Amerikaanse zwaardschedeWetenschappelijke naam Ensis americanus (Gould, 1870).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia). Massastranding van zwaardschedes op het strand van Wassenaar. Foto: Jos van den Broek.
Belangrijkste kenmerken
Dunne schelp, ongeveer 6 keer zo lang als hoog. De schelp is duidelijk gebogen. De randen zijn mooi afgerond. Het langwerpige spierindruksel is ongeveer even lang als de slotband. Dit korte, voorste spierindruksel is kenmerkend voor de Amerikaanse zwaardschede.
Grootte Kan tot 16 cm lang en 3 cm hoog worden, korter en breder dan de Grote zwaardschede. Er zijn echter ook exemplaren van 18,5 cm gevonden en in Noord-Amerika kan de schelp wel 25 cm lang worden. Schelpen van zwaardschedes op het strand van Wassenaar. Foto: Jos van den Broek.
Kleur
Bruinpaars met roze-paarse bandjes. De schelp heeft een paarse tint, duidelijker dan bij de Grote zwaardschede. Er loopt een diagonale lijn vanuit de top waardoor er een tweedeling in het patroon ontstaat met aan de ene kant horizontale lijntjes en aan de andere kant verticale. De opperhuid is bruingroen en de schelp is opvallend glanzend.
Voorkomen in Nederland Tegenwoordig een van de meest algemene soorten van het Noordzeegebied.
Voorkomen in de tijd
De soort komt oorspronkelijk voor langs de Noord-Amerikaanse oostkust en werd in de jaren zeventig voor het eerst aangetroffen bij de Duitse waddeneilanden. In 1979 werd hij voor het eerst bij ons in de Waddenzee waargenomen. Begin 1982 was de soort al vrij talrijk.
Amfibieën en reptielenDe kleine watersalamander komt algemeen voor in natte duingebieden. De rugstreeppad is de duin-amfibie bij uitstek. Zeldzamer soorten zijn de heikikker en de zandhagedis. De groene kikker en de bruine kikker komen nog algemeen voor, hoewel ze in het kustgebied zeldzamer geworden zijn. Meerdere soorten uit het kustgebied staan op de Rode Lijst van amfibieën en reptielen.
Weblinks:
Engelstalige site over amfibiën en reptielen http://www.photovault.com/Link-Animals-AnimalsHerpetologyMaster.html.
Foto`s: http://home.tiscali.nl/renekrekels-nl-galerijen-reptielen-index.html
AmfipodenVoor de diergroep amfipoden bestaat geen goede Nederlandse naam. Het is een groep van garnaalachtige diertjes, met als bekendste vertegenwoordiger de strandvlo. Op de bodem van de volle zee spelen een aantal amfipoden, die geen Nederlandse naam hebben een rol, waaronder Bathyporeia elegans. Daarnaast behandelt de Vleet de kwalvlo (of beter: kwalgarnaal), de aasgarnaal, de slijkgarnaal, de vlokreeftjes, het kreeftje Jassa en het wandelend geraamte. Ook de walvisluis (zie de foto hierboven) is een amfipode. Amfipoden zijn de meest voorkomende kreeftachtigen in de Noordzee. De vrouwtjes dragen, afhankelijk van de soort, hun eieren 2 tot 60 dagen met zich mee.
AmiskwiaWetenschappelijke naam: Amiskwia sagittiformis
Amiskwia is een uitgestorven zeedier, dat leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een plat, wormachtig dier met een paar tentakels op de kop, een paar zijvinnen en een staartvin. Amiskwia leek enigszins op Pijlwormen (Chaetognatha) van tegenwoordig.
AmoebenWetenschappelijke naam: Lobosea (klasse binnen de Rhizopoda)
Amoeben zijn dierachtige eencelligen zonder zweepharen (eenvoudige noch complexe). Voor de voortbeweging en voedselopname vormen ze tijdelijke uitstulpingen, zogenaamde schijnvoetjes of pseudopodiën. Sommige soorten bouwen een omhulsel van aan elkaar geplakte zandkorreltjes. Amoeben leven overwegend in waterrijke omgeving. Er zijn ook parasieten bij die leven in het darmkanaal van dieren: zij veroorzaken amoebendysenterie.
AmrumAmrum ligt ten zuiden van Sylt, direct aan de Noordzee. Het eiland is in het westen, noorden en zuiden door bevaarbare geulen omgeven. Naar het oosten strekt zich een waddengebied uit tot aan Föhr. Amrum heeft een oppervlakte van ongeveer 20 km2 (samen met het `Kniepsand` is het eiland ongeveer 29 km2 groot) en de duinengordel langs de westkant is 15 km lang. Er wonen op het eiland zo`n 2.000 mensen in 5 dorpen. Amrum hoort bij Sleeswijk-Holstein. Het eiland is erg in trek bij de toeristen.
Ontstaansgeschiedenis
Föhr, Amrum en Sylt hebben een andere ontwikkelingsgeschiedenis dan de andere Noordfriese eilanden. Ze bestaan uit de restanten van de ijstijd in het saalien. De afzettingen op Amrum die gevormd zijn in de ijstijden bestaan vooral uit smeltwaterzanden. Hier en daar valt ook keileem aan te treffen.
Vervoer
Vanuit Dagebüll vertrekt een veerboot naar Wyk op Föhr en Wittdün, de reis duurt 90 min. Ook vanuit Schlüttsiel is het mogelijk met een veerboot, via de Halligen, Amrum in 2,5 uur te bereiken. Bezoekers van het eiland kunnen hun auto meebrengen, maar gebruik van het openbaar vervoer op Amrum wordt op prijs gesteld, omdat er al grote problemen met de auto`s op het eiland bestaan.
Amrum is ook lopend te bereiken. Er bestaat een 6 km lange wadlooptocht van Föhr naar Amrum, die echter alleen onder deskundige begeleiding gelopen mag worden.
Weblinks:
De website van de VVV Amrum: http://www.amrum.de-
Amsteldiepdijk (Korte Afsluitdijk)Amsteldiepdijk gezien vanaf Ewijcksluis, Wieringen is op de achtergrond zichtbaar. Het Amstelmeer wordt aan de noordkant begrensd door de Amsteldiepdijk. Deze dijk (op Wieringen ook wel aangeduid als de Korte Afsluitdijk) werd gesloten op 31 juli 1924, hetgeen het einde van het eiland Wieringen betekende. Problemen bij de aanleg (verzakking door veenlagen in de ondergrond) deden een nieuw moerasnatuurgebiedje aan de binnenzijde van de dijk ontstaan (`De Verzakking`). Bij de Zuiderzeewerken hoorde ook de aanleg van de N99 (ondanks asfaltering op Wieringen nog steeds de Betonweg genoemd), de rijksweg die het oude eiland in tweeën splitste en een onophoudelijke bron van lawaai en verkeersslachtoffers vormt.
Amyotrofische lateraal scleroseAmyotrofische lateraal sclerose (ALS) is een spierziekte die in de hersenen ontstaat. Het is een dodelijke en vooralsnog ongeneeslijke ziekte.
Betekenis van de naam
De afkorting ALS staat voor Amyotrofische Lateraal Sclerose. Amyotrofisch duidt op verval van spieren doordat de zenuwvoorziening uitvalt. Lateraal duidt op verval van één van de zenuwbanen in het ruggemerg, de piramidebaan die impulsen naar de spieren doorgeeft. Sclerose wijst op een abnormale verharding van weefsel, in dit geval het ruggenmerg.
Kenmerken De diagnose ALS wordt gesteld door een neuroloog. De klachten beginnen met moeheid en spierzwakte. De spieren in keel, ledematen of het gezicht slinken. Er ontstaan kleine spiertrekkingen, uitmondend in onhandigheid en loopstoornissen. Uiteindelijk verlammen de meeste spieren waardoor de patiënt invalide wordt. ALS is een progressieve ziekte: het wordt steeds erger. Maar de snelheid verschilt per persoon. De ontwikkeling van de ziekte kan ook tijden stilstaan. ALS tast de zintuigen en het verstand niet aan, terwijl het meestal ook geen pijn oplevert. Verlamming van de ademhalingsspieren of longontsteking door verslikken kunnen de patiënt uiteindelijk fataal worden.
Oorzaak De oorzaak van ALS ligt in het langzaam afsterven van cellen in zenuwbanen waardoor er geen signalen van de hersenen meer worden afgeven naar de spieren. Waarom de cellen afsterven is nog onbekend. Misschien heeft ALS te maken met een overmaat aan de neurotransmitter glutamaat.
anacondaDe anaconda is de grootste slang. Hoewel hij net niet het absolute lengte-record van de netpython heeft verslagen (ruim 10 meter) wordt hij een stuk zwaarder dan alle andere slangen. Deze Zuid-Amerikaanse wurgslang leeft in traag stromend zoet water.
Net als de andere Zuid-Amerikaanse wurgslangen (de boa`s, waartoe ook de anaconda ook wordt gerekend) en anders dan de pythons (uit Afrika en Azië) is de anaconda levendbarend.
Andere namen: waterboa
Wetensch. naam: Eunectes murinus
Engelse naam: anaconda
Verspreiding: Zuid-Amerika tot Argentinië
Voedsel: capibara`s, herten, kaaimannen en andere vrij grote dieren
Lengte: 6 - 10 m
Gewicht: tot 250 kg
Status: algemeen
Andere slaapaandoeningenJetlag en melatonine
Een aparte categorie slaapaandoeningen heeft te maken met verstoringen van het circadiane dag- en nachtritme. Het bekendste voorbeeld is de jet-lag. Wie met een vliegtuig naar de andere kant van de wereld vliegt komt in een tijdzone terecht die anders is dan op het vertrekpunt. Het lichaam is ingesteld op een ander slaap- en waakritme, en heeft moeite om zich daaraan aan te passen. Mensen die in ploegendiensten werken ervaren een vergelijkbaar probleem. Ze zijn gedwongen om hun natuurlijke slaap- en waakritme aan te passen.
