Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


Aalscholver
Aalscholvers horen tot de pelikaanachtigen. Zij broeden in kolonies. Meestal nestelen ze in bomen, maar er zijn ook gevallen bekend van kolonies die op de grond broeden. Op Vlieland doen ze dat bijvoorbeeld in de Kroon`s Polders. Aalscholvers zijn viseters die erom bekend staan dat zij erg goed naar vis kunnen duiken. Dat doen ze zowel in zoet, zout als brak water. Vroger werd de aalscholver intensief bejaagd omdat men meende dat hij zo veel vis at dat de visserij er onder leed, nu zijn ze beschermd. De aalscholver heeft niet zo`n goede waterafstotende vetlaag als andere watervogels. Daarom zit de aalscholver vaak met gespreide vleugels in de zon om op te drogen.
Vestiging van aalscholvers in het Nederlandse waddengebied
In het Nederlandse waddengebied werd, na eeuwen van intensieve vervolging, het laatste broedpaar in 1904 op Texel gezien. Vanaf 1974 broedt de aalscholver weer in het waddengebied, en wel op het kunstmatige NAM-eilandje De Hond in de monding van de Eems. Lange tijd zijn deze broedgevallen niet gepubliceerd omdat de vogelliefhebbers nooit op dit eilandje kwamen. In 1998 broedden er 135 paartjes. Gedurende de jaren `80 en `90 werden steeds meer foeragerende en rustende aalscholvers gemeld, ook vanuit de westelijke Waddenzee. De Razende Bol (Noorderhaaks), bij Texel, werd een steeds belangrijker pleisterplaats. Het Zwanenwater (Noord-Holland) werd in 1989 opnieuw gekoloniseerd. De vogels van deze kolonie foerageren tot in de Waddenzee.
In 1994 werden voor het eerst broedgevallen gemeld in de westelijke Waddenzee: in de Kroon`s Polders op Vlieland broedden zes paren op grondnesten.

aalscholver
Er zijn meerdere soorten aalscholvers, maar `de aalscholver` is de enige die ook in Nederland broedt. Zijn verspreidingsgebied strekt zich uit over Europa, geheel Azië (met uitzondering van het hoge Noorden), Midden- en Zuid-Afrika en het Oosten van Noord-Amerika, zowel aan de kust als bij binnenwater.
Als ze aan het oppervlak zwemmen, liggen aalscholvers opvallend diep. Onder water zwemmen ze met krachtige pootslagen en ingeklapte vleugels. Op het land staan ze vaak met hun vleugels wijd te drogen.
Wetensch. naam: Phalacrocorax carbo
Engelse naam: great cormorant
Verspreiding: Europa, Afrika, Zuid-Azië, oostelijk Noord-Amerika
Voedsel: vis
Lengte: 80 - 100 cm
Gewicht: tot 3,5 kg
Status: algemeen

Aalscholver
Wetenschappelijke naam: Phalacrocorax carbo
Aantal broedparen in Nederland: 18.400-19.500 (1998-2000)
Biotoop: broedt in moerassen met bomen en rietvelden; zoekt voedsel in open water
Geluid: Aalscholver

Aardbeivlinder
De aardbeivlinder is een vrij zeldzame standvlinder, teruggedrongen tot enkele geïsoleerde locaties. Vroeger was de soort veel algemener. De aardbeivlinder is te vinden in de overgang van droge, schrale graslanden naar vochtige tot natte, schrale graslanden. De dauwbraam is de belangrijkste plant voor deze vlinder. In de duinen van Terschelling en Schiermonnikoog zijn nog grote populaties te vinden.
Namen: Ned: Aardbeivlinder Lat: Pyrgus malvaeDui: Kleiner Würfel-Dickkopfalter (Gewönlicher Puzzlefalter) Eng: Grizzled skipper

Aardbevingen en aardverschuivingen
Aardbevingen zijn trillingen die ontstaan door verschuivende gesteentemassa`s in de ondergrond. Deze plotselinge verschuivingen treden op langs breuken in de aardkorst. Verharde gesteentelagen zijn bros en kunnen onder invloed van spanningsveranderingen breken. De trillingen die bij een breuk vrijkomen, planten zich als golven in de ondergrond in alle richtingen voort. Seismometers kunnen ze aan het aardoppervlak registreren. Verspreid over het land heeft het KNMI twintig meetstations ingericht. Het digitaal opgeslagen trillingssignaal kan als seismogram grafisch worden weergegeven. Omdat sommige, lichtere aardbevingen het gevolg kunnen zijn van gaswinning, zijn ook seismometers in boorgaten diep onder het aardoppervlak in Noord-Nederland geplaatst. De diepe plaatsing voorkomt storing door trillingen aan het aardoppervlak.
Seismogrammen kunnen de herkomst van de golven, de seismische bron of aardbevingshaard aan het licht brengen. De locatie van deze haard heet het hypocentrum. Het epicentrum is de plaats aan het aardoppervlak recht daarboven. De bron van de meeste natuurlijke aardbevingen ligt op een diepte van enkele tientallen kilometers. Haarden van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen liggen in Noord-Nederland op enkele kilometers diepte. Ze staan in direct verband met reservoirgesteenten en hun breukvlakken op deze diepte.
Het gevallen kruis van het Missiehuis in Uden en een scheur in een gebouw in Veghel als gevolg van een aardbeving met een magnitude 5,0 en intensiteit VI-VII op 20 november 1932.

Aardbevingen: oorzaak
Aardbevingen
a: De aardkorst staat onder spanning.
b: De spanning vervormt de aardkorst.
c: Als de spanning te groot wordt, breekt het gesteente. Dit veroorzaakt een beving.

Aarde
De tentoonstelling Aarde is een proces-tentoonstelling. Hier worden de processen behandeld die hebben geleid tot de aarde zoals die er nu uitziet.
Exogene processen Bij binnenkomst worden aan de linkerzijde van de zaal de processen belicht die zich aan de oppervlakte van de aarde afspelen, de zogenaamde exogene processen (exo = buiten). Deze processen worden aangestuurd door de energie van de zon. Zij verminderen het reliëf van de aardkorst.
Endogene processen Aan de rechterzijde van de zaal gaat het over de processen die worden aangedreven door de energie van de aarde, de zogenaamde endogene processen (endo = binnen). De energie van de aarde omvat voornamelijk warmte die is ontstaan door radioactief verval en door zwaartekracht (stromen van mantelgesteente). Ze veroorzaken het reliëf van de aardkorst.
Biologische processen Tussen de exo- en endogene processen in worden de biologische processen belicht, die de aardkorst zowel opbouwen als afbreken. In het midden van de zaal staat een 3-dimensionaal model van de aarde. Deze wordt beschenen door een oranje-gele gloed: de zon.

Aardgas, condensaat en aardolie
Aardgas, condensaat en aardolie, samen ook wel koolwaterstoffen genoemd, ontstaan uit organisch materiaal afkomstig van algen, bacteriën of hogere planten. Bij de begraving van dat organische materiaal, treden druk- en temperatuurverhogingen op. Daardoor ontstaan vloeibare en gasvormige koolwaterstoffen: aardolie, condensaat en aardgas.
Deze koolwaterstoffen zijn lichter dan het formatiewater , waardoor ze zich vooral in opwaartse richting verplaatsen. Niet-doorlatende lagen kunnen barrières vormen voor deze migratie. Gevangen aardolie, condensaat of aardgas hoopt zich direct onder zulke ondoorlatende sedimentpakketten in een reservoirgesteente  op. Het lichtere aardgas komt altijd voor boven aardolie.
Bij toepassing van aardgas en aardolie als energiebron, moeten ruwe natuurlijke producten vaak gescheiden worden. Ook omzetting in bruikbare koolwaterstoffen langs chemische weg is mogelijk. Voor LPG (Liquefied Petroleum Gas) wordt propaan en butaan gebruikt. Afhankelijk van de oorspronkelijke samenstelling kan raffinage (scheiden en kraken) verschillende producten opleveren. De chemische industrie gebruikt condensaat onder andere voor de productie van plastics.
Voorkomen in de Nederlandse ondergrond
Aardgas en aardolie komt in vele kleine en enkele grotere velden in de Nederlandse ondergrond voor. Een petroleumsysteem leidt tot het ontstaan van aardgas- en aardolievoorkomens. Het belangrijkste systeem in onze ondergrond is de gasgeneratie uit steenkool in het Carboon (Westfalien, 354 tot 298 miljoen jaar geleden).

Aardgaswinning
De Noordzeebodem is een belangrijke leverancier van aardgas. Dit gas is oorspronkelijk ontstaan vanuit ingekoold veen uit het Carboon-tijdperk, zo`n 300 miljoen jaar geleden. Ook onder de bodem van het wad bevinden zich aanzienlijke voorraden, waarvan een deel wordt gewonnen. De gaswinning in de Waddenzee staat al jaren ter discussie. De gaswinning in de Noordzee wordt uitgevoerd door Nederland, Engeland en Noorwegen. De totale productie bedroeg 266 miljoen kubieke meter aardgas in 2001. De winbare voorraad werd begin 2003 geschat op 5000 miljoen kubieke meter.
Onderwerpen: vindplaatsen van aardgastechniekaardgaswinning op de Noordzeeaardgaswinning in de Waddenzee.

Weblinks:
Schematische voorstelling van een boor die door aardlagen boort: http://www.nrc.nl/W2-Lab-Profiel-Aardgas-gasboor.html.

Aardgaswinning in de Waddenzee
In de Nederlandse deel van de Waddenzee wordt op één plek aardgas gewonnen: op de locatie Zuidwal, ten westen van Harlingen. De Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) heeft plannen voor proefboringen in het oostelijke waddengebied, maar die stuiten tot nu toe op veel weerstand. In het Nedersaksische waddengebied vindt aardgaswinning op twee locaties plaats, namelijk in de Leybucht en in het Eems-estuarium. In Denemarken en Hamburg is het winnen van olie en gas in het beschermde deel van het waddengebied verboden.
De Nederlandse overheid en de mijnbouwmaatschappijen hadden tot 1995 de afspraak dat het waddengas niet verder zou worden opgespoord en-of gewonnen. Sinds die afspraak is verlopen wil de NAM in het oostelijk deel van het gebied gaan boren. Milieuorganisaties zijn fel tegen de boringen. Zij vrezen voor verstoring, ongelukken en daling van de wadbodem. Eind 1999 werd een verbod op gaswinning afgesproken, maar in 2004 werd er alweer door de Adviesgroep Waddenzeebeleid (` Commissie-Meijer`) voorgesteld om de gaswinning toe te staan. De Commissie was ingesteld om advies te geven over gaswinning en schelpdiervisserij in relatie tot de natuur. Bij het uitkomen van het rapport in 2004 werd voorgesteld om de kokkelvisserij in zeven jaar af te bouwen en gaswinning toe te staan. Maar in 2005 werd de kokkelvisserij in de Waddenzee al verboden. Het kabinet stond positief tegenover dit advies. Het gaat om tenminste 40 miljard kubieke meter, dat 3 miljard euro kan opleveren.

Aardgaswinning op de Noordzee
In 2000 werd door de gasvelden op het Nederlandse deel van het continentale plat ruim 20 miljard kubieke meter gas geproduceerd. Dat was de kleine helft van de totale Nederlandse gasproductie. Men schat dat er in totaal nog meer dan 300 miljard kubieke meter onder de zeebodem te winnen is.
Op het Nederlandse deel van de Noordzee begon de NAM al aan het eind van de jaren vijftig van de met seismisch onderzoek. De belangstelling voor dit gebied nam toe nadat in 1959 het Groningen-gasveld was ontdekt. Het vermoeden dat zich onder het zuidelijke deel van de Noordzee een soortgelijke geologische situatie als in de bodem van Groningen zou kunnen bevinden, leidde tot nader onderzoek. In 1961 werd door de NAM voor de kust bij Kijkduin de eerste verkenningsboring verricht. Dit was de eerste zeeboring in West-Europa.
De NAM is erg actief op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat. De maatschappij beschikt over 16 gasproductie- platforms op zee. In totaal staan er zo`n 90 platforms in dit deel van de Noordzee. De NAM voert meestal zelf het werk uit, maar ze neemt ook deel in exploratie- en productieprojecten van andere maatschappijen. Van het aardgas dat de NAM `buiten Groningen` produceert, komt meer dan 40% uit de Noordzee.

