom. Een mutatie komt neer op het wegvallen, extra toevoegen, verplaatsen of omdraaien van een (klein) deel van het chromosoom.
cholinesterase
Vaak voorkomende neurotransmitter, die zich bindt aan receptoren. Hierdoor verandert de permeabiliteit van het postsynaptische membraan voor specifieke ionen.
cholesterol
Tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen.
chorda
Staafvormig steunorgaan, komt o.a. voor bij het lancetvisje en in embryo`s van gewervelden.
chromosoom
Structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose.
chlamydia
Seksueel overdraagbare aandoening.
chloroplast
Plastide met voornamelijk groene kleurstoffen, waar de fotosynthese plaatsvindt.
chromoplast
Plastide, die als kleurstof hoofdzakelijk carotenoïden bevat en daardoor geel, oranje of rood gekleurd is.
chitine
N-bevattend polysacharide. Bestanddeel van het uitwendige skelet van geleedpotigen en de celwanden van veel schimmels.
chondroblast
Kraakbeenvormende cel, die zich deelt en de tussencelstof vormt van kraakbeen.
chondrocyt
Kraakbeencel, die zich niet meer deelt en calciumfosfaat toevoegt aan de tussencelstof.
chemosynthese
Koolstofassimilatie, waarbij de benodigde energie afkomstig is van de oxidatie van een anorganische stof.
chromatine
Kernsubstantie bestaande uit DNA en eiwitten (histonen), die in de kern zichtbaar is als de kern niet in deling is.
chemo-autotroof
In staat tot chemosynthese. Een organisme dat alleen koolstofdioxide nodig heeft als koolstofbron en zijn energie verkrijgt door oxidatie van anorganische stoffen is chemo-autotroof (uitsluitend een aantal bacteriesoorten).
chlorofyl
Groene kleurstof (bladgroen) in een chloroplast.
chemotaxis
Beweging van een cel als reactie op een chemische prikkel.
chorion
Buitenste vlies om het embryo van reptielen, vogels en zoogdieren. Bij de zoogdieren speelt het chorion een rol bij de vorming van de placenta.
chromatide
Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien.
citroenzuurcyclus
Krebs-cyclus. Gedeelte van de aërobe dissimilatie, waarbij acetyl-coenzym-A wordt omgezet in koolstofdioxide en waterstof.
climax-ecosysteem
Laatste stadium na successie, waarbij abiotische factoren en soortensamenstelling min of meer constant zijn De populaties zijn in evenwicht, de diversiteit is hoog en het ecosysteem is stabiel.
climax stadium
Laatste stadium na successie, waarbij abiotische factoren en soortensamenstelling min of meer constant zijn De populaties zijn in evenwicht, de diversiteit is hoog en het ecosysteem is stabiel.
commensalisme
Type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel.
codominantie
Verschijnsel, waarbij twee verschillende allelen in een heterozygoot individu tot uitdrukking komen. Codominatie leidt tot een intermediair fenotype, bijv. combinatie rood-wit, levert het fenotype rose.
coöperatie
Samenwerking tussen organismen. Deze samnwerking kan tussen soorten zijn of tussen soortgenoten.
condensatie
Proces, waarbij twee moleculen aan elkaar gekoppeld worden en water afgesplitst wordt.