Een oplossing voor het jetlagprobleem kan de inname van de stof melatonine zijn. In het lichaam wordt melatonine van nature aangemaakt en vooral s nachts afgegeven. De stof speelt een belangrijke rol bij het reguleren van het dag- en nachtritme. Inname van melatonine kan dus helpen om de inwendige klok gelijk te zetten. Hoewel de stof in bijvoorbeeld de Verenigde Staten vrij verkrijgbaar is, kan men melatonine in Nederland alleen op recept bij de apotheek krijgen. Een logische bijwerking van melatonine is slaperigheid; het lichaam krijgt immers het signaal dat het tijd wordt om te gaan rusten.
Apneu
Bijna iedereen snurkt wel eens, of we het nou willen geloven of niet. De oorzaak van snurken heeft te maken met de luchtwegen die achter in de keel vernauwen. De lucht passeert met enige moeite langs de vernauwing, wat het snurkende geluid veroorzaakt. Het is vooral voor de omgeving een probleem. Soms wordt het snurken wel een probleem voor de slaper zelf.
AndinetOp 21 december 2003 verloor het Ethiopische vrachtschip Andinet in zwaar weer ten noordwesten van Texel een deel van de deklading. De containers bevatten vaten met het zwaar giftige Wolmanzout, een mengsel van arseen-, chroom- en koperverbindingen dat wordt gebruikt om naaldhout tegen houtrot te beschermen. Drie containers gingen als geheel overboord, een vierde container brak aan dek open zodat 63 losse gifvaten in zee rolden.
Aanvankelijk was de overheid bang dat de containers en vaten op Texel of Vlieland aan land zouden spoelen. Als daarbij een ongeluk zou gebeuren en de kankerverwekkende arseenverbindingen vrij zouden komen was er sprake geweest van een acute giframp. De Kustwacht speurde het zeegebied af maar kon geen drijvende containers ontdekken. Toen eenmaal duidelijk was dat ze gezonken waren staakte men de zoektocht omdat het acute gevaar geweken was. Pas enkele weken na het ongeluk bleek dat de Andinet ook nog ongeveer vijftig lege gifvaten aan boord had staan en kwam aan het licht dat deze vaten al op 21 december waren stukgeslagen waardoor het gif in zee stroomde.
Naar aanleiding van het ongeluk met de Andinet brachten milieu- en visserijorganisaties onder de aandacht dat de maatregelen rond het vervoer van milieugevaarlijke stoffen aangescherpt moeten worden. Containers met gevaarlijke lading moeten worden voorzien van een zendertje zodat ze snel zijn op te sporen. Het sjorwerk moet aan de strengste eisen voldoen. Ook kan men denken aan de verplichting om containers met gevaarlijke lading altijd benedendeks te zetten.
Anemoonvisjes en zeeanemonenAnemoonvisjes lijken met vuur te spelen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door tussen de tentakels van grote tropische zeeanemonen. Een spectaculair samenlevingsverband
Op koraalriffen in de Indische en westelijke Stille Oceaan is de symbiose tussen enkele grote zeeanemoonsoorten en bepaalde visjes een heel gewoon verschijnsel. Dit ondanks het feit dat de tentakels van zeeanemonen vangorganen zijn, voorzien van giftige netelkapsels. Waar andere vissen de tentakels om die reden mijden, voelen anemoonvisjes zich er uitstekend tussen thuis. Ze behoren tot de geslachtenAmphiprion en Premnas. De anemoon fungeert als hun gastheer en beschermer. Vrijwel hun gehele levens- en voortplantingscyclus speelt zich af rond hun gastheeranemoon. Voordelen van de symbiose voor de twee partners
Deze bijna onwaarschijnlijk lijkende specialistische leefwijze impliceert dat anemoonvisjes in hoge mate beschermd zijn tegen roofvissen. Uit experimenten en veldwaarnemingen blijkt dat onbeschermde anemoonvisjes daaraan snel ten prooi vallen. Het zijn namelijk vrij trage zwemmers die snel uitgeput raken wanneer ze worden achtervolgd. Of de symbiose ook voordeel biedt aan de gastheeranemoon is in het algemeen minder duidelijk. Weliswaar verdedigen anemoonvisjes hun gastheeranemoon met verve, maar dit territoriumgedrag hoeft niet vanzelfsprekend een voordeel voor de gastheer te zijn. Bij tenminste één soort anemoon is echter vastgesteld dat exemplaren zonder anemoonvisjes snel ten prooi vallen aan bijvoorbeeld vlindervissen, die anders worden verjaagd.
AngststoornissenAngst is een pijnlijk gevoel van onbehagen en van een mogelijk dreigend gevaar.
Nuttige angst
Naast angstgevoel zijn er lichamelijke verschijnselen zoals een versnelde hartslag, zweten, een verhoogde bloeddruk en een droge mond. Angst heeft een nuttige functie omdat riskante situaties worden vermeden. Het lichaam maakt dan stresshormonen zoals adrenaline aan. Daardoor wordt het lichaam paraat en is het klaar om snel te kunnen reageren.
Ongegronde angst
Iedereen is wel eens bang maar bij een angststoornis is die angst ongegrond: de omstandigheden vormen geen aanleiding voor de angst. Door een angststoornis kan men op den duur doodgewone situaties gaan vermijden. Een normaal leven leiden wordt dan moeilijk. De gevolgen van een angststoornis kunnen zeer ernstig zijn zoals vereenzaming en alcoholmisbruik. Ook voor partner-familieleden kan de leefsituatie ingrijpend veranderen.
De meest voorkomende angsten
De term angststoornis is een verzamelnaam. Hieronder volgt een beschrijving van de meest voorkomende vormen.
Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
De obsessief-compulsieve stoornis (OCS) ofwel dwangneurose is een psychiatrische stoornis. Kenmerkend zijn angstverwekkende gedachten (obsessies) en dwanghandelingen (compulsies). Een ongewenste gedachte keert steeds terug, vaak met een seksuele of agressieve inhoud. Dwanghandelingen kunnen dan gaan dienen om de gedachten als het ware te bezweren of te onderdrukken. Een voorbeeld van een dwanghandeling is het dwangmatig wassen van de handen als gevolg van smetvrees.
angwantiboAngwantibo`s zijn nauw verwant met de lori`s en galago`s. Het zijn zeer zeldzame, solitaire dieren die alleen `s nachts actief zijn. Een opmerkelijke eigenschap is dat hun klauwen zich als bankschroeven vast kunnen zetten. Hierdoor hebben ze een ijzersterke greep.
Andere namen: beermaki; gouden potto
Wetensch. naam: Arctocebus calabarensis
Engelse naam: angwantibo
Verspreiding: Kameroen, Niger
Voedsel: vruchten en insecten
Lengte: 22 - 26 cm, staart 1 cm
Gewicht: 225 - 500 g
Anjerachtige bloemplantenWetenschappelijke naam: Caryophylliflorae (superorde binnen de Tweezaadlobbigen, Magnoliidae)
Anjerachtige bloemplanten zijn vaak kruidachtig. Ze hebben bloemen met 4-5 kroonbladen, soms ontbreken de kroonbladen. Ze hebben 4-5 of 8-10 meeldraden. Deze groep omvat enkele families met fraaie sierplanten (Anjerfamilie, Cactusfamilie), en daarnaast een groot aantal families met onopvallende bloemen. Cactussen en verwante families wijken af door talrijke kroonbladen en meeldraden.
AnjerfamilieDe koekoeksbloemen, zeepostelein, zilte schijnspurrie, krielparnassia (of sierlijk vetmuur), kegelsilene, oorsilene, zeevetmuur en grondster zijn planten uit de anjerfamilie die een belangrijke rol spelen in het kustmilieu.