Aardolie
Een groot deel van onze energievoorziening is van aardolie afhankelijk. Als we aardolie verbranden, gebruiken we feitelijk de zonne-energie die miljoenen jaren geleden door kleine zeediertjes is opgeslagen.
Ruwe aardolie bestaat uit koolwaterstoffen. Dat zijn moleculen die alleen uit koolstof en waterstof zijn opgebouwd. Ruwe olie kan uit meer dan 200 verschillende van deze koolwaterstoffen bestaan. De meeste van deze moleculen bevatten niet meer dan 20 koolstofatomen.
In raffinaderijen kunnen de verschillende koolwaterstoffen naar grootte `gesorteerd` worden. Dat gebeurt in de zogenaamde kraakinstallaties. Moleculen met zes tot tien koolstofatomen worden bijvoorbeeld verwerkt tot benzine, 14 tot 17 koolstofatomen vormen diesel.
flesje met ruwe olie
Rottend plankton
Hoe aardolie precies wordt gevormd is lange tijd punt van discussie geweest. Over één ding zijn de meeste wetenschappers het eens: olie wordt gevormd uit de resten van levende organismen die vroeger hebben geleefd. Veruit de meeste olie wordt gevonden in de buurt van gesteenten die in zee zijn gevormd. Daarom gaat men ervan uit dat olievorming in zee begint. In zee wemelt het van het plankton. Dit zijn één- en meercellige dieren en planten, die met de stroom meedrijven. Als deze organismen afsterven, komen ze op de zeebodem terecht en worden normaal gesproken verteerd. Als er bij de zeebodem echter geen of heel weinig zuurstof aanwezig is, wordt het rottingsproces sterk geremd. Er vormt zich dan een laag op de zeebodem die zeer rijk is aan resten levend materiaal.

Aardoliewinning
In 1969 werd het eerste olieveld op de Noordzee aangeboord. Sindsdien is vooral in het midden en noorden van de Noordzee een uitgebreide olie-industrie ontstaan, die voor het grootste deel in Britse en Noorse handen is. In 2002 was de Noordzeebodem goed voor een totaalproductie van 360 miljoen kubieke meter olie. Begin 2003 schatte de offshore-industrie de resterende voorraad op 2700 miljoen kubieke meter olie.

aardvarken
Het aardvarken is een van de beste gravers uit het dierenrijk. Aan hun voor- en achterpoten hebben ze grote klauwen. Met de voorpoten breken ze de grond open, met de achterpoten duwen ze het zand naar achteren. Bij het graven worden de neusgaten afgesloten met borsteltjes en de oren naar achteren gevouwen. Ze maken woonholen van soms wel 10 meter lang. Ook graven ze geregeld termietenheuvels uit.
Het aardvarken heeft een circa 45 centimeter lange tong, waarmee ze de mieren en termieten oplikken. Sommige mieren worden met hun buisvormige tanden vermalen, anderen worden heel ingeslikt.
Wetensch. naam: Orycteropus afer
Engelse naam: aardvark
Verspreiding: Afrika, ten zuiden van de Sahara
Voedsel: mieren, termieten, fruit
Lengte: 1,6 m; staart 55 cm
Gewicht: 38 - 65 kg
Status: algemeen

Aardvarkens
Wetenschappelijke naam: Tubulidentata (orde binnen de Hoefdierachtigen, Ungulata)
Aardvarkens zijn plomp gebouwde, placentale zoogdieren (Eutheria, Placentalia). Hun stevige poten dragen graafklauwen. De lange kop heeft een stompe, varkensachtige snuit met neusgaten die door borstelige haren worden afgesloten. Ze hebben grote oren. Met hun lange kleeftong likken ze mieren en termieten op, die ze met hun dóórgroeiende, ronde kiezen fijnmalen. Er bestaat slechts één soort Aardvarken (Orycteropus afer). Deze leeft in Afrika.

Aardwarmte
Aardwarmte (geothermie) is de warmte die de aardkorst bevat. In de bovenste meters van de aardkorst heeft de temperatuur van de buitenlucht nog een sterke invloed op de temperatuur van de aarde. Op zo`n tien meter diepte heerst een constante temperatuur van tien graden Celsius. Daaronder neemt de temperatuur steeds verder toe.
De geothermische gradiënt die deze toename uitdrukt, verschilt van plaats tot plaats. In gebieden met dikke sedimentpakketten is deze relatief laag. Maar op plaatsen met oudere gesteentepakketten op geringe diepte komen relatief hoge temperaturen voor. Gemiddeld bedraagt de geothermische gradiënt in Nederland ongeveer dertig graden per duizend meter diepte. Dat betekent dus een gemiddelde temperatuur van zeventig graden op tweeduizend meter diepte. Aardwarmtestudies maken onderscheid tussen lage en hoge enthalpie aardwarmte. In het eerste geval bedraagt de aardwarmte op duizend meter diepte minder dan honderdvijftig graden Celsius. Bij hogere temperaturen spreken we van hoge enthalpie. In de actieve vulkanische zone op IJsland bijvoorbeeld kan de temperatuur op duizend meter diepte meer dan driehonderd graden bedragen. In Nederland is alleen sprake van lage enthalpie aardwarmte.
Aardwarmte kan dienen als energiebron door deze via warmtewisselaars om te zetten in elektriciteit. Ook kan warm water uit de ondergrond direct of na behandeling fungeren als warmwatervoorziening. Op plaatsen met een relatief hoge geothermische gradiënt kan warm water van twintig tot dertig graden Celsius uit relatief ondiep gelegen aquifers worden gewonnen en na gebruik worden teruggepompt.

aardwolf
De aardwolf is familie van de hyena. Maar hij is een stuk kleiner en heeft een totaal andere levenswijze. Aardwolven zijn schuwe, solitaire nachtdieren. Overdag houden ze zich schuil in een hol. `s Nachts zoeken zij naar insecten, maden en andere larven die ze van de grond kunnen oplikken. Ze eten vooral oogsttermieten en trekken ook met deze bovengronds levende insecten mee, zodra die zich verplaatsen.
Wetensch. naam: Proteles cristatus
Engelse naam: aardwolf
Verspreiding: Zuidelijk en oostelijk Afrika
Voedsel: termieten
Lengte: 67 cm, staart 24 cm, schouderhoogte 50 cm
Gewicht: 9 kg
Status: thans niet bedreigd

Aarsworm
Aarswormen (Enterobius vermicularis) lijken op stukjes wit garen in je uitwerpselen
Als je met aarswormen besmet bent, zul je het zeker weten. Je achterste jeukt en met het blote oog zie je ziet de aarswormen rondwriemelen in je uitwerpselen in de wc. De aarsworm is een van de gewoonste parasieten van de mens; vooral bij kinderen komt ze voor. Ze is niet schadelijk, maar houdt volwassenen en kinderen vaak uit hun slaap vanwege de jeuk. Een enkele vrouwelijke aarsworm kan in een paar minuten 5000 tot 10 000 eitjes leggen rond je anus. De jeuk komt de wormenmaden goed van pas, want als je krabt, komen er beslist eitjes op je handen en daarna in je mond!. Door je handen te wassen, kun je infecties voorkomen, maar aarswormen worden gemakkelijk doorgegeven. Soms liggen er eitjes in je beddengoed en wanneer je je donsdeken opschudt, vliegen ze rond. De eitjes kunnen maandenlang in het stof overleven.
Aarswormen zijn witte rondwormpjes. Een mannelijke aarsworm is 3 tot 5 mm lang; een vrouwelijke 10 tot 12 mm.

Aasgarnalen
Wetenschappelijke naam: Mysidacea, Mysida (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Aasgarnalen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kreeftachtigen met een langgerekt lichaam. Het kopschild bedekt het voorste deel van het borststuk. Vrouwtjes dragen een broedbuidel, dat gevormd wordt door plaatvormige uitsteeksels aan de basis van de poten. Aasgarnalen komen voor in zee en zoet water.

aasgier
De aasgier is een van de kleinste gieren en wordt bij een karkas al snel weggejaagd door grotere gieren. Hij beperkt zich vaak tot de laatste restjes of gaat zelf op jacht naar insecten of eieren (met name van flamingo`s). Ook zijn aasgieren vaak te vinden op vuilnishopen bij steden en dorpen.
Van de aasgieren is bekend dat ze werktuigen gebruiken. Ze breken bijvoorbeeld een struisvogelei open met een steen die ze met hun snavel hebben opgepakt.
Wetensch. naam: Neophron percnopterus
Engelse naam: Egyptian vulture
Verspreiding: Zuid-Europa, Afrika, Azië
Voedsel: aas, eieren
Lengte: 60 - 70 cm
Gewicht: 1,5 - 2 kg
Status: algemeen

Abelisauridae
De Abelisauridae is een groep vleesetende dinosauriërs die vrijwel alleen van de zuidelijke continenten bekend is: hun resten zijn gevonden in Zuid-Amerika, Madagascar en India.
Abelisauridae vallen vooral op door de uitsteeksels op hun korte, hoge kop. In Dino Argentino is een compleet skelet van de Abelisauriër Carnotaurus sastrei te zien, uit de Chubut-provincie van Argentinië. Met een lengte van 7 meter en een hoogte van 3,2 m was Carnotaurus een tamelijk grote vleesetende dinosauriër, bijna zo groot als Tyrannosaurus rex. De voorpoten van Carnotaurus waren niet erg groot. Met hun gespierde, soepele nek zullen ze hun prooi eenvoudigweg hebben kunnen doodschudden. Ook de leefgewoonten van Carnotaurus zullen dus veel op die van de Noord-Amerikaanse Tyrannosaurus geleken hebben, maar de Zuid-Amerikaanse Carnotaurus behoorde wel tot een heel andere groep.
Abelisauridae lijken nauw verwant aan Giganotosaurus, maar ook bij deze groep is een verdere studie van de precieze verwantschappen nog noodzakelijk.

Abrasie
Met zand beladen wind schuurt stenen af.
a: Fijn zand en stof worden door de wind meegevoerd. b: Zandkorrels worden meestal sprongsgewijs verplaatst. De korrels botsen tegen grotere stenen of rotsen, waardoor deze gezandstraald worden.

Acrotretide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Acrotretida (orde van niet-articulate Armpotigen)
Acrotretide armpotigen zijn zeedieren met een kegelvormige, tweekleppige schelp. De kleppen worden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er is geen slot. Ze zijn met behulp van een steel vastgegroeid of ingegraven in de bodem. Er zit een kleine steelopening in de top van de schelp. Binnen de schelp zit een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, waarmee de dieren voedseldeeltjes uit het water filteren. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend. Acrotretide armpotigen komen voor sinds het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden).

Acties en reacties
Proefdiervrij bezoekt stier Herman
`Als je stier Herman ziet staan, lijkt er niets met hem aan de hand. Maar schijn bedriegt. Stier Herman is genetisch gemanipuleerd. Zelf lijkt hij weinig last te hebben van die ingreep. Maar helaas blijven de vele honderden mislukte pogingen om Herman te maken buiten beeld. Dat geldt ook voor de genetische manipulatie van andere dieren. Neem nou de laboratoriummuizen die geboren worden om kanker, migraine of nierproblemen te ontwikkelen. In Nederland worden zo jaarlijks een kleine honderdduizend dieren per jaar genetisch gemanipuleerd voor onderzoek.`
Dit is de mening van de vereniging Proefdiervrij over het gebruik van proefdieren bij gentechnologisch onderzoek. Op 8 oktober 2002 bracht de vereniging Proefdiervrij deze mening onder de aandacht van Naturalis. Dit gebeurde ter gelegenheid van de opening van de stal van Naturalis voor stier Herman en de koeien Holly en Belle. Proefdiervrij overhandigde bij haar actie de hieronder afgebeelde tekening van illustrator Peter Pontiac aan de directeur van het museum. Naturalis heeft de tekening vervolgens tijdelijk opgehangen bij de stal van stier Herman en in de permanente tentoonstelling Biotechnologie. Met de actie van Proefdiervrij is een aanzet gegeven voor de beoogde functie van Naturalis als platform voor discussies omtrent de voor- en nadelen van biotechnologie.
Proefdiervrij zet zich in om het gebruik van proefdieren drastisch te verminderen en ijvert voor meer onderzoek naar alternatieven.

Actuele politieke issues
Met de in andere artikelen genoemde verdragen zijn veel zaken die voor een goed beheer van Antarctica nodig zijn goed geregeld. Recent zijn de landen er ook in geslaagd een langlopende discussie over de instelling van een Antarctisch Secretariaat af te ronden.
Al langere tijd was men het er over eens dat een dergelijke Secretariaat goede diensten zou kunnen bewijzen op het gebied van bijvoorbeeld een efficiënte verzameling en uitwisseling van informatie, maar over de locatie werd men het lange tijd niet eens. Recent (Madrid, 2003) is overeengekomen het Secretariaat in Buenos Aires, Argentinië, te vestigen.
Anno 2004 hebben de antarctische staten echter nog steeds een vrij volle politieke agenda. Daarbij gaat het onder meer om het tegengaan van illegale visserij in de zuidelijke oceanen en om het invoeren van een aansprakelijkheidsregeling onder artikel 16 van het Protocol. Voorts gaat het om het tegengaan van overmatige milieubelasting door wetenschap en toerisme. Met het oog op de beperkte ruimte, ga ik hieronder slechts kort in op `wetenschap` en `toerisme`.
Wetenschap
Wetenschappelijk onderzoek vormt een belangrijke peiler van het Antarctisch Verdragssysteem. Artikel 2 van het Antarctica Verdrag bepaalt dat de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek gewaarborgd moet blijven en dat de landen daartoe zullen blijven samenwerken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verreweg het grootste deel van het Antarctisch onderzoek wordt georganiseerd of gefinancierd door overheden.