AnkerdraadwierenWetenschappelijke naam: voorheen Cnidosporidia
Spore van het ankerdraadwier Glugea stephani
Ankerdraadwieren zijn dierachtige eencelligen zonder voortbewegingsorganellen. Aan één uiteinde zijn ze voorzien van een draadvormig organel dat de functie heeft van injectienaald. Sommige soorten ontwikkelen een veelkernig amoebe-achtig stadium (plasmodium). Opmerkelijk is het ontbreken van mitochondriënbij een deel van de groep. Ankerdraadwieren zijn intracellulaire parasieten van gewervelde of ongewervelde dieren, vooral vissen en wormen. Veel soorten parasiteren zonder dat de gastheer daarvan hinder ondervindt (commensalisme), maar sommige zijn ziekteverwekkers. Soorten van het geslacht Myxobolus veroorzaken de knobbeltjesziekte bij barbeel, koikarper en andere vissen. Soorten van het geslacht Nosema zijn schadelijk voor larven van de zijderups (en dus voor de zijdeindustrie) en voor honingbijen. De voedingsstoffen worden direct door de celwand opgenomen (absorptie). Ankerdraadwieren planten zich voort door middel van één- of meercellige ongeslachtelijke sporen. Of ze zich ook geslachtelijk kunnen voortplanten is niet bekend. Volgens recent onderzoek vormen de Ankerdraadwieren niet één groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in ten minste twee verschillende hoofdafdelingen (fyla) van het rijk der één- en weinigcelligen (protisten), namelijk de Microspora (zonder mitochondriën) en de Myxospora (meercellig, mèt mitochondriën). Afstammingslijst van de Ankerdraadwieren
Ankerdraadwieren Eencelligen met complexe zweephaar Eencelligen met mitochondriën (en celkern) Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
AnkerwierenWetenschappelijke naam: Prymnesiophyta, Haptomonada, Haptophyta
Ruststadium van het ankerwier Emiliania huxleyi
Ankerwieren zijn plantaardige eencelligen die aan de voorzijde voorzien zijn van een korte `ankerdraad` (haptonema) en twee complexe zweepharen(undulipodia) voor de voortbeweging. In de cel bevinden zich doorgaans twee goudgele plastiden (chrysoplasten) met meerdere soorten pigmenten (chlorofyl, caroteen, fucoxanthine); in deze celorganellen vindt fotosynthese plaats. Behalve een vrijzwemmend stadium kennen ankerwieren ook een ruststadium (coccolithophoride). In dit ruststadium zijn de cellen omgeven door een fraaie structuur van elkaar overlappende kalkplaatjes (coccolithen). Wegens de duurzaamheid van dit kalkskelet zijn ankerwieren ook paleontologisch en geologisch van belang. Geslachtelijke stadia zijn nooit gevonden. De meeste soorten leven in zee, slechts enkele in zoet water. Enkele zijn giftig of leveren andere problemen op, zoals de vorming van schuim. Door vervuiling van het kustwater neemt het aantal ankerwieren toe. Afstammingslijst van de Ankerwieren
Ankerwieren Eencelligen met complexe zweephaar Eencelligen met mitochondriën (en celkern) Oer-archaebacteriën Oerbacteriën Ontstaan van het leven
Ankerzegen-visserijDe ankerzegen is een vistuig dat bestaat uit een kuilvormig net en twee lange, zware lijnen. Het wordt gebruikt om platvis te vangen, en is vooral in zwang bij de Deense kustvissers. Deze noemen deze techniek `snurrevaad`. Onder de Nederlandse vissers spreekt men wel van `snorders`. Het principe bestaat eruit dat de visser eerst een anker uitzet waar één van de lijnen aan is bevestigd. Dan vaart de boot een rondje en brengt tegelijk het net en de andere lijn uit. Teruggekomen bij het anker haalt de snorder de lijnen in. De platvis wordt dan door de over de zeebodem rollende lijnen in het kuilnet gedreven.
De snurrevaadmethode is een typische vorm van kustvisserij. Recent is deze techniek echter verder ontwikkeld voor diepere wateren. Deze aanpassing staat bekend als `Icelandic seining` of `fly shooting`. De lijnen kunnen bij deze methode in totaal acht kilometer lang zijn.
Er waren in 1998 vijf Nederlandse visserijbedrijven die deze methode toepassen.
De moderne ankerzegenvisserij wordt wel genoemd als één van de betere alternatieven voor het gebruik van de boomkor met zware wekkerkettingen. De invloed van het ankerzegen-tuig op de zeebodem is namelijk veel minder groot dan die van de wekkerkettingen. Daarnaast kost deze techniek betrekkelijk weinig energie omdat men geen zware vistuigen door de bodem hoeft te slepen. De ervaringen van de vissers die werken volgens deze methode bevestigen dit alleen maar. Als bijkomende voordelen noemen deze vissers dat het bedrijfsresultaat bij deze methode hoger is dan in de boomkorvisserij met wekkerkettingen, en de kwaliteit van de gevangen vis hoger is.
AnkylosauriaVanwege hun zware bepantsering zou je een ankylosaurus misschien nog het beste een levende tank kunnen noemen. Uit Noord-Amerika en Azië zijn ze goed bekend, maar in Zuid-Amerika ligt dat anders. Pas tegen het eind van het Krijt kwamen daar de eerste ankylosaurussen vanuit Noord-Amerika aan. Veel fossielen zijn er niet van bewaard gebleven. Pootafdrukken uit Bolivia en wat botresten uit Argentinië is alles wat er van deze groep in Zuid-Amerika gevonden is. De naam komt uit het Grieks en heeft betrekking op de aan elkaar gegroeide bepantsering: ankylo = gefuseerd, aan elkaar gegroeid; saurus = hagedis.
De meeste ankylosaurussen werden niet groter dan vijf meter; de allergrootste soorten haalden een meter of tien. Ankylosaurussen hadden vier korte pootjes - de achterpoten wat langer dan de voorpoten - net als de stegosaurussen. Snelle renners waren het zeker niet, maar met zo`n zwaar harnas was dat ook niet nodig. De normale loopsnelheid zal rond de drie kilometer per uur gelegen hebben; opgejaagd kwamen ze met geen mogelijkheid boven de tien kilometer per uur uit.
Ankylosaurussen waren planteneters. Sommige soorten hadden een smalle bek, waarmee ze heel kieskeurig hun kostje bij elkaar scharrelden. Andere soorten hadden een veel bredere bek, waarmee ze complete planten naar binnen schrokten.
Net als bij stegosaurussen stellen ook bij ankylosaurussen de tanden niet zoveel voor. Meer dan het voedsel een beetje fijnsnoeien konden ze er niet mee. Door twee grote botten achterin de bek weten we wel dat ze een krachtige tong hadden.
AnkylosauridaeDe Ankylosauridae is een familie van zwaar bepantserde viervoetige dinosauriërs. Ankylosauriërs hadden korte, brede, platte schedels, bedekt met benige huidplaten. Hun brede lichaam, ondersteund door korte pootjes, was voorzien van dikke rijen stevige huidplaten, vaak voorzien van puntige uitsteeksels. De staart was voorzien van een knots, bestaande uit aanééngegroeide wervels en huidplaten. Ankylosauriërs zijn bekend in lengtes van ruim 5 tot ca. 10 meter.
Ankylosauriërs zijn bekend uit het Boven-Krijt van Noord-Amerika en Azië. Sporen van Ankylosauriërs zijn ook bekend uit het allerlaatste Krijt van Bolivia, een aanwijzing dat deze soorten tegen het eind van het Krijt toch de oversteek naar de zuidelijke continenten gemaakt kunnen hebben.
In Dino Argentino zijn geen Ankylosauriërs te zien.
AnomalocaridenWetenschappelijke naam: Anomalocarida (behorend tot de Oer-geleedpotigen, Protoarthropoda)
Anomalocariden zijn uitgestorven geleedpotigen (Arthropoda) die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden) en die fossiel teruggevonden zijn in China, Noord-Amerika en Australië. Het waren zeedieren met een afmeting tot ongeveer 60 cm. De kop droeg een paar gelede aanhangsels voor voedselopname, een ronde mond met tanden en een paar ogen. De lobben aan weerszijden van het lichaam, werden vermoedelijk gebruikt tijdens het zwemmen. Waarschijnlijk waren het roofdieren. Een van de soorten, Anomalocaris canadensis, werd in 1985 gereconstrueerd uit onderdelen die voorheen beschreven waren als een kwal (de mond), een garnaal (de voedingsaanhangsels) en een zeekomkommer of spons (het lijf).
AnsjovisDe ansjovis kwam voorheen massaal voor in de Zuiderzee en de westelijke Waddenzee. De grote scholen werden steevast vergezeld door grote aantallen bruinvissen. Met het dichten van de Afsluitdijk verloor de soort belangrijke paaigronden. Sinds ongeveer 1960 zijn de ansjovissen ook vrijwel geheel verdwenen uit de Waddenzee. In 1993 werd vastgesteld dat de ansjovis weer paaide in de Waddenzee, maar dit was geen voorbode van een echte terugkeer. Ansjovis wordt maximaal twintig centimeter lang. De rug is blauwgroen, de flanken zijn grijs met een zilverkleurige streep. Ansjovissen eten dierlijk plankton en algen.
Ansjovis is wereldwijd de meest gevangen vis. In 1990 werd er wereldwijd 3,7 miljoen ton ansjovis gevangen, in 1992 5,5 miljoen ton en in 1994 11,9 miljoen ton. Deze vangsten bestaan voor een groot deel uit Peruaanse ansjovis. In de Middellandsezee worden ansjovissen gevangen door ze te lokken met behulp van lampen.
De vroegere visserij op ansjovis in de Wadden- en Zuiderzee
In de Zuiderzee werd in de 19de eeuw zoveel ansjovis gevangen dat de vissers uit Stavoren er een speciaal soort boot voor ontwikkelden: de Staverse Jol. Behalve in de Zuiderzee werd ook in de westelijke Waddenzee gevist op ansjovis. Omdat de visserij na de afsluiting van de Zuiderzee evenveel ansjovis bleef vangen, kan geconcludeerd worden dat ansjovis ook in de westelijke Waddenzee heeft gepaaid. Deze visserij verdween in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw. De vangsten liepen terug en door het massaal voorkomen van zeesla werden de netten beschadigd.
Antarctische zeebeerDeze pelsrobben zijn grijs tot bruin op de rug met een donkergele borst en keel. Bij jonge dieren en vrouwtjes is de borst soms crème. Eén op de 2000 dieren is geheel creme tot wit van kleur. De Antarctische zeebeer is in de 18e eeuw bijna uitgeroeid, maar de soort heeft zich goed hersteld.
Andere namen: Antarctische pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus gazella
Engelse naam: Antarctic fur seal
Verspreiding: eilanden rondom Antarctica, voornamelijk rondom 65 graden Zuiderbreedte
Voedsel: krill, vis en inktvis, soms ook vogels
Lengte: 1,65 - 2 m (mannetje), vrouwtje 1,15-1,4 m, bij geboorte 60 - 73 cm
Gewicht: 90 - 210 kg (mannetje), vrouwtje 25 - 55 kg, bij geboorte 4,5 - 6,5 kg
Status: plaatselijk algemeen
antilopegrondeekhoornDe antilopegrondeekhoorn is een woestijnbewoner die extreem hoge temperaturen kan weerstaan. Zelfs bij temperaturen van boven de 66 graden Celsius, holt hij nog vrolijk rond. Doordat zijn urine erg geconcentraard is en hij niet zweet, verliest hij nauwelijks vocht. Afkoelen doet hij door in de schaduw te gaan zitten.
Wetensch. naam: Ammospermophilus harrisi
Engelse naam: antelope ground squirrel
Verspreiding: woestijnen van het zuid-westen van de Verenigde Staten
Voedsel: zaden
Status: algemeen
Antoni van LeeuwenhoekIn de Gouden Eeuw kwamen niet alleen economie, maar ook kunst en wetenschappen tot grote bloei. Eén van de wetenschappers die wereldberoemd werden had geen enkele wetenschappelijke opleiding genoten en kon alleen Nederlands schrijven en lezen. Na meer dan drieëneenhalve eeuw kennen we hem nog van naam: Antoni van Leeuwenhoek. Winkelier en vrijetijdswetenschapper
Het zat de jonge Antoni niet mee. Op 24 oktober 1632 in Delft geboren (op 4 november aldaar gedoopt als Thonis Philipszoon) verloor hij al op jonge leeftijd zijn vader. Zijn moeder hertrouwde, maar toen Antoni 16 jaar was, verloor hij ook zijn stiefvader. Via een oom kwam hij tenslotte te werken op het kantoor van een lakenkoopman in Amsterdam, waar hij al snel opklom. Hij had een grote nieuwsgierigheid en brede belangstelling en las wat hij te pakken kon krijgen over sterrenkunde, wiskunde, natuurkunde en scheikunde. In Amsterdam woonde een apotheker, Swammerdam (de vader van Jan Swammerdam), die een beroemd naturaliënkabinet had. Waarschijnlijk heeft de jonge Antoni hier zijn liefde voor de natuurlijke historie opgedaan, of zeker versterkt. Antoni trouwde en vestigde zich in Delft, waar hij een winkel dreef in linnen, garen en band. In een somber vertrekje achter de winkelruimte deed hij echter ontdekkingen die hem wereldberoemd maakten. Een druppel water door een druppel glas
Antoni was zeer geboeid door de wereld van het kleine. Er bestonden al lenzen en zelfs samengestelde microscopen, maar de kwaliteit was nog niet best.
Apen van de nieuwe wereldWetenschappelijke naam: Callitrichidae + Cebidae (families binnen de Aapachtigen, Primates)
Apen van de nieuwe wereld zijn aapachtigen die alleen hun eerste teen tegenover de andere kunnen plaatsen (de duim niet). Ze hebben ver uit elkaar staande, rondachtige neusgaten, die opzij staan gericht. Hun armen zijn korter dan de achterpoten. Ze hebben grote ogen, die naar voren gericht in de schedel liggen. Wangzakken ontbreken. Apen van de nieuwe wereld danken hun naam aan hun verspreidingsgebied: ze komen voor in Midden-Amerika en Zuid-Amerika. Het zijn boombewonende planteneters of insecteneters.
Apen van de oude wereldWetenschappelijke naam: Cercopithecidae (familie binnen de Aapachtigen, Primates).
De Apen van de oude wereld zijn aan het eind van het Tertiair(ca. 2,5 miljoen jaar geleden) ontstaan uit de Halfapen. Apen van de oude wereld danken hun naam aan hun verspreidingsgebied:ze komen voor in Afrika en Azië. Het zijn planteneters, die vooral in bomen leven.
Apen van de oude wereld zijn aapachtigen die zowel hun eerste teen als duim tegenover de andere kunnen plaatsen. Ze hebben dicht bij elkaar staande, langwerpige neusgaten, die naar beneden zijn gericht, in plaats van naar voren. Hun armen zijn korter dan of even lang als de achterpoten. Ze hebben grote ogen, die naar voren gericht in de schedel liggen. De meeste soorten hebben wangzakken. In iedere kaakhelft hebben ze twee valse kiezen (kiezen die worden gewisseld), in plaats van drie.
Apollovlinder© Saxifraga - Frits Bink
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
Deze grote vlinder behoort tot de pages. Hij komt vooral in de bergen voor. De vleugels zijn overwegend wit met vier kenmerkende zwartomrande rode vlekken. Er zijn nog enkele verwante kleinere soorten met een vergelijkbaar patroon.
De rupsen zijn matzwart met een rij oranje vlekken op elke flank. Ze leven op vetplanten, vooral op wit vetmuur. De rupsen hebben een klier in hun nek die ze kunnen uitstulpen tot een rode, gevorkte sliert. Het uiterlijk en de geur van deze klier schrikt eventuele belagers af.
Wetensch. naam: Parnassius apollo
Engelse naam: Apollo
Verspreiding: gebergten in Europa en Midden-Azië
Voedsel: nectar, rups: vetplanten (vooral wit vetmuur)
Lengte: spanwijdte 65 - 75 mm
AppelvinkWetenschappelijke naam: Coccothraustes coccothraustes
Aantal broedparen in Nederland: 8000-10.000 (1998-2000)
Biotoop: gevarieerd loof- en gemengd bos en parkachtige gebieden
arapaima© Peter Henderson
De arapaima is een van de grootste zoetwatervissen. Er zijn exemplaren van 5 meter gevangen!
Arapaima`s hebben grote schubben op hun langgerekte lichaam. Hun kop is onbeschubd. Ze jagen als een snoek: met een kort sprintje grijpen ze hun prooi. Zelf worden ze vaak met speren bejaagd door de inwoners van het Amazonegebied.
De arapaima kan ook in zuurstofarm water overleven. Hun zwemblaas is verbonden met de slokdarm en kan als long functioneren.
Andere namen: pirarucu
Wetensch. naam: Arapaima gigas
Engelse naam: arapaima
Verspreiding: Amazone (Zuid-Amerika)
Voedsel: vis, insecten
Lengte: 2,5 m (max. 5 m)
Gewicht: 200 kg
Status: algemeen
ArchaebacteriënWetenschappelijke naam: Archaebacteria, Archaea
Onderscheiden groepen:
Geiserbacteriën
Zoutbacteriën
Methaanbacteriën
Archaeïcum: het eerste levenArchaeïcum: ca. 3700 tot 2500 miljoen jaar geleden.
De naam van dit tijdvak is afgeleid van het Griekse woord Archaios, dat oud betekend. Lange tijd is dit tijdvak als eerste en dus ook oudste periode in de ontstaansgeschiedenis van de aarde beschouwd.
De aanblik van de aarde in het Archaeïcum
Aan het eind van het Hadeïcum, zo`n 4000 miljoen jaar geleden, waren de meteorietregens afgenomen, waarna de aardkorst afkoelde. Ook de waterdamp koelde af en werd vloeibaar water. De eerste oceanen werden gevormd.
Onderzeese vulkaanuitbarstingen kwamen vaak voor. De hete lava stolde in zee en werd gesteente. Deze gesteenten klonterden samen en vormden de eerste kleine continenten, die hier en daar boven water uitstaken.
Onderzeese vulkaan: een `black smoker` De atmosfeer in het Archaeïcum
De aarde was omgeven door een dikke laag gas met veel kooldioxide, stikstof en water. De samenstelling van deze oeratmosfeer zou voor het meeste huidige leven giftig zijn.
Er zat nog geen zuurstof in de atmosfeer. Leven op het land was niet mogelijk, want er was nog geen ozonlaag, die de schadelijke ultraviolette straling tegenhield. De temperatuur in het Archaeïcum
De zon scheen minder krachtig dan tegenwoordig. Door de isolerende oeratmosfeer was het echter erg warm op aarde. Het leven in het Archaeïcum
In zee hadden zich allerlei organische moleculen, zoals eiwitten en nucleotiden (organische basen) gevormd. Deze werden onder invloed van energie (uit bliksem, u.
ArchaeopteryxAndere naam: Oervogel `Wetenschappelijke naam: Archaeopteryx lithographica (behorend tot de `Oude vogels`, Archaeornithes)
De Archaeopteryx of `oervogel` is een uitgestorven dier, dat leefde gedurende het Jura (ca. 210-140 miljoen jaar geleden). Dit dier had zowel reptielenkenmerken (een bek met tanden, lange staart met wervels, en klauwen aan de vleugels) als vogelkenmerken (veren). Daarom wordt de Archaeopteryx beschouwd als een overgangsvorm tussen beide diergroepen en de voorouder van de vogels.
Archaeopteryx, de eerste vogelDe vroegste vogel is Archeopteryx. Fossielen van dit dier, dat in veel kenmerken nog lijkt op zijn reptielenvoorouders, zijn gevonden in Jura afzettingen in Zuid-Duitsland.
Eerste vondsten
In 1860 werd in de kalksteengroeves bij het Duitse Solnhofen een afdruk van een veer gevonden. Het fossiel kreeg de naam Archaeopteryx lithographica (oude veer uit de steendruk). De jurassische kalk uit de groeves werd onder andere gewonnen voor de steendruk, een techniek waarmee in de 19de eeuw platen werden gedrukt. Een jaar na de vondst van de veer werd een compleet skelet van Archaeopteryx gevonden. Dat skelet vertoonde een aantal typische reptielenkenmerken. Zo had het bijvoorbeeld geen snavel, maar een bek met tanden. Maar het dier had ook veren en is dan ook een vogel.
Momenteel zijn er zeven min of meer complete skeletten van deze oervogel bekend. Eén daarvan ligt in Nederland en is te zien in het Teylers Museum in Haarlem. De ouderdom van de fossielen van Solnhofen is 140 miljoen jaar.
Half reptiel, half vogel
De vondst van Archaeopteryx kwam wetenschappelijk gezien op een bijzonder moment. In 1859 had Darwin zijn evolutietheorie gepubliceerd. Volgens die theorie zouden ooit tussenvormen tussen de verschillende diergroepen geleefd moeten hebben. De oervogel is een dergelijke tussenvorm. Voor de voorstanders van de evolutietheorie kwam deze vondst dus precies op tijd. Tegenstanders probeerden de vondst onderuit te halen. Er is regelmatig gesuggereerd dat Archaeopteryx een vervalsing is.