Adaptatie
Adaptatie of aanpassing is één van de kernpunten van Darwins evolutietheorie. Dat planten en dieren zijn aangepast aan de omstandigheden waaronder ze leven, zien we overal om ons heen. Aanpassingen treden op verschillende niveaus op, bij individuen, populaties en soorten. Aangepaste individuen
Een individu kan zijn eigen erfelijke eigenschappen niet veranderen. Binnen de grenzen van zijn genen kan hij echter wel degelijk keuzen maken. Deze keuzen kunnen van directe invloed zijn op het voortbestaan. Hoe nauwer de grenzen zijn die de erfelijkheid stelt, des te beperkter zijn de mogelijke keuzen. Heeft het individu weinig keuzemogelijkheden, dan kan hij zich moeilijk aan veranderende omstandigheden aanpassen. Dit is van directe invloed op zijn voortbestaan. Zijn de door de genen bepaalde grenzen van mogelijke aanpassing erg nauw, dan is de overlevingskans van het individu gering. Dergelijke aanpassingen zijn zo gewoon dat ze ons nauwelijks opvallen. We zijn er zelf constant mee bezig. We zien het bijvoorbeeld ook in de manier waarop veel vogels zich hebben aangepast aan de omgeving van de mens, zoals zwaluwen die onder de dakgoot nestelen. Populaties en soorten
Darwin had het bij adaptatie niet over individuen, maar over soorten. Het gaat immers niet om het overleven van het individu, maar om het overleven van de soort. Het gaat uiteindelijk om de aanpassing van de genen zelf. Dat gebeurt door uit de bestaande variatie in erfelijke eigenschappen die varianten te selecteren die het beste zijn aangepast.

Adaptieve radiatie
In de natuur leven verschillende soorten door elkaar heen. Elke soort bezet een eigen plekje (niche), dat hij door concurrentie met ander soorten moet zien te veroveren.
Als een soort een nieuw gebied binnentrekt waar nog weinig andere soorten voorkomen, zoals bijvoorbeeld een eiland dat uit zee oprijst, is er weinig of geen concurrentie. Er zijn dan veel vrije niches. De soort kan in dit geval meer niches in bezit nemen dan in zijn oorspronkelijk gebied. Toch zitten hier beperkingen aan. Een planteneter kan bijvoorbeeld niet zomaar de niche van een vleeseter innemen. Hij is hier simpelweg niet op gebouwd. Wel kan zo`n soort allerlei eigenschappen ontwikkelen die hij voorheen niet had. Zo kan een vogelsoort die oorspronkelijk een alleseter was, zich opsplitsen in populaties met elk een eigen voedselspecialisatie, zoals zaden van bomen, zaden van lage planten, insecten, enzovoort. Dit verschijnsel wordt adaptieve radiatie genoemd. De verschillende populaties die zo ontstaan gaan als het ware steeds meer een eigen leven leiden en ontwikkelen zich na verloop van tijd tot aparte soorten.
De bekendste voorbeelden van adaptieve radiatie vinden we op eilanden en in geïsoleerde meren. Zowel de Darwinvinken op de Galapagos eilanden, als de cichliden (baarsachtige visjes) in het Victoriameer (Tanzania), hebben hun soortenrijkdom te danken aan de sterke voedselspecialisatie van de verschillende soorten.
De verovering van een nieuw gebied is niet altijd geografisch bepaald. Ook de verandering van bijvoorbeeld een voedselbron kan een heel nieuw `gebied` van mogelijkheden binnen handbereik brengen.

adder
De adder is herkenbaar aan de zwarte zigzag-lijn op zijn rug. Hij komt ook voor in Nederland en is vooral te vinden in het Oosten en Zuiden van het land. In Nederland (en andere noordelijke gebieden) is hij overdag actief, terwijl hij in de zuidelijke gebieden hoofdzakelijk `s nachts actief is. Als de temperatuur onder 8 graden Celsius daalt, houdt hij een winterslaap.
De adder is levendbarend. Zijn beet is giftig, maar voor mensen zelden dodelijk.
Wetensch. naam: Vipera berus
Engelse naam: common adder
Verspreiding: Europa, Engeland tot Siberië
Voedsel: muizen, spitsmuizen, hagedissen, kikkers
Lengte: 65 - 90 cm
Status: algemeen

Adder
Wetenschappelijke naam: Vipera berus
Behoort tot de Reptielen Slangen
Komt voor in Europa en Azië De adder is een kronkelaar
Goed verstopt, wacht de adder rustig op zijn prooi. Hij grijpt die bij verrassing. Het slachtoffer wordt gedood door een beet met de giftanden en sterft binnen enkele minuten.
Adders leven in steenachtig of dicht begroeid terrein. Met hun buigzame lijf bewegen ze zich soepel voort. Adders zijn niet snel. Daardoor is hun jachtgebied vrij klein.

Adéliepinguïn
Een Adéliepinguïn is een zuiver zwart-witte pinguïn met een kenmerkende witte oogring rond de pupil. Deze soort broedt in grote kolonies, tot wel 200.000 dieren, op plekken langs de kust van Antartica die in de zomer ijsvrij zijn. Het is een van de weinige pinguïns die op het vaste land van Antartica broedt.
Buiten de broedtijd houden Adéliepinguïns zich in kleinere groepjes op en jagen vooral `s nachts op krill en visjes. Daarvoor achtervolgen ze hun prooien op een diepte van ongeveer 20 meter, maar soms wel tot 175 meter diep. Om weer aan land te komen moeten ze vaak spectaculaire sprongen maken. Soms steekt de ijskap waar ze op moeten komen meer dan een meter boven het zeeoppervlak.
Op het ijs kunnen ze zich verbazend handig voortbewegen. Ze glijden er vaak liggend als een sleetjes overheen, terwijl ze zich met hun vleugels voortduwen.
Wetensch. naam: Pygoscelis adeliae
Engelse naam: Adeliepenguin
Verspreiding: Antarctica
Voedsel: vis, kreeftachtigen (krill)
Lengte: 45 - 60 cm (hoogte)
Gewicht: 4 - 6 kg
Status: algemeen

ADHD
Attention Deficit-Hyperactivity Disorder, ofwel snel afgeleid en hyperactief gedrag. Globale kenmerken van hyperaktiviteit zijn: problemen met aandacht, druk gedrag en impulsiviteit.
Diagnose
Voor de diagnose ADHD moeten deze problemen al langer dan een half jaar bestaan, zich niet beperken tot alleen school (ook thuis), voor het zevende jaar zijn begonnen en het algemeen functioneren ernstig bemoeilijken. Inmiddels staat door wetenschappelijk onderzoek vast dat symptomen van hyperactiviteit ook nog bij veel volwassenen voorkomen, niet iedereen ontgroeit de aandoening.
Moeilijk vast te stellen
ADHD is moeilijk vast te stellen omdat de symptomen bij velen in de samenleving voorkomen. Onder wetenschappers is de diagnose ADHD controversieel, omdat zij van mening verschillen over de vraag waar de drempel ligt voor het vaststellen ervan. Men vraagt zich af of de diagnose ADHD niet al te gemakkelijk wordt gesteld. Zijn er geen achterliggende oorzaken voor het hyperactieve gedrag? Is het gebruik van medicijnen, vaak met bijwerkingen, in dat geval geen lapmiddel voor ingewikkelder problemen?  Hyperaktiviteit kan ook het gevolg zijn van andere stoornissen zoals het syndroom van Gilles de la Tourette. Kinderen kunnen ook hyperactief gedrag vertonen en snel afgeleid zijn omdat het bij een bepaalde levensfase hoort. Daarentegen kan de diagnose en medicatie (het bekendste medicijn heet Ritalin) de werkelijk hyperactieve kinderen goed helpen.

Afasie
Afasie is een taalstoornis die zich uitstrekt over de gebieden spreken, taalbegrip, lezen en schrijven. De oorzaak van deze taalstoornis is een hersenbeschadiging door een beroerte, hersentumor, hersenschudding, ontsteking, operatie of vergiftiging.
Hersendeel beschadigd
Herstel
Direct na de beschadiging is afasie het ernstigst. Tot ongeveer een half jaar erna treedt spontaan herstel op. Logopedie bevordert het herstel, maar volledig herstellen is meestal niet mogelijk. Wel kan een afasiepatiënt beter leren omgaan met de beperkingen. Naar schatting hebben 35.000 Nederlanders een vorm van afasie. Dankzij haar donateurs kon de Hersenstichting Nederland bijdragen aan de ontwikkeling van Kompro 2000. Dit is een computer-oefenprogramma dat de Afasie Vereniging Nederland heeft ontwikkeld. Het bestaat uit duizenden afbeeldingen waarbij men op verschillende niveaus zinsbouw-, geheugen- en uitspraakoefeningen kan doen. Het stelt de afaticus onder andere in staat te oefenen zonder de partner steeds te moeten belasten.

Afbraakbacteriën
Andere naam: Pseudomonaden

Pseudomonas multivorans, met flagel

Afbraakbacteriën zijn rechte of gekromde staafjes, met aan één zijde één of meer zweepharen(flagellen). Het zijn belangrijke afbrekers van allerlei soorten organisch materiaal, zelfs van aardolie. Een paar soorten kunnen kooldioxide gebruiken als koolstofbron (Hydrogenomonas). Soorten van het geslacht Xanthomonas veroorzaken plantenziekten, zoals bladvlekken en kankers. Voor hun ademhaling hebben alle afbraakbacteriën zuurstof nodig. Volgens recent onderzoek vormen de afbraakbacteriën geen homogene groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in verschillende klassen van de hoofdafdeling (fylum of divisie) Proteobacteria.

Afgeknotte gaper
Nederlandse naam
Afgeknotte gaper.
Wetenschappelijke naam
Mya truncata (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige schelp met één kant duidelijk afgeknot. In de linkerklep zit een chondrofoor, waarvoor in de rechterklep een uitholling zit. De kleppen gapen.
Grootte
Tot 7,5 cm lang en 5 cm hoog.
Kleur
Geelwit met een donkerbruine opperhuid.
Voorkomen in Nederland
Op verschillende plaatsen vlak langs de kust van de Noordzee en in diepere delen van de Waddenzee.
Leefomgeving
Afgeknotte gapers leven tot 30 cm diep ingegraven in het zand, tot enkele tientallen meters diepte.
Vergelijkbare soorten
De afgeknotte gaper en de strandgaper lijken qua vorm op elkaar, alleen door de langgerekte zijde van de strandgaper en de afgeknotte zijde van de afgeknotte gaper zijn ze van elkaar te onderscheiden.
Naamgeving
De naam verwijst naar de schelp die aan één kant duidelijk afgeknot is en een sterk gapende vorm heeft.
Weetjes
Jonge afgeknotte gapers worden soms gevonden in veen en hout.
Referenties

Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.


Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W. & W.H. de Weerdt, 1999. Tirion Natuur.


Schelpen en andere zeedieren. Zoeken, verzamelen en benoemen Tilburg, M. van & H. Adema, 1994. Uitgave Fontaine.