Arctische toendra`sBelangrijkste kenmerken
Toendra is afgeleid van het finse woord `tunturi` wat `boomloze hoogte` betekent. Met een arctische toendra wordt een type toendra aangeduid dat wordt gekenmerkt door permafrost: een bodem die meer dan twee jaar achtereen beneden het vriespunt blijft. De diepte van de permafrost kan 400 tot 700 meter bedragen. In de zomer kan de bovenste drie meter ontdooien. Positie
Arctische toendra`s liggen op het noordelijk halfrond. We vinden ze in Groenland, het noorden van Noord-Amerika en het noorden van Eurazië. Klimaat
Arctische toendra`s worden 8 tot 10 maanden per jaar bedekt door sneeuw. In het korte, sneeuwvrije groeiseizoen is het er, wegens de ligging op aarde, continu licht. Planten en dieren
De plantengroei van arctische toendra`s komt in grote lijnen overeen met die in hooggebergte toendra`s. De vegetatie bestaat voornamelijk uit mossen en korstmossen die de bodem gedeeltelijk bedekken. Tussen de vegetatie komen kale plekken voor. Ondanks de geringe plantengroei leven er diverse soorten grazers. Leven op de arctische toendra
De plantengroei wordt bemoeilijkt door de lage zomertemperaturen, het korte groeiseizoen en de droge, bevroren bodems. De wortelzone van de bodem is ongeschikt voor de groei van bomen. Op de arctische toendra komen grote grazers voor, zoals muskusossen en rendieren, maar ook kleinere planteneters zoals lemmingen, woel- en veldmuizen en grazende vogels zoals sneeuwganzen. De invloed van de grazers op de toendra is aanzienlijk. Lemmingen en sneeuwganzen consumeren 50 tot 90% van de plantengroei.
argalischaapHet argalischaap is niet te vergelijken met onze wollige schapen . Hij is hij een stuk groter - het formaat van een pony - en heeft een relatief korte, bruine vacht. De rammen hebben imposante, gedraaide horens waarmee ze in de paartijd duelleren.
Argalischapen leven in het hooggebergte van Midden-Azië. Door de jacht is deze schapensoort zeldzaam geworden.
Wetensch. naam: Ovis ammon
Engelse naam: argalis
Verspreiding: gebergte en hoogvlakten Midden-Azië
Voedsel: gras, kruiden
Lengte: mannetje: 1,8 - 2 m, schouderhoogte 110 - 125 cm
Gewicht: mannetje: 95 - 180 kg
Status: kwetsbaar
Armloze zeelepelsWetenschappelijke naam: Homostelea (orde binnen de Zeelepelachtigen, Homalozoa)
Armloze zeelepels zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Hun lichaam bestond uit een afgeplat, asymmetrisch lichaam met een steel. Ze hadden geen armen. In tegenstelling tot andere stekelhuidigen vertoonden Zeelepelachtigen nog geen radiaire symmetrie. Sommige onderzoekers denken dat de Zeelepelachtigen verwant zijn aan de Halfchordaten (Vleugelkieuwigen, Eikelwormen en Graptolieten). Armloze zeelepels leefden in zee. Over hun levenswijze is weinig bekend.
Armvinnige pantservissenWetenschappelijke naam: Antiarchi, Antiarchiformes (orde binnen de Kaakpantservissen, Placodermi)
Armvinnige pantservissen zijn uitgestorven pantservissen, die leefden gedurende het Midden-Devoon en Laat-Devoon (ca. 385-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een stevig, benig kop- en romppantser. Door het zware pantser waren ze niet goed in staat om te zwemmen. Ze leefden op de zeebodem, waar ze organisch materiaal uit de modder zeefden.
Aromatische verbindingenAromaten is een verzamelnaam voor een groep van organische verbindingen die afgeleid zijn van benzeen. In het milieu zijn de aromatische verbindingen giftig. Meestal gaat het om oplosmiddelen en stoffen die in olie- of benzine-achtige stoffen voorkomen. De complexere aromatische verbindingen worden PAK`s genoemd. De meer simpele zijn kleurloze vloeistoffen zoals benzeen, tolueen en xyleen.
arowanaDeze forse Zuid-Amerikaanse zoetwatervis heeft twee opvallende vooruitstekende draden aan zijn onderlip (op de foto niet te zien) en een merkwaardig steile bek. Het is een actieve jager die meestal vlak onder het wateroppervlak zwemt, vaak onder overhangende takken. Hij is vermaard om de grote sprongen waarmee hij insecten vangt die boven het water op planten zitten.
Het mannetje heeft een zakvormige ruimte in zijn onderkaak waarin hij de eieren draagt. Na ongeveer 55 dagen komen ze uit en verlaten de jongen zijn bek.
Andere namen: vorkbaardvis
Wetensch. naam: Osteoglossum bicirrhosum
Engelse naam: arowana
Verspreiding: Amazone (Zuid-Amerika)
Voedsel: insecten, garnalen, vis
Lengte: 1 m
Asaphide trilobietenWetenschappelijke naam: Asaphida
Asaphide trilobieten zijn uitgestorven geleedpotigen, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden een halfcirkelvormige tot driehoekige kop, 7-8 lichaamssegmenten en een halfcirkelvormige staart, al dan niet met stekel. Net als andere trilobieten, had hun lichaam een duidelijke driedeling, zowel in de lengterichting (kop, lichaam, staart), als in de dwarsrichting (een duidelijk afgescheiden middendeel). Trilobieten leefden in zee.
asgrauwe keverslak© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie:
www.saxifraga.nl**
De rug van een keverslak doet met de acht platen eerder denken aan een pissebed dan aan een slak. Vanaf de buikzijde is duidelijker dat het een weekdier is. Keverslakken vormen binnen de weekdieren een aparte klasse, naast onder andere de slakken.
De asgrauwe is langs de Europese kusten de meest algemene soort. Hij zit meestal vrijwel onbeweeglijk stevig vastgezogen onder of soms op een rots, zeker als hij bij eb drooggevallen is. De schilden zijn licht gekorreld en variabel in kleur (olijfgroen, grijs tot dofrood) en omgeven door en vlezige rood-bruin-groene rand.
Wetensch. naam: Lepidochitona cinerea
Engelse naam: grey chiton
Voedsel: algen en andere kleine vastzittende organismen
Lengte: 10 - 15 mm, max. 25 mm
Asgrauwe tolhorenNederlandse naam
Asgrauwe tolhoren.
Wetenschappelijke naam
Gibbula cineraria cineraria (Linnaeus, 1758).
Behoort tot de
Slakken (Gastropoda).
Belangrijkste kenmerken
Stevig kegelvormig slakkenhuisje met 5-7 windingen en een stompe top. Naast de mond zit een diepe navel. Op het oppervlak van de schelp zitten spiraalgroeven, die door groeilijnen gekruist worden.
Grootte
Tot 1,7 cm hoog en breed.
Kleur
Lichtgrijs (asgrauw) met paarsige vlekjes. De binnenkant van de mond is bedekt met parelmoer. Aangespoelde schelpen zijn meestal blauw verkleurd.
Voorkomen in Nederland
Lege huisjes zijn vrij zeldzaam. Ze werden vooral in Zeeland en op de Waddeneilanden gevonden, vaak fossiel. Soms spoelen er recente exemplaren aan op drijvende voorwerpen.
Voorkomen in de tijd
Lege huisjes spoelen al sinds lange tijd aan, maar pas de laatste jaren gebeurt dit vaker en komt de soort ook levend in de Oosterschelde voor. Waarschijnlijk is de soort met oesters vanuit Frankrijk of Ierland meegekomen.
Leefomgeving
Asgrauwe tolhorens leven langs rotskusten, vaak tussen wier. Leefdiepte tot 130 meter.
Vergelijkbare soorten
Soms spoelen andere soorten tolhorens aan op de Nederlandse kust: de gezwollen tolhoren, de gevlamde tolhoren, de genavelde tolhoren en de tandtolhoren. De tandtolhoren en gevlamde tolhoren hebben geen of een smalle navel en de tandtolhoren heeft aan de binnenkant van de mond een duidelijke knobbel. Bij de gezwollen tolhoren zijn de bovenste windingen afgeplat en de schelp heeft een flauwe knobbel aan de binnenkant van de mondopening.
Asterachtige bloemplantenWetenschappelijke naam: Asteriflorae (superorde binnen de Tweezaadlobbigen, Magnoliidae)
Asterachtige bloemplanten vormen een grote, gevarieerde groep. De bloemen hebben vaak één symmetrie-as (tweezijdig symmetrisch). Indien er kroonbladen aanwezig zijn, zijn deze vergroeid, vaak met 4-5 slippen. Er zijn evenveel meeldraden als kroonslippen, of minder. Meestal is een kelk aanwezig, maar in sommige families is deze afwezig of aanwezig in de vorm van haren of schubben. Tot de Asterachtige bloemplanten behoren de soortenrijke Composieten (o.a. Madeliefje, Paardebloem en Zonnebloem), maar ook de Lipbloemigen (o.a. Tijm en Lavendel) en Nachtschade-achtigen (o.a. Aardappel en Tomaat).
Asthenosoma varium© WWF-Canon-CHalloway
Deze tropische zee-egel heeft twee soorten stekels. De kortste stekels staan dicht op elkaar en hebben witte gifklieren aan de top. Daaraan heeft hij zijn Engelse naam (`vuur zee-egel`) te danken. Deze zee-egel is `s nachts actief.
Wetensch. naam: Asthenosoma varium
Engelse naam: fire urchin
Verspreiding: Indische en Grote Oceaan
Voedsel: algen
Lengte: tot 15 cm
Ataxie/AdcaMen spreekt van ataxie wanneer bewegingen onsamenhangend en ongecoördineerd verlopen, terwijl dat niet te wijten is aan een gebrek aan spierkracht. Er is sprake van een `dronkemansloop` en men maakt een onhandige indruk.
Oorzaak ataxie
Ataxie wordt veroorzaakt door beschadiging van de kleine hersenen, ook cerebellum geheten. De kleine hersenen zijn betrokken bij de voortbeweging en bij het bewaren van het evenwicht. Acute benigne (goedaardige) ataxie kan voorkomen bij kinderen in de nasleep van een griepachtige ziekte. Het kind is onhandig, kan spraakmoeilijkheden hebben en mist energie. Deze verschijnselen verdwijnen vanzelf weer.
Adca
Er bestaat ook een zeldzame, erfelijke variant van ataxie genaamd adca (autosomaal dominant-erfelijke cerebellaire ataxie). De verschijnselen van ataxie manifesteren zich dan meestal pas op volwassen leeftijd.
Kenmerken adca
Bij erfelijke ataxie functioneren in de kleine hersenen bepaalde cellen niet, bijvoorbeeld doordat cellen afsterven of verschrompelen (atrofie). De verschijnselen van deze vorm van ataxie zijn per individu sterk verschillend. De aandoening begint meestal met een onzekere gang en een toenemende onzekerheid bij het bewegen van de ledematen. Vaak zijn er spraakstoornissen. Ook beven, kauw- en slikproblemen, stoornissen in de oogbewegingen en problemen met zien komen voor. In Nederland gaat het volgens een schatting uit november 2000 om 218 families. Voorlopig is adca nog niet te genezen. In de meeste gevallen treden er geen gedrags- of karakterveranderingen op, ondanks het feit dat het een hersenaandoening betreft.
Athyride armpotigenWetenschappelijke naam: Athyridida, Athyrididina (orde of onderorde van articulate Armpotigen)
Athyride armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Ordovicium tot en met het Jura (ca. 500-140 miljoen jaar geleden). Ze hadden een tweekleppige schelp, met twee bolle kleppen of een bolle en een holle. In de top van de schelp zat een steelopening. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor), ondersteund door een armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
Atlantische hagedisvisHagedisvissen leven in ondiepe zeeën. Steunend op hun borstvinnen liggen ze doodstil op de bodem te wachten tot er een prooi in de buurt komt, waarna ze razendsnel toehappen. Soms liggen ze half ingegraven in een zandbodem, maar vaak liggen ze open en bloot op bodem, waarbij hun camouflage kleuren helpen om niet op te vallen.
De gewone Atlantische hagedisvis heeft een voorkeur voor een zanderige of modderige ondergrond.
Andere namen: gewone Atlantische hagedisvis
Wetensch. naam: Synodus foetens
Engelse naam: Inshore Lizardfish
Verspreiding: Westelijke Atlantische Oceaan
Voedsel: vis
Lengte: 45 cm (max.)
Status: algemeen
Atlantische sousaDeze dolfijn lijkt op de tuimelaar, maar is slanker, heeft kleinere flippers en de rugvin staat op een soort bult. Ze hebben een leigrijze kleur met een lichte buik. Bij oudere dieren wordt de omgeving van de rugvin ook iets lichter van kleur.
Het zijn nogal trage zwemmers die vooral op scholenvis jagen. Ze leven in groepen en zoeken vaak gezelschap van de mens. In sommige gebieden werken ze zelfs samen met de vissers door scholen vis naar de kust te drijven, waarna ze een deel van de vangst als beloning krijgen.
Andere namen: Kameroendolfijn
Wetensch. naam: Sousa teuszii
Engelse naam: Atlantic hump-backed dolphin
Verspreiding: Atlantische kust van Afrika, van Mauretanië tot Kameroen
Voedsel: kleine vissen
Lengte: 2,4 - 2,8 m, bij geboorte 1 m
Gewicht: tot 280 kg
Status: geen gegevens bekend
Atlantische vlekdolfijnBij geboorte zijn deze dolfijnen ongevlekt, maar ze krijgen steeds meer vlekken naarmate ze ouder worden. Bij de Bahama`s leeft een groep vlekdolfijnen die regelmatig ondiepe wateren met een witte zandbodem opzoekt. Die groep is gewend aan mensen en wordt nu intensief bestudeerd.
Daar worden vlekdolfijnen vaak samen gezien met tuimelaars. De tuimelaars gedragen zich soms agressief tegenover de wat kleinere vlekdolfijnen. Die vallen daarentegen soms in groepjes de lastige tuimelaars aan en verjagen ze.
Wetensch. naam: Stenella frontalis
Engelse naam: Atlantic spotted dolphin
Verspreiding: tropische en subtropische deel van de Atlantische Oceaan
Voedsel: vis en inktvis
Lengte: 1,7 - 2,3 m, bij geboorte 80 - 120 cm
Gewicht: tot 140 kg
Status: geen gegevens beschikbaar
Atrypide armpotigenWetenschappelijke naam: Atrypida, Atripidina (orde of onderorde van articulate Armpotigen)
Atrypide armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Ordovicium tot en met het Devoon (ca. 500-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een bolle, tweekleppige schelp met een steelopening in de top. Binnen de schelp zat een spiraalgewonden tentakelkrans (lofofoor), ondersteund door een armskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
AuripigmentEen mineraal is een chemische verbinding. Het mineraal arseentrisulfiet levert een goudgeel pigment dat auripigment wordt genoemd. De naam is afgeleid van het Latijnse Aurum = goud en pigmentum = verf. Het pigment is ook bekend onder de namen arseengeel en koningsgeel.
Auripigment
Kleur
De kleur van auripigment is glanzend goudgeel.
Herkomst
Het mineraal arseentrisulfiet, waaruit auripigment te winnen is, wordt in Europa aangetroffen in vulkaanachtige omgevingen of in hydrothermale aders van gesteente.
Productie
Arseentrisulfiet wordt via mijnbouw gewonnen. Met hoeft het mineraal slechts te malen en met een bindmiddel te mengen om het als verf te kunnen toepassen. Vanwege de giftigheid zijn wel voorzorgsmaatregelen noodzakelijk.
Toepassing Auripigment werd vanaf de oudheid tot de 19de eeuw als verfstof gebruikt. De Griekse schrijver Strabo (63 v. Chr.- 23 n. Chr.) beschrijft de winning in Anatolië. Hij meldt dat auripigment vanwege zijn giftigheid alleen door gevangenen gewonnen mocht worden. Artreensulfiet bevat immers de zeer giftige stof arseen. Vanwege deze hoge giftigheid wordt het tegenwoordig uitsluitend nog bij restauratiewerkzaamheden gebruikt.
Australische boomkikkerWetenschappelijke naam: Litoria caerulea
Engelse naam: Wite`s tree frog
Duitse naam: Korallenfinger
Franse naam: Grenouille arbicole
INDELING
Klasse:
Amfibieën (Amphibia)
Orde: Kikkers (Salientia)
Familie: Boomkikkers (Hylidae)
Geslacht:
Australische boomkikkers (Litoria)
Soort:
Australische boomkikker (Litoria caerulea)
Australische boomkikker
KENMERKEN
Lengte: Tot ± 10 cm
Gewicht: ± 15 gram
Levensduur: Naar schatting tot 10 jaar
Geslachtsverschillen: Geen uiterlijke verschilllen, maar vrouwtjes zijn groter dan mannetjes
IN DE NATUUR
Biotoop: Grote verscheidenheid van biotopen, vaak ook in de directe omgeving van menselijke bewoning (watertanks e.d.)
Verspreidingsgebied: Noord- en Oost-Australie, zuidelijk Nieuw-Guinea
Paartijd: November tot februari
Voortplanting: Het vrouwtje legt 200 tot 2000 eitjes in stilstaand water; de kikkervisjes komen na 38 dagen uit
Voedsel: Bedreiging: Staat niet op de lijst van bedreigde diersoorten
IN DIERENTUINEN
Aantal: Deze soort wordt regelmatig in terraria gehouden en gekweekt
Voedsel: Jonge muizen, krekels en sprinkhanen
Stamboeken: In Europa bestaan voor boomkikkers geen stamboeken IN BLIJDORP
Aantal: Een groepje van ongeveer 6 dieren
Nageslacht: Geen
Bijzonderheden:
De Australische boomkikkers zijn te bewonderen in de kikkerhoek van de Rivièrahal. Opvallend zijn de brede, afgeplatte vingers met grote zuignappen
Australische buidelroofdierenWetenschappelijke naam: Dasyuromorphia (orde binnen de Australische buideldieren, Australidelphia)
Australische buidelroofdieren zijn buideldieren (Marsupialia) met afmetingen die uiteenlopen van kleine, spitsmuisachtige diertjes tot de grootte van een flinke hond. Hun voorpoten en achterpoten zijn ongeveer even lang. De voorpoten hebben vijf tenen, de achterpoten vier of vijf. Ze hebben een groot aantal spitse tanden; de bovenkaak met vier, onderkaak met drie paar snijtanden. Het zijn vleeseters of insecteneters. Australische buidelroofdieren komen voor in Australië en Nieuw-Guinea.
Australische doorntakWetenschappelijke naam: Extatosoma tiaratum
Waarom zouden we eigenlijk een wandelende tak `uitlichten`; het dier is populair en staat zelfs bij veel mensen thuis? Toch willen we de Australische doorntak (die waarschijnlijk niet bij u thuis staat) graag eens onder de aandacht brengen, omdat er zoveel interessante kanten aan zitten.