Afrikaans boomschubdier
Dit schubdier heeft een lichtgrijze buik en een lange staart. Met het onbeschubde uiteinde kan hij takken vastgrijpen. De schubben hebben als ze nog niet versleten zijn drie spitsen aan de achterrand, later is de rand onregelmatig.
Het is een uitgesproken nachtdier. Overdag slaapt hij meestal in een boomholte of tussen lianen. Het mannetje heft een territorium dat hij met urine en geurstof uit zijn anaalkleir markeert.
Andere namen: witbuikschubdier
Wetensch. naam: Manis tricuspis
Engelse naam: tree pangolin; small-scaled tree pangolin; three-cusped pangolin; white-bellied pangolin
Verspreiding: laagland-regenwoud in Afrika (van Senegal tot West-Kenya en Zuidwest Angola
Voedsel: mieren, termieten
Lengte: 33 - 43 cm; staart: 49 - 62 cm
Gewicht: tot 3 kg

Afrikaanse bos-olifant
© WWF-Canon - F.J.Weyerhaeuser
Tot voor kort werden de Afrikaanse bos-olifant en de Afrikaanse savanne-olifant beschouwd als ondersoorten van de Afrikaanse olifant. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ze zo veel verschillen, dat ze tegenwoordig als aparte soorten worden gezien.
De bos-olifant wordt niet zo groot als de savanne-olifant (het groostte landdier) en zijn slagtanden zijn rechter en wijzen naar beneden. Daarnaast heeft de bos-olifant rondere oren (de wetenschappelijke naam `cyclotis` betekent `rond-oor`).
De verschillen tussen de Afrikaanse olifanten en de Aziatische olifant zijn nog duidelijker. De Afrikaanse hebben grotere oren dan de Aziatische. Bovendien hebben bij de Afrikaanse olifanten ook de vrouwtjes slagtanden.
Van alle olifanten heeft de Afrikaanse savanne-olifant waarschijnlijk het meest te lijden gehad van stroperij om het ivoor. Van de bos-olifant zijn er nog heel wat meer, maar deze soort wordt vooral bedreigd door de toenemende ontbossing.
Het Wereld Natuur Fonds komt onder andere voor de Afrikaanse bos-olifant op door zijn leefgebied te beschermen, zoals enkele grote bos-reservaten in Kameroen.
Andere namen: bosolifant
Wetensch. naam: Loxodonta cyclotis
Engelse naam: forest elephant
Verspreiding: regenwouden West en Centraal Afrika
Voedsel: bladeren, twijgen, vruchten
Lengte: schouderhoogte 2,4 - 2,8 m (max. 3 m)
Gewicht: 1800 - 3200 kg (max. 3500 kg)

Afrikaanse buffel
De Afrikaanse buffel wordt beschouwd als een van de gevaarlijkste dieren van Afrika. Hij heeft massieve gekrulde horens die elkaar op het voorhoofd raken en zo een soort helm vormen. De vacht is bruinzwart en wordt als de dieren ouder worden grijzer en kaler.
Buffels leven in een kudde. Als ze worden belaagd vormen de volwassen dieren een onneembare muur voor de kalveren. Een kudde heeft geen echte leider: ze besluiten samen of beurtelings waarheen ze zullen gaan. Oude stieren leven alleen en bezetten een eigen territorium. Buffels begeven zich nooit te ver van water: ze moeten dagelijks enkele tientallen liters drinken.
De bosbuffel (Syncerus caffer nanus) is een andere ondersoort en ziet er heel anders uit: een stuk kleiner, met kleine horens en een lichtbruine vacht.
Andere namen: Kaapse buffel; kafferbuffel; buffel
Wetensch. naam: Syncerus caffer caffer
Engelse naam: African buffalo; cape buffalo
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: vooral gras
Lengte: 2,1 - 3,4 m; schouderhoogte 1,3 - 1,7 m; staart 75 - 110 cm
Gewicht: tot 685 kg (max. 1000 kg)

Afrikaanse civetkat
Wetensch. naam: Civettictis civetta
Engelse naam: African civet
Verspreiding: Afrika, ten zuiden van de Sahara
Voedsel: insecten, krabben, kikkers, vogels en eieren
Lengte: 1,2 m inclusief staart van 45 cm
Gewicht: 7 - 11 kg
Status: algemeen

Afrikaanse eieretende slang
De Afrikaanse eieretende slang slikt in verhouding enorme, hardschalige vogeleieren ineens in. Hij kan zijn bek enorm ver openspreiden. Achter in zijn keel zit een zaagvormig bot dat de eierschaal doet breken. De fijngedrukte schaal spuugt hij daarna weer uit. Het is voornamelijk een nachtdier.
Wetensch. naam: Dasypeltis scabra
Engelse naam: common egg-eating snake
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: vogeleieren
Lengte: 75 cm
Status: algemeen

Afrikaanse goudkat
De Afrikaanse goudkat heeft een zeer variabele vachtkleur. Deze kan grijsachtig zijn tot roodbruin. Het dier jaagt vaak in het water. Hij leeft vooral in tropisch regenwoud en andere bossen.
Wetensch. naam: Felis aurata
Engelse naam: African golden cat
Verspreiding: West- en Midden-Afrika
Voedsel: knaagdieren, vis, vogels
Lengte: 60 - 100 cm, staart 15 - 45 cm
Gewicht: 6 - 16 kg
Status: kwetsbaar

Afrikaanse jacana
Jacana`s zijn watervogels zonder zwemvliezen maar met extreem lange tenen. Ze lopen vaak over drijvende waterplanten. Het mannetje neemt het broeden en de zorg voor de jongen op zich. Bij gevaar neemt hij alle jongen (meestal 4) onder zijn vleugels en rent weg. Vaak bungelen de poten an de jongen dan onder de vleugels van de vader, wat een grappig gezicht is (een vogel met tien poten).
Wetensch. naam: Actophilornis africana
Engelse naam: African jacana
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: insecten, slakken
Lengte: 28 cm
Status: algemeen

Afrikaanse longvis
De Afrikaanse longvis ademt met een paar longen. Ze leven in allerlei soorten zoet water. In moerassen en poelen die in de droge tijd droog staan overleven ze door zich te omhullen met een cocon van slijm en zich in te graven in de modder. Als de regens weer komen, komen de longvissen weer tot leven. 
Wetensch. naam: Protopterus spec.
Engelse naam: African lungfish
Verspreiding: Afrika
Voedsel: vlees
Lengte: 2 m (max.)
Gewicht: 17 kg (max.)
Status: algemeen

Afrikaanse olifant
De Afrikaanse olifant is het allergrootste landdier ter wereld. Tot voor kort werden de Afrikaanse savanneolifant en de Afrikaanse bosolifant beschouwd als twee ondersoorten van de Afrikaanse olifant. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat ze voldoende verschillen om ze als aparte soorten te zien. Onder `de Afrikaanse olifant` wordt doorgaans de savanneolifant verstaan.
De savanne-olifant wordt aanzienlijk groter dan de bos-olifant en zijn slagtanden zijn meer gebogen. Daarnaast heeft de bos-olifant rondere oren.
De verschillen tussen de Afrikaanse olifanten en de Aziatische olifant zijn nog duidelijker. De Afrikaanse hebben grotere oren dan de Aziatische. Bovendien hebben bij de Afrikaanse olifanten ook de vrouwtjes slagtanden.
Van alle olifanten heeft de Afrikaanse savanne-olifant waarschijnlijk het meest te lijden gehad van stroperij om het ivoor. Het Wereld Natuur Fonds komt onder andere voor de olifant op door zijn leefgebied te beschermen en door de handel in ivoor te bestrijden.
Andere namen: Afrikaanse savanneolifant; savanneolifant
Wetensch. naam: Loxodonta africana
Engelse naam: African elephant
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: gras, twijgen, bladeren en schors
Lengte: schouderhoogte 3 - 3,7 m (max. 4,2 m)
Gewicht: 3.000 - 7.000 kg (max. 12.000 kg)
Status: bedreigd

Afrikaanse reuzenslak
Wetenschappelijke naam: Achatina fulica
Op de bodem van het tropisch regenwoud in Afrika is hij te vinden: de Afrikaanse reuzenslak (ook wel Agaatslak genoemd). In een speciaal ingericht terrarium in het midden van de Rivièrahal huist een dertigtal jonge slakken, die nog wel een stukje groter kunnen worden. Hoewel ze dus nog niet uitgegroeid zijn, leggen ze wel al eieren. Al die witte bolletjes op de bodemlaag zijn namelijk echte slakkeneitjes.
Elke slak is zowel mannetje als vrouwtje (hermafrodiet) maar heeft wel een andere slak nodig om zich mee voort te planten. Ze paren door bij elkaar een liefdespijl met geslachtscellen over te brengen. Een enkele keer is zo`n pijl in de nek van een slak te zien, vlak achter het oog op de rechterzijde. Elk legsel telt tussen de 30 en de 90 eitjes met elk een doorsnede van 4 mm, waaruit na drie weken kleine slakjes komen. Ze zijn doorzichtig en kwetsbaar en verstoppen zich dan ook zo snel mogelijk onder de grond.
Afrikaanse reuzenslakken zijn behoorlijk actieve dieren en als u eens goed kijkt, ziet u verspreid in het verblijf steeds meer slakken zitten: op de bodem, tussen de rotsjes en op het voedsel, maar af en toe glijdt er ook eentje over de glazen ruit. Zo kunt u ook de onderkant van de slak eens goed bekijken.
Het zijn geen moeilijke kostgangers: ze eten komkommer, sla, andijvie, appel, tomaat, banaan en andere groenten en fruit, aangevuld met vitamines. Ook krijgen ze Sepia om te voldoen aan hun kalkbehoefte. Jonge agaatslakken groeien op tot echte reuzenslakken op een dieet van kippenkorrels en paneermeel.

Afrikaanse steppenvaraan
De Afrikaanse steppenvaraan is een flinke hagedis, maar net nog wat kleiner dan de nijlvaraan die grotendeels in hetzelfde gebied voorkomt.
Hij heeft een brede kop en zijn staart is op doorsnede rond. Zijn neusgaten staan dichter bij zijn ogen dan bij de punt van zijn snuit. Hij leeft op plaatsen waar het klimaat sterk wisselt.
Wetensch. naam: Varanus exanthematicus
Engelse naam: savannah monitor; rock monitor
Verspreiding: West-Afrika.
Voedsel: ratten, muizen, insecten
Lengte: 70 - 110 cm (max. 130 cm)
Status: algemeen

Afrikaanse wilde hond
Wetenschappelijke naam: Lycaon pictus
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Honden Komt voor in Afrika ten zuiden van de Sahara De Wilde hond is een marathonloper
De Wilde hond jaagt op zebra`s en andere grazers op de savannen van Afrika. Hij is niet erg snel, maar heeft een groot uithoudingsvermogen.
Wilde honden werken nauw samen bij de jacht. Tijdens de achtervolging wisselen de koplopers elkaar af en putten ze de prooi uit. Zo kan een roedel wilde honden de meeste grote grazers aan. Wilde honden zijn niet sterk. Vaak verliezen ze hun prooi aan andere roofdieren, zoals leeuwen en hyena`s.

Afrikaanse wilde kat
Dit is een ondersoort van de wilde kat, die ook wel Nubische kat of Lybische kat genoemd wordt. Men gaat er vanuit dat deze kat de voorouder is van onze huiskatten. Hij leeft op de steppen en de savannen van Afrika.
Andere namen: Nubische kat; Lybische kat
Wetensch. naam: Felis sylvestris libyca
Engelse naam: African wildcat
Verspreiding: Afrika
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels
Lengte: 60 - 70 cm
Gewicht: 4 - 5 kg
Status: algemeen

Afrikaanse zeearend
Deze vrij kleine zeearend leeft in Afrika, ten zuiden van de Sahara. Hij komt zowel aan de kust als in het binnenland voor. Hij gooit regelmatig zijn kop naar achteren en laat dan een kenmerkend gekrijs horen.
Wetensch. naam: Haliaeetus vocifer
Engelse naam: African fish eagle
Verspreiding: Afrika
Voedsel: vis, vogels, zoogdieren
Lengte: 70 cm (snavel tot staartpunt), spanwijdte 165 cm
Gewicht: 2 - 3,5 kg
Status: algemeen

Afsluiting van de Lauwerszee
De afsluiting van de Lauwerszee is, net als die van andere zeearmen in ons land, eeuwenlang een geweldige uitdaging geweest voor onze waterbouwkundige voorouders. Het is opmerkelijk dat de plannen voor afsluiting van de Lauwerszee eigenlijk zijn ontstaan om de problemen van de afwatering op te lossen en dus niet om het land tegen de zee te beschermen of om land op de zee te winnen. Vooral door verzanding van de geulen in de Lauwerszee verslechterde de afwatering, waardoor in natte perioden grote gebieden in de provincies Groningen en Friesland konden overstromen.
De eerste serieuze plannen over de afsluiting dateren uit 1849. Het grootste probleem van dit plan, net als van nieuwere plannen, was het verschil van 30 cm in het afwateringspeil tussen Friesland en Groningen. Door dit probleem en andere moeilijkheden werden deze plannen niet uitgevoerd.
In de jaren dertig van de vorige eeuw was de Nederlandse Staat begonnen met landaanwinings-werkzaamheden, om zo meer banen te scheppen. Voor de Lauwerszee werd een commissie ingesteld die moest gaan onderzoeken of, en zo ja, hoe, de Lauwerszee het best kon worden afgesloten. De commissie kwam met verschillende plannen, maar die verdwenen uiteindelijk allemaal in de la.
De stormvloed van 1953 en de kerstvloed van 1954 bliezen de plannenmakerij nieuw leven in. Men vond nu, in tegenstelling tot vroegere plannen, dat de veiligheid verhoogd moest worden en dat daarom de lengte van de kust zo kort mogelijk gemaakt moest worden.

Afsmelten Groenland
De omvang van het seizoensmatige wegsmelten van het oppervlak van de Groenlandse ijsplaat wordt sinds 1979 per satelliet gevolgd. Duidelijk is te zien dat tussen 1992 en 2002 de smeltzone, waar de zomerwarmte sneeuw en ijs aan de randen van de ijsplaat in een sneeuwbrij en meren van smeltwater verandert, zich verder landinwaarts heeft bewogen. Hierdoor neemt de hoeveelheid (zoet) smeltwater in de oceanen toe. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de stromingen op de oceaan en dus het regionale klimaat.

Afstamming van de gorilla
De gorilla is na de chimpansee het nauwst met ons verwant. Meer dan 95% van het DNA van de gorilla is identiek aan dat van de mens. Het DNA van de chimpansee komt waarschijnlijk voor meer dan 99% met dat van ons overeen.