Het begint al bij de voortplanting. Het mannetje doorntak is veel lichter en heeft vleugels, zodat hij vliegend op zoek kan gaan naar een passend vrouwtje. Maar het vrouwtje zelf heeft amper vleugels. Kennelijk hoeft zij nauwelijks van haar plaats te komen. Misschien heeft het iets te maken met de `parthenogenetische voortplanting` waartoe het vrouwtje in staat is. Dit woord betekent dat zij eieren kan leggen zonder dat er een mannetje aan te pas is gekomen. De eitjes lijken net droge zaadjes. Het vrouwtje laat ze gewoon op de grond vallen waar ze na drie tot zes maanden uitkomen. De kleine larve die er uit komt, lijkt sprekend op een rode mier! Het larfje kan behoorlijk snel rennen, in tegenstelling tot de `tak` die ze later wordt. We hebben dus te maken met drie soorten camouflage, allemaal even effectief.
De doorntakken zijn vooral `s nachts actief. Overdag zitten ze doodstil, om zoveel mogelijk op een echte doorntak te lijken. Bij bedreiging willen ze nog wel eens gaan schommelen: als een twijgje in de wind. Twee keer per dag veranderen ze van kleur: `s nachts zijn ze donkerbruin en overdag licht groenbruin (de kleur van de twijgen).
Australische grielWetenschappelijke naam: Burhinus magnirostris
Midden in de Tropenkas, verscholen achter vele planten, vinden we de Harencarspelkooi, met daarin onder andere een paartje Australische grielen. Deze schuwe schemervogels bewonen de droge savannen, waar zij zich voeden met sprinkhanen, kevers, slakken en wormen, en soms ook hagedissen en kleine knaagdiertjes.
Grielen zijn steltlopers die zich overdag schuil houden. Ze lopen sluipend, met de kop naar omlaag en de hals ingetrokken. Wanneer zij willen verdwijnen, gaan ze instinctief languit op de grond liggen, waardoor hun schaduw verdwijnt. In deze houding profiteren zij voor de volle honderd procent van hun schutkleuren.
De vogels bouwen geen nest, maar leggen twee eieren in een ondiep kuiltje in de grond.
Beide vogels bebroeden gedurende 27 dagen de eieren; ze lossen elkaar op onregelmatige tijden verschillende keren per dag af. Zo`n aflossing gaat soms gepaarde met een eigenaardig ceremonieel. De afgeloste partner loopt langzaam met stijve poten weg, terwijl hij ijverig steentjes pikt die hij met een ruk naar links en rechts werpt.
Wordt het nest bedreigd, dan verdedigen de vogels dit met veel dapperheid. Soms loopt de een strompelend weg, alsof hij vleugellam is. De ander bedekt ondertussen de eieren met de vleugels. Een andere keer proberen zij de indringer lopend te verjagen; hierbij spreiden zij de vleugels en zetten de staart omhoog om veel indruk te maken. Tegelijkertijd maken zij een indringend klagend geluid dat tot ver in de omtrek te horen is.
Australische maretakWetenschappelijke naam: Amyema miquelli
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Roosachtige bloemplanten, Vogellijmfamilie Komt voor in Australië
De maretak is een klever
De Australische maretak is een halfparasiet. Hij wortelt in de takken van Eucalyptusbomen en zuigt de sappen op. Daarmee vult hij het voedsel aan, dat hij zelf produceert.
De zaden van de maretak zijn verpakt in zoete, maar erg kleverige bessen. Het eten van de bessen veroorzaakt een kleverige ontlasting. De roodstuithoningvogel heeft de bessen vrijwel voor zich alleen, doordat de meeste andere vogels er niet mee overweg kunnen.
De honingvogel veegt zijn ontlasting af aan de tak van de eucalyptusboom. Zo komen de zaden terecht op een plek waar ze kunnen kiemen.
Australische zeebeerDe Australische zeebeer wordt beschouwd als een ondersoort van de Zuid-Afrikaanse zeebeer. De mannetjes zijn grijsachtig-bruin en hebben grove manen. De pups zijn bij geboorte geheel zwart. Het zijn uitstekende duikers en ze halen hun voedsel op grote diepte.
Andere namen: Australische pelsrob
Wetensch. naam: Arctocephalus pusillus doriferus
Engelse naam: Australian fur seal
Verspreiding: Zuidkust van Australië van New South Wales tot Victoria en rondom Tasmani
Voedsel: vis en inktvis
Lengte: 2 - 2,25 m (mannetje), bij geboorte 64 - 81 cm, vrouwtje 1,25 - 1,7 m, bij geboorte 62 - 79 cm
Gewicht: 220 - 360 kg (mannetje), bij geboorte 5 - 12,5 kg, vrouwtje 36 - 110 kg, bij geboorte 4,5 - 10 kg
Status: plaatselijk algemeen
Australische zeeleeuwDe Australische zeeleeuw is lichtbruin van kleur. Doordat ze op veelal afgelegen eilanden leven is er weinig over bekend. Op Kangaroo Island is de lokale populatie een toeristische attractie geworden. In het algemeen trekken ze zich niet veel van de mensen aan.
Wetensch. naam: Neophoca cinerea
Engelse naam: Australian sea lion
Verspreiding: eilanden ten zuiden van Australië, o.a. Kangaroo Island
Voedsel: vis, pinguïns en wenkkrabben
Lengte: 3 -3,5 m (mannetje) , vrouwtje 2,5 -3 m, bij geboorte 75 cm
Gewicht: 400 kg (mannetje), vrouwtje 250 kg, bij geboorte 6,5 kg
Status: plaatselijk algemeen
AutismeAutisme manifesteert zich al voor het derde levensjaar. Aanvankelijk denken veel ouders dat het kind doof of blind is. Het reageert namelijk niet op geluiden, maakt geen oogcontact en heeft een lege blik.
Onvermogen tot contact
Een autist is niet in staat normaal contact met mensen te maken en reageert niet op sociale signalen. Hij of zij is sterk op zichzelf gericht en afgesloten voor de buitenwereld. Bezigheden en interesses zijn beperkt, motorische handelingen worden vaak herhaald, zoals het fladderen met de handen. Het denken is weinig creatief en het lukt slecht problemen op te lossen. Autisme komt vijf keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
Zeer verschillende symptomen
Dikwijls is een autist gefascineerd door één of enkele specifieke handelingen en voorwerpen. Vanwege de sterk uiteenlopende symptomen, waarvan een groot aantal ook bij tal van andere psychiatrische aandoeningen voorkomt, wordt vaak gesproken over autisme en aanverwante contactstoornissen. Het afwijkende gedrag kan een ramp zijn voor de sociale samenhang binnen een gezin.
Oorzaken van autisme
In het verleden nam men aan dat autisme veroorzaakt werd door een slechte, kille opvoeding van de ouders. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat dit een fabel is: autisme is een aantoonbare hersenafwijking. Deze ontwikkelingsstoornis ontstaat soms door ongunstige (ongezonde) omstandigheden gedurende de zwangerschap, meestal echter door genetische factoren. Een gen kan spontaan veranderen maar ook erfelijkheid kan een rol spelen.
AvesAves, of, in het Nederlands, de Vogels, zijn de enige nog levende dinosauriërs. De eerste vogels ontstonden tegen het eind van de Jura; samen met de vogel-achtige dinosauriërs als de Dromaeosauridae en de Troodontidae hebben de vogels ergens halverwege de Jura een gemeenschappelijke voorouder.
Eén van de eerste oervogels was Archaeopteryx, goed bekend uit de Jura van de omgeving van Solnhofen, in Zuid-Duitsland. Het dier had vleugels met veren, maar de lange reptielenstaart en de scherpe dinosaurustanden deden nog veel aan een `gewone` vleesetende dinosauriër denken. Ook de botten waar de vliegspieren aanhechtten waren nog niet zo ver ontwikkeld als bij latere vogels - Archaeopteryx was waarschijnlijk nog niet een erg goede vlieger.
In de loop van het Krijt ontwikkelden zich de modernere vogels: ze raakten langzamerhand hun tanden kwijt, de lange staart werd steeds korter en de vliegspieren ontwikkelden zich verder. De vogels hebben uiteindelijk als enige dinosauriërgroep de Krijt-Tertiairgrens overleefd.
axishertHet axishert uit India heeft een mooie bruinrode vacht, met rijen witte vlekjes. Het mannetje heeft een gewei met één paar naar voren wijzende `oogtakken` en een eenmaal gevorkte lange naar achter wijzende tak.
Axisherten leven in kuddes van soms meer dan 100 dieren. Vaak foerageren ze in de buurt van langoeren: apen die in de bomen voedsel zoeken en bij gevaar alarm slaan. Tijdens de vlucht kunnen ze een snelheid van 65 km-uur bereiken.
Andere namen: chital
Wetensch. naam: Axis axis
Engelse naam: axis deer; chital
Verspreiding: Zuid-Azië (vooral India)
Voedsel: gras, bladeren, knoppen
Lengte: 1 - 1,5 m, staart 10 - 25 cm, schouderhoogte 75 - 90 cm
Gewicht: 70 - 79 kg
axolotlDe axolotl is een watersalamander die zijn hele leven de kenmerken van een larve behoudt. Vooral zijn uitwendige kieuwen zijn opvallend. Ze komen in het wild slechts in één meer in Mexico voor, waar ze in hun voortbestaan bedreigd worden. Over de hele wereld worden deze salamanders echter gekweekt, onder andere voor experimenten in laboratoria. In het wild zijn axolotls donkergrijs, gekweekte exemplaren zijn vaak albino`s.
Wetensch. naam: Ambystoma mexicanum
Engelse naam: axolotl
Verspreiding: Mexico
Voedsel: ongewervelden
Lengte: 10 - 20 cm
Status: kwetsbaar
Aziatische civetkatDe Aziatische civetkat is nauw verwant aan de Afrikaanse civetkat. Ze zijn ongeveer even groot en de leefgewoonten verschillen ook nauwelijks. De kleur van de vacht is wel anders. Het zijn uitgesproken nachtdieren, overdag houden ze zich schuil in hun hol. Ze kunnen zeer goed klimmen en zwemmen. Hun voedsel vangen ze veelal in of rond het water.