Dit zogenaamde cladogram toont de huidige visie van biologen op de verwantschap tussen de mens en de grote mensapen. De Afrikaanse mensapen chimpansee en gorilla staan dichter bij de mens dan de orang oetan, een Aziatische mensaap. Een cladogram is een `afstammingsboom`. In een cladogram kun je zien hoe verwant sommige dieren of planten onderling zijn.
Paleontologen vermoeden dat de gorilla, de chimpansee en de mens afstammen van dezelfde Afrikaanse voorouder.
Ongeveer acht miljoen jaar geleden splitste de gorilla zich af van de lijn van de chimpansee en de mens (rode bolletje). Men gaat ervan uit dat de chimpansee en de mens tussen de zes en zeven miljoen jaar geleden ieder hun eigen weg gingen.
Twee soorten, vier ondersoorten
Volgens de meest recente opvatting van taxonomen bestaat het geslacht Gorilla uit twee soorten:
De westelijke gorilla Gorilla gorilla met de ondersoorten:
Gorilla gorilla gorilla = de vorm uit de Centraal-Afrikaanse Republiek, Gabon, de westelijke Congo en Equatoriaal Guinee
Gorilla gorilla diehli = de vorm uit Zuidoost-Nigeria en Kameroen
De oostelijke gorilla Gorilla beringei met de ondersoorten: Gorilla beringei graueri = oostelijke laaglandgorilla
Gorilla beringei beringei = berggorilla
Deze opvatting komt beter overeen met het grote hiaat in verspreiding tussen de gorilla`s van West- en Centraal-Afrika.

Afstamming van de krokodil
Ouder dan de dino`s
De krokodil is misschien wel het dier dat nog het meest aan de dinosauriërs doet denken: groot, griezelig, en met zijn schubben ziet hij er behoorlijk voorhistorisch uit. Toch hebben de krokodillen niet zoveel met dinosauriërs te maken. In de stamboom van de reptielen zien we de voorouders van de krokodillen al als een aparte tak, nog vóórdat de eerste dinosauriërs verschenen. Rond 250 miljoen jaar geleden onstond de voorouder van de krokodillen, Protosuchus. Dit een meter lange dier zag er al uit als een typische krokodil: lange snuit, scherpe tanden, poten zijwaarts van het lichaam en verbeende huidplaten. Sindsdien is de basisvorm van de krokodil niet veel meer veranderd.
Nederlandse krokodil
In Nederland leven nu geen krokodillen meer. Er zijn in ons land wel fossielen van krokodillen gevonden. Uit de Krijtgesteenten van Zuid-Limburg kennen we een paar botjes van een 66 miljoen jaar oude zeekrokodil. Vermoedelijke huidplaat van een krokodil uit Langenboom (Noord-Brabant).
Ook slechts twee miljoen jaar terug heerste in Nederland nog een warm klimaat, geschikt voor krokodillen. Uit die tijd zijn tijdens het winnen van zand bij het Brabantse plaatsje Langenboom fossielen naar boven gekomen die vermoedelijk aan een zeekrokodil toebehoren.

Afvalconvenant voor de visserij
Sinds 1 januari 1995 functioneert het Convenant Afvalstoffen Visserij. Bijna 90% van de vissersvloot had in 2005 een abonnement bij de Stichting Financiering Afvalstoffen Visserij. De abonnementhouders kunnen in iedere Nederlandse vissershaven het oliehoudend afval inleveren. De hoeveelheid ingezameld afval begint door de werking van het convenant toe te nemen. Scheepsbezoeken door de Kustwacht en de waterpolitie in 1997 wezen uit dat de vissers nu doorgaans netjes omgaan met het afval.
De kosten van het jaarabonnement voor de inzameling van het oliehoudend afval hangen af van het scheepstype. Voor kleine schepen tot 295 pk gaat het om 250 euro voor 1000 liter bilge en afgewerkte olie en voor grote schepen met meer dan 1200 pk om 1250 euro voor 8000 liter. De preciese bedragen per scheepstype staan op de website van de Stichting Financiering Afvalstoffen Visserij. Verder mogen deze schepen 50 tot 350 kg klein gevaarlijk afval aan wal zetten, zoals vetten, poetsdoeken, verfblikken en batterijen. In 2002 werd er op deze manier in Nederland bijna 1,5 miljoen liter bilge en afgewerkte olie, en 72 duizend kilo klein gevaarlijk afval opgehaald.
Andere regelingen
De visserij trof eind 20e eeuw als één van de sectoren in de scheepvaart zelf een regeling met tien afvalinzamelaars in Nederlandse vissershavens. In Den Helder wordt de afgewerkte olie van vissersschepen al langer op abonnementsbasis ingenomen. En op Texel zorgt de plaatselijke visserijcoöperatie al jaren voor een eigen systeem van afvalinzameling en indirecte financiering.

Afvalverbranding op zee
Sinds 1969 is op de Noordzee chemisch afval verbrand. Per jaar ging het om honderdduizend ton vloeibaar organochloorafval afkomstig van de chemische industrie. De verbranding van afval op de Noordzee is per 1 januari 1992 verboden.
De verbranding van organische chloorverbindingen levert onder meer zoutzuurgas op. Bij verbranding op het land zou dit gas zeer schadelijk zijn voor het milieu en voor de volksgezondheid. Op zee wordt het zoutzuurgas door het zeewater snel geneutraliseerd.
Door de Commissie van Oslo (OSCOM) was een verbrandingsgebied afgesproken op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat (NCP), ver uit de kust.
De verbrandingsschepen, zoals de Vulcanus en de Vesta, waren uitgerust met identieke verbrandingsovens. De verbranding van het afval vond plaats bij temperaturen van 1300 tot 1400° Celsius. Toch bleef er altijd afval over dat niet verbrandde of werden er nieuwe stoffen gevormd in de rookpluim. Greenpeace heeft om die reden jarenlang actie gevoerd tegen het gebruik van verbrandingsschepen.
In 1978 werd via een protocol de verbranding van afvalstoffen op zee onder de werking van het Londen Dumping Verdrag gebracht. Dit verdrag kent een aantal bijlagen waarin staat vermeld voor welke stoffen storten en verbranden op zee verboden zijn en voor welke stoffen een stortings- of verbrandingsvergunning moet worden aangevraagd. Voordat een verbrandingsvergunning kan worden aangevraagd moet een land eerst nagaan of het mogelijk is het afval op andere manieren op het land te verwerken, te storten of te vernietigen.

Agnostide trilobieten
Wetenschappelijke naam: Agnostida
Agnostide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het waren kleine diertjes. De kop en staart waren bijna gelijk in vorm. Ze hadden slechts 2-3 lichaamssegmenten. De meeste soorten waren blind. Net als andere trilobieten had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). De naam `Agnostide trilobieten` is afgeleid van Agnostus, een door Linnaeus in 1757 gepubliceerd trilobietengeslacht. Trilobieten leefden in zee.

agoeti
De Agoeti`s zijn vrij grote knaagdieren uit Zuid-en Midden-Amerika. Met hun korte poten, kleine staart en opvallende oren lijken ze wel wat op een grote cavia. Het is een van de weinige dieren in het regenwoud die de keiharde bolster van paranoten open kunnen krijgen.
Andere namen: agouti
Wetensch. naam: Dasyprocta aguti
Engelse naam: agouti
Verspreiding: Zuid-Amerika
Voedsel: zaden, vruchten, wortels
Lengte: 50 cm, staart 2,5 cm
Gewicht: 2 - 3 kg
Status: algemeen

Akkerbouw
In de geschiedenis van de landbouw op Ameland was het verbouwen van gewassen alleen bedoeld voor eigen levensonderhoud en als voedergewas voor het vee. Op de hoge zandgronden achter de duinen, beschermd tegen het bij hoge vloed binnendringend zeewater, ontstonden nederzettingen, de Markegenootschappen, met gemengde veeteeltbedrijfjes.
Een Markegenootschap was een sociale eenheid met bestuur en regelementen, waarin o.a. de beweiding was geregeld. Die eerste landbouwers hadden de beschikking over 3 soorten grond:
- De hoge zandgrond aan de noordkant van de dorpen waar bouwland werd aangelegd.
- De lage zand en veengronden, miede of hooiland genoemd, voor de hooiwinning.
- De duinen en de schrale buitengebieden: gemeenschappelijk weidegebied voor het vee.
Oudste cultuurgebied
Op de hoge zandgronden, dicht bij de dorpen, werden de akkertjes aangelegd. Iedere landbouwer bezat een of meer perceeltjes met voornamelijk de voedergewassen aardappelen en rogge. Veekerende dijkjes -walletjes van zand en plaggen- beschermden de gewassen tegen het vee. Dit bouwland is het oudste in cultuur gebracht gebied op Ameland.
Van zout naar zoet weidegebied
Aan het eind van de 19e eeuw bereikte de ontwikkeling in de landbouw ook Ameland. De gemeenschappelijke markegebieden gingen over in particulier bezit.
Waterschappen werden opgericht. Door de aanleg van een zeedijk konden de grieën -de buitengebieden met kleigrond- als hooilanden worden gebruikt. De tot dan toe schrale zoute weidegebieden werden zoete weidegebieden waar gras op groeide.

Akkerbouw
Door talloze factoren, onder andere de veepest, zijn de Groninger boeren, vooral in de 19e eeuw, overgegaan op de akkerbouw. Vooral de lichtere kleigronden waren hier uitermate geschikt voor. Aan gewassen als tarwe, gerst, koolzaad en suikerbieten had men een goed, zo niet weelderig bestaan. Kapitale boerderijen sieren nog steeds in het oude kweldergebied het landschap.
Vooral in dorpen als Warffum en Usquert, Beerta en Finsterwolde is te zien hoe goed het de akkerbouwers voor de wind ging in de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw. Op akkerbouw- boerderijen was veel meer personeel nodig dan op veebedrijven. Ook dit heeft z`n weerslag in het landschap door het ontstaan van kleine arbeidersdorpen als Kruisweg, Broek en Kleine Huisjes, allemaal in de buurt van Pieterburen. De laatste tientallen jaren gaat het minder met de akkerbouw. Veel boeren gaan weer over op veeteelt. Ook zoekt men het wel in de bollenteelt. Vooral in de buurt van Kloosterburen ziet men in voorjaar en vroege zomer de kleurige patronen van de bloembollenteelt.

Akkerbouw
Akkerbouw vindt vooral plaats op de vruchtbare kleigronden. In het Deense kustgebied en in Groningen zijn de meest grootschalige akkerbouwgebieden. In Denemarken vindt vooral graanproductie plaats. Tarwe en gerst vormen hiervan de hoofdmoot. In Sleeswijk-Holstein en Nedersaksen domineert ook de graanteelt op het bouwland. De teelt van voedermais neemt een steeds grotere plaats in. In Groningen vindt men vooral suikerbieten- en aardappelteelt. Het aandeel graan is hier relatief laag.
In het westelijk gedeelte van de waddenregio (Noord-Holland en Texel) vindt een bijzondere vorm van akkerbouw plaats. De zanderige gronden aan de binnenduinrand zijn uitermate geschikt voor de teelt van bloembollen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om tulpen, narcissen, lelies en krokussen.

Akkerbouw op Texel
De akkerbouw op Texel concentreert zich voornamelijk in de jonge polders Eijerland, het Noorden en Prins Hendrik. Naast de klassieke teelten van aardappelen, granen en bieten is de vollegronds-groententeelt sterk in opkomst. Winterbloemkool kan hier goed worden geteeld vanwege het extra zachte klimaat. Ook de teelt van asperges neemt in omvang toe. Akkers die zijn ingezaaid met de groenbemester Phacelia zijn tijdens de bloei erg in trek bij de honingbijen.

Akoestische verontreiniging
Naast alle andere invloeden op de zee kan ook geluid een bron van vervuiling op zee zijn. In de wereld onder water speelt geluid een andere, en soms belangrijkere, rol dan boven de zeespiegel. Uit recent onderzoek blijkt dat lawaai van scheepsmotoren en schokgolven die worden gebruikt bij geologisch onderzoek wel eens meer invloed kunnen hebben op het zeeleven dan men tot nu toe dacht.
Het is onder normale omstandigheden vrij stil onder de zeespiegel. Veel zeedieren, zoals kreeftachtigen, vissen en zeezoogdieren, maken allerlei geluiden, die bij elkaar een geluidsniveau van ongeveer 40 decibel veroorzaken.
Geluid gedraagt zich in het water anders dan in de lucht. Het plant zich 5 keer zo snel voort en draagt ook veel verder omdat er weinig obstakels zijn. Veel zeedieren maken daar dan ook dankbaar gebruik van. Zij gebruiken geluid (en vooral ook de echo`s) voor het opsporen van prooien, voor het waarnemen van obstakels als er geen licht is en voor hun onderling contact. De tandwalvissen ( dolfijnen, bruinvissen en potvissen) zijn hier grootmeesters in: zij leven in een geluidswereld, zoals mensen in een visuele wereld, en honden vooral in een geurwereld leven. Maar ook baleinwalvissen communiceren met geluidssignalen over enorme afstanden met elkaar.
Akoestische mist
De rust onder water wordt soms verstoord door natuurlijke omstandigheden. Vooral in de kustwateren kan een flinke storm of een hevige regenbui leiden tot een verhoging van het geluidsniveau tot zo`n 75 decibel.

Alaskagrondeekhoorn
De Alaskagrondeekhoorn komt voor in het koude Alaska. Vaak zijn ze te vinden op plaatsen waar altijd sneeuw ligt. Om daar te overleven gaat deze eekhoorn 9 maanden per jaar in winterslaap. Alleen in de zomer komt hij naar buiten. In deze tijd zijn ze wel dag en nacht actief.
Wetensch. naam: Citellus parryi
Engelse naam: Arctic ground squirrel
Verspreiding: Noord-Amerika: Alaska
Voedsel: bladeren, wortels, zaden, planten
Status: algemeen

Alexandrium
Eind jaren zestig van de vorige eeuw werd in noordoost-Engeland een gif in algen gevonden dat tot verlamming kan leiden. Ruim tien jaar later gebeurde dat ook in Denemarken. Nederland is tot nu toe gespaard gebleven, al werd de alg Alexandrium wel in 1989 voor het eerst in het Nederlandse deel van de Noordzee gevonden. Sindsdien wordt de algensoort ook waargenomen in monsters van het landelijke meetnet van Rijkswaterstaat.
Alexandrium is een gifalg. Hij maakt onder bepaalde omstandigheden het gif saxitoxine aan. Saxitoxine is één van de giftigste stoffen ter wereld en wordt daarom wel gebruikt in zelfmoordcapsules. Saxitoxine hoopt zich op in de voedselketen ( bio-accumulatie). In 1968 en 1975 veroorzaakte een bloei van Alexandrium een sterfte van respectievelijk 80% en 60% van de zeevogels rond de Britse Farne Islands. In Canada stierven walvissen doordat ze met saxitoxine vergiftigde vis hadden gegeten.
Namen: Ned: Alexandrium Lat: Alexandrium Eng: AlexandriumDui: Alexandrium Dan: Alexandrium

Alfred Russell Wallace
Amerika is vernoemd naar Amerigo Vespucci, en Tasmanië naar Abel Tasman. Verder zijn er bij het grote publiek maar weinig ontdekkingsreizigers bekend naar wie gebieden op aarde zijn vernoemd. Aan wie het gebied Wallacea zijn naam te danken heeft, weet slechts een enkeling. Alfred Russell Wallace (1823-1913)
Wallace was een self-made bioloog. Op 25-jarige leeftijd vertrok hij naar Zuid-Amerika om planten en dieren te verzamelen. Tot 1852 hield hij zich daarmee bezig. Na een verblijf van twee jaar in Engeland vertrok hij voor een tocht van acht jaar door Indonesië. Hier ontwikkelde hij dezelfde ideeën als Darwin over evolutie door natuurlijke selectie, onafhankelijk van Darwin. De publicatie van zijn reisverhalen in Indonesië in 1869, genaamd The Malay Archipelago, was een enorme bestseller. Hoewel Indonesië door vooral Nederlandse inspanningen al redelijk bekend was, kwam Wallace in streken waar nog weinig of geen natuuronderzoekers waren geweest. Hij beschreef niet alleen planten en dieren, maar ook ziekten die hij opliep, onderhandelingen die hij moest voeren, en lokale gebruiken. In 1862 keerde hij terug naar Londen. Zijn naam als expert van de natuur in de Maleisische Archipel was voorgoed gevestigd. Hij overleed in 1913, 90 jaar oud. Wallacea
Nog tijdens zijn verblijf in Indonesië schreef Wallace aan een andere beroemde Engelse natuuronderzoeker, Henry Bates, over het grote verschil tussen de fauna van Borneo en Sulawesi. Met Bates, die vooral bekend werd door zijn beschrijving van mimicry, had Wallace in Zuid-Amerika gereisd.

Algemene Inspectiedienst (AID)
De AID moet verschillende soorten controles in de visserij uitvoeren. Allereerst is daar de steekproefsgewijze controle op de vangstquota. Dan volgt de controle op het gebruikte vistuig, de maaswijdte van de netten, de aanwezigheid van ondermaatse vis en de zogeheten bijvangst. Verder controleert de AID of er niet gevist wordt in verboden wateren (langs de kust is visserij op tong en schol door zware vissersschepen bijvoorbeeld verboden vanwege de kinderkamerfunctie). Tenslotte voert de AID controles uit op vergunningen en andere aan boord vereiste documenten.
Weblink:
Website AID: http://www.aid.nl/visserij

Algen
Algen zijn sporenplanten die in staat zijn om energie te winnen uit zonlicht. Veel soorten bestaan uit één of enkele cellen en zitten niet vast; ze behoren daarmee tot het fytoplankton. Grotere, meestal vastzittende, soorten worden wieren genoemd. De eencellige algen kunnen veel bouwstoffen en energie vastleggen en vormen zo de basis van de voedselketens in zee. Onder bepaalde omstandigheden kunnen sommige soorten in korte tijd extreem in aantal toenemen. Deze soorten worden plaagalgen genoemd.
De twee belangrijkste algengroepen in het fytoplankton zijn de diatomeeën (kiezelwieren) en de flagellaten. Pseudonitschia is een diatomee die kan uitgroeien tot een plaag. Diatomeeën hebben kiezelzuur nodig, en als dat op is, nemen de flagellaten, waaronder de schuimalg Phaeocystis, het over. Ook de pantserwieren behoren tot de (dino)flagellaten.
Voorbeelden zijn Dinophysis, Alexandrium en zeevonk.

Algen, wieren
Algen werden vanwege hun vermogen tot fotosynthese vroeger tot het plantenrijk gerekend. Maar omdat algen zich op een andere manier voortplanten en anders zijn opgebouwd, staan ze nu apart van het plantenrijk. Met `algen` wordt een grote en zeer diverse groep aangeduid. Er zijn veel ééncellige en andere microscopische soorten, maar ook meters grote soorten. Die laatste groep wordt wieren genoemd.
Onderwerpen:
Algen - over ééncellige en andere microscopische soorten Fytoplankton - over ééncellige en andere microscopische soorten in het plankton Wieren - over de grotere soorten

alikruiken
het slakkenhuis heeft een spitse top en bolle windingen het slakkenhuis heeft een spitse top en windingen met platte bovenzijde het slakkenhuis is glad en heeft een platte en zeer stompe top

Alk
De alk lijkt qua uiterlijk veel op de zeekoet, maar onderscheidt zich door een dikkere snavel met daarop een fijn wit streepje. Alken broeden vooral op de Schotse kusten en de Orkney- en Shetland-eilanden, totaal zo`n 73.000 alkenparen. Na de broedtijd trekken de alken naar het zuiden tot in de zuidelijke Noordzee. Enkele exemplaren gaan nog verder, tot de kust van Marokko en het westelijk deel van de Middellandse Zee.
Net als bij de zeekoet springen de jongen van alken nog voordat ze kunnen vliegen in zee. Het ei wordt dan ook op de richels van overhangende rotsen uitgebroed, zodat de jongen bij hun sprong in het onbekende niet op de rotsen terecht komen.
Namen: Ned: Alk Eng: Razorbill Fra: Petit pingouinDui: Tordalk Dan: Alk Nor: Alke Fries: Alk Ital: Gazzamarina Lat: Alca torda

alk
Deze zeevogel is bijna net zo groot als de zeekoet en heeft het zelfde zwart-witte patroon. Zijn snavel is echter niet puntig maar hoog en zijdelings afgeplat. Ook zijn de kop en de hals van de alk veel zwaarder dan die van de zeekoet. De witte streep dwars over de boven- en ondersnavel is kenmerkend.
Net als veel andere zeevogels is broeden alken in kolonies op rotsachtige kusten, vaak samen met zeekoeten. Ze leggen maar één ei per seizoen. In Nederland is het een schaarse doortrekker en wintergast langs de kust.
Wetensch. naam: Alca torda
Engelse naam: razorbill
Verspreiding: Noorden Atlantische Oceaan
Voedsel: vis (vooral zandspiering en lodde), ook wormen en weekdieren
Lengte: 37 - 39 cm; spanwijdte 63 - 67 cm
Gewicht: 700 gram
Status: algemeen

Alkachtigen
Soorten:
zeekoetpagegaaiduikeralk
Alkachtigen lijken nogal op pinguïns. Ze zijn nogal stuntelig op het land. Hun poten zijn ook niet echt bedoeld voor een stevige wandeling, maar speciaal aangepast om te zwemmen. Hun vleugels gebruiken ze ook onder water om op visjes en andere prooien te jagen.
Alk, zeekoet en papegaaiduiker duiken de diepte in om hun prooi te vangen. Ze lijken niet alleen uiterlijk op pinguïns, maar ook vanwege de manier waarop ze onder water `vliegen`, met half opengeslagen vleugels. Hun poten zijn voorzien van zwemvliezen en doen dienst als roer. Ze kunnen zo enorme dieptes bereiken. Zeekoeten zijn tot op 180 meter diepte waargenomen.

Alle begin is eender
Wat heeft embryologie te maken met evolutie? Eigenlijk alles. Darwin schreef in 1859 in zijn `Origin of Species`: als de embryo`s van twee dieren op elkaar lijken, dan duidt dat op een gemeenschappelijke voorouder, hoe sterk ze ook als volwassen dieren van elkaar verschillen. Zo is er nauwelijks verschil te zien tussen de jonge embryo`s van gewervelde dieren als vissen, kikkers, kip en muis. Hieruit concluderen we dat ze allemaal van een gemeenschappelijke voorouder afstammen. De laatste jaren heeft de opkomst van de moleculaire biologie het mogelijk gemaakt de ontwikkeling van embryo`s op moleculair niveau te bestuderen. Het blijkt dat er een grote overeenkomst bestaat tussen genen die de vroege ontwikkeling bepalen, niet alleen onder de gewervelde dieren, maar in bijna het hele dierenrijk. De gelijkenis tussen embryo`s blijkt dus dieper te gaan en wijder verspreid te zijn dan gedacht. Evolutie betekent niet altijd veranderen, maar vaak ook: bewaren wat er is.

Alle hondenrassen van de wereld
Momenteel zijn er op de wereld 352 officieel erkende hondenrassen. Hieronder staan ze gegroepeerd per stamlijn.
Schapenhoeders (Herdershonden) Veedrijvers (uitgezonderd de Zwitserse Sennenhonden) Australian Shepherd Bearded Collie Beauceron Bergamasco herdershond Berger des Pyrénées Berghond van de Maremmen Border Collie Briard Ca de Bestiar Cão da Serra de Aires Ceskoslovensky Vlcak Duitse Herdershond Gos d`Atura Catalá Hollandse Herdershond Hrvatski Ovcar Kelpie Komondor Kuvasz Mudi Old English Sheepdog Picardische herdershond Polski Owczarek Nizinny Puli Pumi Saarloos Wolfhond Schapendoes Schipperke Schotse Herdershond Shetland Sheepdog Shiloh Shepherd Slowaakse Tchouvatch Tatra herdershond Welsh Corgi Cardigan Welsh Corgi Pembroke White Swiss Shepherd dog Zuid-Russische Owcharka Australian Cattle Dog Bouvier des Ardennes Bouvier des Flandres Belgische Herdershond Groenendaler Lakense Herder Mechelaar Tervueren
Pinscher, Schnauzer en Mollosser dogtypen en de Zwiterse Sennenhonden Pinscher Affenpinscher Dobermann Dwergpinscher Oostenrijkse Pinscher Pinscher Schnauzer Dwergschnauzer Riesenschnauzer Schnauzer middenslag Smoushond Hollandse Smoushond Tchiorny Terrier Tchiorny Terrier Bordeaux Dog Broholmer Bulldog Bullmastiff Ca de Bou Cane Corso Italiano Dogo Argentino Dogo Canario Duitse Boxer Duitse Dog Fila Brasiliero Mastiff Mastino Napolitano Rottweiler Shar Pei Tosa Aidi Anatolische Herdershond Cao de Castro Laboreiro Centraal.Aziatische Owcharka Estrela Berghond Hovawart Jugoslavische Herdershond Kaukasische Herdershond Kraski Ovcar Landseer Leonberger Mastin Espanol Newfoundlander Pyrenese Berghond Pyrenese Mastiff Rafeiro van Alentejo Sint Bernhardshond Tibetaanse Mastiff Appenzeller Sennenhond Berner Sennenhond Entlebucher Sennenhond Grote Zwitserse Sennenhond Great Japanese Dog

Allerlei soorten
Voor de meeste mensen is een Duitse herder een ander soort hond dan een chihuahua. Voor een bioloog echter behoren die twee dieren tot dezelfde soort. Er is voor het begrip `soort` dus een verschil tussen spreektaal en vaktaal. Wat bedoelen biologen eigenlijk als ze het hebben over een soort? Biologische soorten
Een biologische soort is een groep individuen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Om die reden zijn paarden en ezels bijvoorbeeld twee verschillende soorten. Ze lijken veel op elkaar en kunnen zelfs met elkaar worden gekruist. De nakomelingen zijn echter onvruchtbaar. Om diezelfde reden behoren de Duitse herder en de chihuahua wel tot dezelfde soort. Ze kunnen immers samen voor vruchtbare nakomelingen zorgen. Door ons te bemoeien met de partnerkeus van de honden zijn de verschillende rassen ontstaan en worden ze in stand gehouden. Zouden wij niet meer ingrijpen, dan zouden al die rassen versmelten tot een soort doorsneehond, de `vuilnisbak`. Een toepassingsprobleem
Hoe bepalen wij of individuen die ver van elkaar leven tot dezelfde soort behoren? We kunnen wel dénken dat een Nederlands huismusmannetje en een Spaans huismusvrouwtje samen een gezinnetje kunnen stichten, maar dat weten we pas zeker als we ze bij elkaar zetten. Het is natuurlijk ondoenlijk om dit voor alle planten en dieren in de praktijk te testen. Daarom gebruiken we een hulpmiddel. We proberen voor iedere soort specifieke kenmerken te vinden. Dat zijn kenmerken die elk individu van een bepaalde soort heeft.

Allersmaborg
Alles slingert in dit deel van Groningen. De wegen, de dijken, de sloten en vooral het Reitdiep. Vlakbij zo`n wijde lus van het Reitdiep ligt daar, rechthoekig en strak, het met bomen begroeide terrein van de Allersmaborg. Hoog opgaande loofbomen doen in de zomer het landgoedje helemaal schuilgaan onder het groen. Tegenwoordig is de borg in gebruik bij de Rijksuniversiteit Groningen.
Rond en boven het gebied fladderen `s zomers opvallend veel vleermuizen. Net zo als op de andere Groninger borgterreinen groeien hier weer bloemen die men tot de stinsenflora rekent, niet zo zeer onder de bomensingels als wel binnen de slotgracht. Het betreft onder andere de boerencrocus en de wilde hyacint. Met al dat viswater in de buurt ontbreekt een reigerkolonie hier niet.
Weblinks:
Meer informatie over de Allersmaborg: http://www.borgen.nl/system-borgen-allersmaborg-index1.htm

alligatorschildpad
De alligatorschildpad kan 100 kilo zwaar worden. Het is daarmee de grootste zoetwaterschildpad ter wereld.
Deze Noord-Amerikaanse schildpad ligt meestal doodstil op de bodem te wachten op een prooi. Die lokt hij met een roze aanhangsel onder in zijn bek dat hij als een wormpje kan laten bewegen. Komt daar een vis opaf, dan klapt de schildpad zijn vlijmscherpe kaken dicht.
Wetensch. naam: Macroclemys temminckii
Engelse naam: alligator snapping turtle
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: vis, rivierkreeft
Lengte: 40 - 80 cm
Gewicht: tot ruim 100 kg
Status: kwetsbaar

Allosauridae
De Allosaurus-achtigen waren middelgrote tot grote, behendige roofdinosauriërs;  Allosaurus is daarvan de bekendste vertegenwoordiger. Bij deze dinosauriërs stonden grote prooien op het menu, zoals sauropoden, stegosauriërs en ankylosauriërs. Allosaurus is erg goed bekend van verschillende skeletten, in grootte varierend van 3 tot 12 meter. Allosaurusachtigen zijn van over de hele wereld bekend; ze leefden van halverwege de Jura tot halverwege het Krijt.
In Dino Argentino zijn twee skeletten te zien van de Allosauriër Piatnitzkysaurus floresi, afkomstig uit de Chubut provincie in Patagonië.
Piatnitzkysaurus hoort bij de allereerste Allosaurusachtigen. ZIjn voorpoten zijn langer dan die van Allosaurus, en ook zijn bekken is nog wat primitiever dan dat van zijn nazaten. Piatnitzkysaurus was een krachtige jager. Met zijn scherpe, platte, naar achteren gekromde tanden verscheurde hij zijn prooi.

alpaca
Deze lama-achtige is de gedomesticeerde vorm van de vicuña (een aan de guanaco verwantte lama-achtige). Alpaca`s worden al zeker 6000 jaar als huisdier gehouden en komen in zeer veel verschillende vachtkleuren voor. De wol van de alpaca werd door de Inca`s gebruikt om gewaden van te weven en is nog steeds een zeer geliefde wolsoort.
Engelse naam: alpaca
Verspreiding: Andes, met name Peru
Voedsel: grassen
Lengte: 1,5 m
Gewicht: 50 kg
Status: algemeen

Alpenlandsalamander
De Alpenlandsalamander lijkt op de vuursalamander, maar is egaal zwart of soms bruin (de vuursalamander is zwart met gele vlekken). Ook heeft hij vaak en `geribd` uiterlijk. Deze salamander zit vaak verborgen en beweegt traag. De vrouwtjes baren twee tot soms vier levende jongen op het land die al volledig ontwikkeld zijn.
Wetensch. naam: Salamandra atra
Engelse naam: European black salamander
Verspreiding: Alpen, Westelijk Balkan; vooral tussen 800 en 2000 meter
Voedsel: slakken, kevers, wormen
Lengte: tot 16 cm
Status: algemeen

Alpenmarmot
De Alpenmarmot leeft in de Alpen, op een hoogte waar geen bomen meer groeien (1500 meter). Alpenmarmotten houden zoeken bij voorkeur zachter voedsel om de vertering makkelijker te maken. Ze leven in holen met een ondergronds gangenstelsel.
Andere namen: Murmeltier
Wetensch. naam: Marmota marmota
Engelse naam: Alpine marmot
Verspreiding: Midden-Europa
Voedsel: takken en bloemen
Lengte: 60 cm, staart 15 cm
Gewicht: 8 kg
Status: algemeen

Alpensneeuwhoen
Alpensneeuwhoen in voorjaarskleed © Wereld Natuur Fonds
Behalve in de Alpen komt het Alpensneeuwhoen binnen Europa ook voor in de Pyreneeën, Scandinavië, Schotland en IJsland. Bij voorkeur in bergachtig gebied. Met zijn beveerde poten en compacte lijf is hij goed aangepast aan de kou.
De mannetjes wisselen 4 keer per jaar van verenkleed, de vrouwtjes 3 keer. `s Zomers is hij bruin of grijs met witte vleugels. In de winter is deze vogel helemaal wit, met alleen zwarte staartveren die als hij zit vrijwel niet te zien zijn. Het mannetje heeft een zwarte oogstreep, wat deze soort onderscheidt van het moerassneeuwhoen. Boven het oog zit een naakte rode vlek.
Wetensch. naam: Lagopus mutus
Engelse naam: ptarmigan
Verspreiding: berggebieden Europa, Noord-Amerika, Noord-Azië
Voedsel: zaden, bessen, knoppen, insecten (de kuikens eten alleen insecten)
Lengte: 34 - 36 cm, spanwijdte 54 - 60 cm
Status: algemeen

Alpensteenbok
Deze ondersoort van de steenbok komt zoals zijn naam aangeeft alleen in de Alpen voor. Bijna was hij door de jacht uitgestorven. Tot in de 19e eeuw werden aan de hoorns en andere lichaamsdelen (vooral `maagstenen`) van steenbokken medicinale krachten toegedicht. Een groep van ongeveer 60 dieren in de Italiaanse Alpen bleef gespaard. Na strikte bescherming kon de soort zich vanuit deze populatie weer herstellen en is hij in veel delen van de Alpen weer opnieuw uitgezet.
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes van de steenbok dragen hoorns. Bij de bokken - die zelf ook aanzienlijk groter worden dan de geiten - worden ze enorm: tot een meter lang, naar achteren gekromd en aan de voorkant met dikke ribbels.
De mannetjes leven het grootste deel van het jaar in aparte groepen. Voor de paartijd (december of januari) houden ze gevechten door met de hoorns tegen elkaar te rammen. De winnaar krijgt tijdelijk een harem van soms meer dan twaalf geiten onder zijn hoede.
Wetensch. naam: Capra ibex ibex
Engelse naam: Alpine ibex
Verspreiding: Alpen
Voedsel: gras, kruiden, bladeren
Lengte: schouderhoogte 80 - 100 cm
Gewicht: 75 - 125 kg (mannetje), vrouwtje 40 - 50 kg

Alvarezsauridae
De Alvarezsauridae is de familie waar Alvarezsaurus calvoi in thuishoort, een theropode die alleen van een gedeeltelijk skelet bekend is. Het dier leefde in het Laat-Krijt in Argentinië, in de Neuquen Provincie (Coniacien; Rio Colorado Formatie).
Alvarezsaurus leek wel wat op Struthiomimus, maar was daar niet aan verwant. Het waren kleine dieren (max 2 m) met lange poten en een opvallend lange staart. Wat ze aten is niet helemaal duidelijk. Hun krachtige voorpootjes zijn wel in verband gebracht met een specialisatie in graven naar bijvoorbeeld insekten.
Ook van deze groep dinosauriërs is de classificatie nog vrij onduidelijk. Sommige eigenschappen zijn typisch vogel-achtig, andere eigenschappen wijzen meer op een primitievere dinosauriër. Aanvankelijk werd Alvarezsaurus in een geheel aparte familie geplaatst, nader onderzoek suggereert dat het mogelijk toch vogel-achtige dinosauriërs waren, die in de buurt van theropoden als Mononykus en Patagonykus geplaatst moeten worden.
Alvarezsaurus is overigens niet te zien in Dino Argentino.

Amanto
Het Titicacameer is `s werelds hoogstgelegen bevaarbare meer. Het ligt op een hoogte van 3082 meter, op de grens van Bolivia en Peru. Eens zwommen hier meer dan twintig soorten vissen van het geslacht Orestias - in de taal van de plaatselijke bevolking `amanto` genaamd. De hoogte weerhield de mens er niet van de Noord-Amerikaanse meerforel Salvelinus namaycush, de regenboogforel Salmo gairdnerii iridens, de beekforel Salmo trutta fario en koornaarvissen (Atherinidae) te introduceren. Forellen veroorzaakten verdwijnen
Kort na de introductie van de meerforel, in 1937, verdween de soortOrestias cuvieri Valenciennes, 1846 uit de vangsten van de plaatselijke vissers. In het begin van de jaren veertig van de vorige eeuw stierf de soort voorgoed uit. Met een lengte van 22 cm was Orestias cuvieri de grootste amanto in het meer. De soort verdween omdat hij niet met de meerforel kon concurreren of omdat de jongen door hem werden opgegeten. Ironisch detail is dat de meerforel zelf uit zijn oorspronkelijke leefgebied werd verdreven door de zeeprikPteromyzon marinus, die op zijn beurt in de grote meren van Noord-Amerika werd geïntroduceerd. De meerforel komt nu alleen nog voor in de Zuid-Amerikaanse meren waar hij werd uitgezet.
Amanto. Museumcollectie
De zeven exemplaren van Orestias cuvieri in de verzameling van het Nationaal Natuurhistorisch Museum werden door ruil verkregen; twee werden in 1877 geruild met het natuurhistorisch museum van Heidelberg, één in 1880 met het Smithsonian Institution in Washington en vier in 1842 met het Muséum national d`Histoire naturelle in Parijs.

Amazone-lamantijn
De Amazone-lamantijn is een zeekoe, maar hij leeft in zoetwater. Hij lijkt veel op de Caribische lamantijn maar is iets kleiner en heeft karakteristieke witte vlekken op de borst en buik.
In het verleden is op deze zeekoe gejaagd. De soort is nu beschermd, maar zijn leefgebied wordt nog wel bedreigd door de grootschalige houtkap in het Amazonegebied.
Andere namen: Amazone-zeekoe
Wetensch. naam: Trichechus inunguis
Engelse naam: Amazonian manatee
Verspreiding: het stroomgebied van de Amazone
Voedsel: waterplanten
Lengte: tot 3 m, bij geboorte 90 cm
Gewicht: tot 450 kg, bij geboorte 10 - 15 kg
Status: kwetsbaar

Amazonedolfijn
De Amazonedolfijn wordt ook wel tucuxi genoemd. Het is een van de kleinste dolfijnensoorten, die wel wat lijkt op een kleine versie van de tuimelaar.
Bij de Amazonedolfijnen worden twee vormen onderscheiden. De ene leeft in het zoute zeewater langs de kust, de andere leeft in het zoete water van rivieren en meren in het Amazonegebied, tot wel 2000 km landinwaarts. De zoetwatervorm leeft vaak in hetzelfde gebied als de Orinocodolfijn, maar is niet verwant aan die echte rivierdolfijn.
Andere namen: tucuxi
Wetensch. naam: Sotalia fluviatilis
Engelse naam: tucuxi
Verspreiding: Atlantische kust van Midden-en Zuid-Amerika, het Amazonegebied
Voedsel: vis (meervallen, haringachtigen, ansjovis) en kreeftachtigen
Lengte: 1,3 - 1,8 m, bij geboorte 70 - 80 cm
Gewicht: 35 - 40 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

Ameland
natuurgeschiedenislandbouw en visserij recreatie
milieuzaken museaNatuurcentrum Ameland

Weblinks:
Voor meer informatie over Ameland, zie: http://www.ameland.nl/

Amerikaanse bever
De Amerikaanse bever lijkt sterk op de Europese bever wat uiterlijk en gedrag betreft. Ze zijn meestal net iets minder zwaar en staan meer bekende om de enorme beverdammen die ze bouwen, waaronder een `stuwdam` van 100 meter lang, 3 meter hoog en zeker 50 jaar oud.
Bevers hebben een brede, platte staart, die ze goed kunnen gebruiken bij het zwemmen. Maar ze kunnen er ook een luid alarmsignaal mee geven, door met hun staat op het wateroppervlak te slaan. Bevers knagen complete bomen door met de zeer sterke knaagtanden die ze bezitten.
Wetensch. naam: Castor canadensis
Engelse naam: American beaver
Verspreiding: Noord-Amerika en Canada
Voedsel: bast, bladeren, twijgen, waterplanten
Lengte: 75 - 90 cm, staart 25 - 35 cm
Gewicht: 11 - 26 kg
Status: algemeen

Amerikaanse bizon
De Amerikaanse bizon is het grootste landdier van Noord-Amerika. Ooit waren er miljoenen bizons, die vrij over de prairies trokken. De dieren zijn massaal afgeslacht voor hun vacht en vlees, maar ook voor de sport en om de indianen het leven moeilijk te maken. Ze waren bijna uitgestorven. Nu zijn er weer zo`n 200.000 bizons, die in het wild alleen nog maar in de Nationale parken Yellowstone (VS) en Wood Buffalo (Canada) leven.
Andere namen: bizon
Wetensch. naam: Bison bison
Engelse naam: American bison
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: gras
Lengte: kop-romp 2 - 3,5 m, staart 30 - 60 cm, schouderhoogte 150 - 180 cm
Gewicht: 350 - 1000 kg
Status: thans niet bedreigd

Amerikaanse boormossel
Nederlandse naam
Amerikaanse boormossel.
Wetenschappelijke naam
Petricola pholadiformis (Lamarck, 1818).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige, langwerpige schelp met de top ver uit het midden. Op het oppervlak zitten ribben die vanuit de top naar de rand lopen en kruisen met de groeilijnen. De ribben onder de top hebben kleine uitsteeksels. Aan de binnenkant zit onder de top een buisvormig uitsteeksel. Deze schelp heeft geen omgeslagen bovenrand.
Grootte
Tot 8 cm lang en 3,5 cm hoog.
Kleur
Wit of gelig. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Voorkomen in Nederland
De Amerikaanse boormossel is langs de hele Nederlandse kust te vinden in aangespoeld hout en veen.
Voorkomen in de tijd
Komt oorspronkelijk uit Amerika en is rond 1890 met oesters mee in Europa terechtgekomen. In Nederland is de Amerikaanse boormossel voor het eerst rond 1905 waargenomen.
Leefomgeving
Amerikaanse boormossels leven in zelfgeboorde gaten in bijvoorbeeld veenplaten en wrakhout, soms in klei of mosselbanken.
Vergelijkbare soorten
Lijkt op de witte boormossel. Deze heeft echter een omgeslagen schelprand.
Naamgeving
De naam verwijst naar het herkomstgebied (Amerika) en het gedrag: de Amerikaanse boormossel leeft ingeboord in hout of veen.
Weetjes
Een ingegraven Amerikaanse boormossel houdt contact met de oppervlakte door de boorgang met zand af te sluiten en daarbij twee smalle kanaaltjes vrij te laten.

Amerikaanse boormossel
De Amerikaanse boormossel is een langgerekte, witte, tot 7 cm lange schelp. Deze soort werd aan het eind van de 19de eeuw in het zuidoosten van de Noordzee geïntroduceerd. De soort boort zich in stukken hout en veen met de getande ribbels. Ook de andere boormosselsoorten hebben deze leefwijze, al zijn de soorten niet verwant. De Amerikaanse boormossel verdringt de inheemse witte- en ruwe boormossel niet. Maar in Nederland komen deze beide soorten nog algemeen voor. In Duitsland staat de Amerikaanse boormossel zelfs op de Rode lijst van bedreigde dieren.
Namen: Ned: Amerikaanse boormossel Lat: Petricola pholadiformis Eng: American piddockDui: Amerikanische Bohrmuschel Dan: Amerikansk boremusling

Amerikaanse das
De Amerikaanse das lijkt op `onze` das. Hij is iets kleiner maar ook breder. Amerikaanse dassen jagen doorgaans op grotere prooien en leven niet in een groep maar solitair. De Amerikaanse das is behoorlijk agressief en verdedigt zich fel tegen een belager. Hun prooien bemachtigen ze vaak door hun holen uit te graven.
Andere namen: zilverdas
Wetensch. naam: Taxidae taxus
Engelse naam: American badger
Verspreiding: Zuidwest-Canada, VS, Noord-Mexico
Voedsel: vooral prairiehonden en grondeekhoorns
Lengte: 40 - 70 cm, staart 10 - 16 cm
Gewicht: 4 - 12 kg
Status: algemeen

Amerikaanse lepelsteur
Lepelsteuren hebben een lange, peddelvormige snuit. Ze zwemmen met hun mond wagenwijd opgengesperd rond en zeven daarbij plankton uit het rivierwater. Het is een van de weinige zoetwatervissen die op deze walvisachtige manier aan voedsel komt. Waarschijnlijk helpt het uitsteeksel om de vis bij het zwemmen op koers te houden.
Een verwante soort - de zwaardsteur - komt in China voor.
Andere namen: lepelsteur; spatelsteur
Wetensch. naam: Polyodon spathula
Engelse naam: American paddlefish; Mississippi paddlefish
Verspreiding: Noord-Amerika ( stroomgebied Mississippi)
Voedsel: plankton
Lengte: 1,2 - 1,8 m
Gewicht: tot 24 kg
Status: algemeen

Amerikaanse marter
De Amerikaanse marter lijkt veel op de Sabelmarter uit Noordoost Azië. De vacht van de Amerikaanse marter is ook bijna net zo gewild als sabelbont. Alhoewel ook de Amerikaanse marter fel bejaagd is, is deze soort niet bedreigd.
De Amerikaanse marter jaagt zelf vaak op kleine knaagdieren die hij met een snelle krachtige beet in de nek doodt. Als ze een eekhoorn achterna zitten lijkt het wel of ze door de bomen vliegen.
Wetensch. naam: Martes americana
Engelse naam: American pine marten
Verspreiding: Canada en de Verenigde Staten
Voedsel: eekhoorns, knaagdieren, vogels, fruit, noten, insecten
Lengte: 36 - 45 cm, staart: 15 - 23 cm
Status: algemeen

Amerikaanse nerts
De Amerikaanse nerts lijkt sterk op de iets kleinere Europese nerts. Hij is donker bruin met een witte kin maar zelden met witte vlekken op de bovenlkip zoals de Europese nerts vrijwel altijd heeft. Ze zijn altijd in de buurt van water te vinden en jagen zowel op het land als in het water. Nertsen zijn het hele jaar actief en leggen grote afstanden af om voedsel te zoeken.
Vanaf 1900 is op grote schaal met Amerikaanse nertsen gefokt op diverse plekken buiten Noord-Amerika. Ontsnapte exemplaren uit die pelsfokkerijen hebben er voor gezorgd dat er nu in het wild ook Amerikaanse nertsen voorkomen in Zuid-Amerika, Europa en Rusland. Deze exoten vormen een bedreiging voor inheemse roofdieren, zoals de bunzing en de Europese nerts.
Wetensch. naam: Mustela vison
Engelse naam: mink
Verspreiding: Noord-Amerika, Mexico
Voedsel: kleine zoogdieren, vissen, krabben, insecten, vruchten
Lengte: 30 - 55 cm, staart 14 - 21 cm
Gewicht: 0,7 - 2 kg
Status: algemeen

Amerikaanse oehoe
Deze grootste uil van Amerika heeft net als `onze` oehoe - die nog groter wordt dan de Amerikaanse - grote oorpluimen. Zijn ogen hebben echter een gele iris (in plaats van oranje tot donkergeel).
Binnen Amerika heeft hij een zeer grote verspreiding: van Alaska tot de zuidpunt van Zuid-Amerika, van bossen tot woestijnen en hooggebergte.
Zoals de meeste uilen jaagt de Amerikaanse oehoe `s nachts. Zijn gehoor en gezicht zijn uitstekend, zijn klauwen scherp en sterk. Hij jaagt vooral op kleine zoogdieren, maar ook op insecten, amfibieën en vogels, waaronder zelfs andere uilensoorten.
Wetensch. naam: Bubo virginianus
Engelse naam: great horned owl
Verspreiding: Noord- en Zuid-Amerika
Voedsel: zoogdieren en andere gewervelde dieren, insecten
Lengte: 50 - 60 cm
Gewicht: 675 - 2500 gram
Status: algemeen

Amerikaanse rivierkreeft
© WWF-Canon-CMBahr
In tegenstelling tot zijn grotere Europese neef, is de Amerikaanse rivierkreeft ook overdag actief. Hij graaft geen hol; als hij zich schuil houdt, doet hij dat onder stenen of tussen waterplanten.
In de tweede helft van de 19e eeuw werd deze soort in Europa ingevoerd. Rond die tijd werd de Europese rivierkreeft getroffen door een schimmelziekte en stierf in een groot deel va zijn verspreidingsgebied uit. De Amerikaanse rivierkreeft bleek ongevoelig voor deze schimmel en is inmiddels in grote delen van Europa veel talrijker dan de Europese rivierkreeft.
Wetensch. naam: Orconectes limosus
Engelse naam: spinycheek crayfish
Verspreiding: Pennsylvania, VS (oorspronkelijk); grote delen Europa (uitgezet en verder verspreid)
Voedsel: weekdieren, insecten, planten
Lengte: 12 cm

Amerikaanse sneeuwhaas
De Amerikaanse sneeuwhaas staat bekend om zijn grote wollige voeten, die als een soort sneeuwschoenen werken. Een andere aanpassing die de sneeuwhaas in de winter krijgt, is dat zijn vacht dan sneeuwwit gekleurd is. In de zomer is hij bruinig van kleur. Sneeuwhazen worden gemakkelijk verward met poolhazen, die nog noordelijker leven en een stuk groter zijn.
De Amerikaanse sneeuwhaas kan snelheden bereiken van 43 kilometer per uur. Zijn natuurlijke vijanden zijn de wolf en de Canadese en de rode lynx.
Wetensch. naam: Lepus americanus
Engelse naam: snowshoe hare
Verspreiding: Noordelijk deel van de Verenigde Staten, Canada
Voedsel: planten, vooral gras
Lengte: 40 - 50 cm, staart 4 - 5 cm
Gewicht: 1,5 kg
Status: algemeen

Amerikaanse vogelkers
De Amerikaanse vogelkers is als sierboom uit Amerika ingevoerd. Daar kan hij 30 meter hoog worden. Begin vorige eeuw is in Nederland op grote schaal een struikvariëteit aangeplant als vulhout in productiebos. Hij ontwikkelde zich zeer voorspoedig ten koste van onze eigen bosplanten. Dit veroorzaakte zo`n plaag, dat bosbouwers hem de bijnaam `bospest` gaven. Het bestrijden van de bospest blijkt onbegonnen werk. Als er restanten in de grond achterblijven, groeien die weer uit.
Namen: Ned: Amerikaanse vogelkers, `bospest` Lat: Prunus serotina Eng: Wild CherryDui: Späte, Virginische Traubenkirsche

Amerikaanse zeearend
Vrij slanke, beweeglijke zeearend, die in grote delen van Noord-Amerika voorkomt in de buurt van kusten, rivieren of meren. Opvallend is de witte kop, waar hij zijn Amerikaanse naam Bald Eagle aan dankt.
In Alaska verzamelen ze zich in grote aantallen als de zalmen de rivieren optrekken om te paaien. Alleen de volwassen dieren hebben de kenmerkende witte kop en staart, de jonge dieren zijn geheel bruin.
Het is de nationale vogel van de Verenigde Staten.
Wetensch. naam: Haliaeetus leucocephalus
Engelse naam: bald eagle
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: vis, zoogdieren
Lengte: tot 75 cm, spanwijdte tot 2,1 m
Gewicht: 3 - 6 kg
Status: kwetsbaar