Wetensch. naam: Viverra zibetha
Engelse naam: Asian civet; Indian civet
Verspreiding: India, Birma en Zuid-China.
Voedsel: insecten, krabben, kikkers, vogels, eieren
Lengte: 1,2 m inclusief staart van 45 cm.
Gewicht: 7 - 11 kg
Status: algemeen
Aziatische goudkatDeze middelgrote kat leeft in bossen van zuidelijk China tot en met Sumatra. Zijn vacht is goudbruin met een kenmerkend wit en grijs streeppatroon op zijn kop. Het vrouwtje werpt 2 tot 3 jongen per keer.
Wetensch. naam: Felis temmincki; Catopuma temmincki
Engelse naam: Asiatic golden cat
Verspreiding: Zuidoost-Azië en Sumatra
Voedsel: knaagdieren, vogels, kleine herten
Lengte: 75 - 105 cm
Gewicht: 8 - 15 kg
Status: kwetsbaar
Aziatische olifant© WWF-Canon - A.C.Williams
Na de Afrikaanse olifant is de Aziatische het grootste landdier. De Aziatische olifant heeft kleinere oren dan de Afrikaanse en een bolle rug. Bovendien hebben bij de Aziatische olifant de vrouwtjes geen slagtanden.
Hoewel de vrouwtjes (`koeien`) dus niet om hun ivoor worden bejaagd, worden ze wel gevangen om te temmen. In gevangenschap planten ze zich zelden voort.
Vooral door het verdwijnen van de bossen zijn Aziatische olifanten uit een groot deel van hun oorspronkelijke leefgebied verdwenen. Naar schatting zijn er in het wild nog tussen de 35.000 en 50.000 over.
Het Wereld Natuur Fonds komt voor de Aziatische olifant op, onder andere door zijn leefgebied te beschermen en stroperij en handel in ivoor te bestrijden.
Andere namen: Indische olifant
Wetensch. naam: Elephas maximus
Engelse naam: Asian elephant, Indian elephant
Verspreiding: Zuid en Zuidoost Azië
Voedsel: bladeren, schors, fruit, gras
Lengte: 5,50 - 6,40 m; schouderhoogte: 2,50 - 3 m (max. 3,50 m)
Gewicht: 2000 - 5000 kg
Status: bedreigd
Aziatische steenpatrijsDeze steenpatrijs leeft in de Himalaya en andere rotsachtige gebergten van Azië. Hij is roze-achtig lichtgrijs met opvallende zwart-witte strepen op zijn flanken. Over zijn voorhoofd, ogen en bovenzijde van de borst loopt een zwarte band die de helderwitte wangen en keel omsluit. De poten en snavel zijn rood.
Aziatische steenpatrijzen leven meestal in kleine familie-groepen. Als ze verrast worden, rennen ze uiteen en vliegen vervolgens weg.
Het vrouwtje heeft elk broedseizoen twee legsels. Het vrouwtje en het mannetje broeden ieder een legsel (tot 14 eieren) uit.
Wetensch. naam: Alectoris chukar
Engelse naam: chukar partridge
Verspreiding: Klein Azië tot Mongolië
Voedsel: plantaardig, broedende vrouwtjes en jongen vooral insecten en andere ongewervelde dieren
Lengte: tot 38 cm
Status: algemeen
AzurietEen mineraal is een chemische verbinding. Azuriet ofwel koperlazuur is een mooi blauw kopererts. Het wordt vaak samen met malachiet gevonden, een verwant kopererts.
Kleur
Azuriet is blauw tot donkerblauw.
Herkomst
Het mineraal wordt onder andere gevonden in Europa, Azië en Afrika.
Productie
Azuriet komt kant-en-klaar in de natuur voor. Men hoeft het alleen te vermalen en te vermengen met een bindmiddel om het als verf te kunne gebruiken.
Toepassing
Al in 2500 v. Chr. gebruikten de Egyptenaren azuriet. Het is één van de belangrijkste pigmenten in oude muurschilderingen. Ook in China werd het tijdens de Ming dynastie (1368-1644) toegepast in muurschilderingen en op porcelein. In de Europese schilderkunst van de 15de tot midden 17de eeuw werd azuriet gebruikt bij het maken van temperaverf. Ook vond het pigment toepassing in fresco`s.
Azuriet is nog steeds een veelgebruikt pigment. Het mineraal wordt ook als siersteen gebruikt.
baardaapDe baardaap is een zwart gekleurde aap met een opvallende grijze kraag rond zijn gezicht en een kwast aan zijn staart. Deze aap wordt ook wel wanderoe genoemd. Die naam is nogal verwarrend, omdat er een gelijknamige andere apensoort (een slankaap) bestaat die op Sri Lanka voorkomt.
Baardapen leven in dichte bergbossen in Zuidwest-India. Het is een ernstig bedreigde diersoort.
Andere namen: wanderoe
Wetensch. naam: Macaca silenus
Engelse naam: lion-tailed macaque
Verspreiding: Zuid-India
Voedsel: vooral fruit
Lengte: 45 - 60 cm, staart 25 - 40 cm
Gewicht: 7 kg (mannetje)
Status: bedreigd
baardagameDe baardagame is een gedrongen hagedis uit het binnenland van Australië. Hij dankt zijn naam aan de met spitse stekels bezette huidplooi aan zijn keel. Als hij belaagd wordt, spert de baardagame zijn bek wijd open en zet daarmee zijn prikkelige `baard` dreigend op.
Baardagames leven deels in bomen, deels op de grond. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben een territorium. Het vrouwtje legt enkele malen per seizoen 15 tot 30 eieren die ze in het zand begraaft. De jongen hebben nog geen baard.
Wetensch. naam: Pogona vitticeps
Engelse naam: bearded dragon; inland bearded dragon
Verspreiding: Australië
Voedsel: insecten, bloemen, planten
Lengte: 30 - 45 cm
Status: algemeen
BaardmanWetenschappelijke naam: Panurus biarmicus
Aantal broedparen in Nederland: 1200-2000 (1998-2000)
Biotoop: uitgestrekte rietmoerassen
baardrobBaardrobben zijn bruinachtig-grijs, met een soms roodachtige kop en nek. Ze hebben lange snorharen, die in als ze opdrogen sterk krullen. Van een afstand lijken die dikke snorharen een beetje op een baard. De flippers zijn opvallend breed. Tijdens de paartijd maken baardrobben voor onze oren merkwaardige geluiden onderwater: een soort trillend gefluit dat in toonhoogte afneemt. Die geluiden zijn kilometers ver te horen.
Wetensch. naam: Erignatus barbatus
Engelse naam: bearded seal
Verspreiding: koude wateren rondom de noordpool
Voedsel: vooral bodembewonende ongewervelde dieren, zoals kreeftachtigen, schelpdieren en borstelwormen, maar ook wel vis
Lengte: 225 - 270 cm, bij geboorte 87 - 120 cm
Gewicht: 275 - 340 kg, bij geboorte 25 - 43 kg
Status: algemeen
BaardvisachtigenWetenschappelijke naam: Polymixiomorpha (superorde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Baardvisachtigen zijn Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii) met een langwerpig, zijdelings afgeplat lichaam. Aan de onderkant van de kop zit een paar voeldraden. Ze hebben stekels in de rugvin, buikvinnen en anaalvin. Baardvisachtigen leven in tropische en subtropische delen van de oceanen.
BaardwormenWetenschappelijke naam: Pogonophora
Baardwormen zijn zeer dunne, vastgehechte diepzeewormen, die bestaan uit een kop met lange tentakels, een zeer lange romp en een klein gesegmenteerd achterlijfje. Ze hebben geen darmkanaal, maar nemen voedsel door de huid op. De tentakels worden gebruikt voor zuurstofopname. Baardwormen leven ingegraven in de zeebodem, in zelfgemaakte kokers van chitine.
baardzwijn© WWF-Canon - Terry Domico
Dit forse wilde zwijn uit Zuidoost-Azië dankt zijn naam aan zijn lange bakkebaarden. Bij één ondersoort is ook de rug van de neus met bijzonder lange, stugge haren begroeid. Het baardzwijn is hoogpotig en heeft een zijdelings afgeplat lichaam, dat verder vrij spaarzaam behaard is. De staart draagt een tweepuntige kwast aan het uiteinde.
Meestal leven baardzwijnen in familiegroepen op min of meer dezelfde plek. In sommige delen van Borneo maken ze twee keer per jaar massale trektochten langs vaste routes. Daarbij steken ze rivieren over en verliezen hun schuwheid voor mensen. De oorspronkelijke bewoners van Borneo (Dajaks) maken tijdens zo`n oversteek traditioneel jacht op het baardzwijn.
Wetensch. naam: Sus barbatus
Engelse naam: bearded pig
Verspreiding: Zuidoost-Azië
Voedsel: vruchten, wortels, insectenlarven, loten van de sagopalm
Lengte: 100 - 160 cm, schouderhoogte tot 85 cm
Gewicht: tot 150 kg
baars© Pavel Dvorak
De baars leeft in rustig stromend of stilstaand water in rivieren, meren, vaarten en sloten. Bij voorkeur tussen waterplanten, wortels, stenen of ander materiaal waar ze nauwelijks opvallen met hun gestreepte tekening en een verrassingsuitval kunnen doen naar een prooi.
Jonge baarzen zwemmen vaak in groepen en eten voornamelijk plankton en insecten. Volwassen baarzen paaien in april en mei in ondiep water. De eieren worden afgezet in linten die om planten of stenen gewikkeld worden.
Andere namen: rivierbaars
Wetensch. naam: Perca fluviatilis
Engelse naam: perch (European perch)
Verspreiding: zoet water Eurazië
Voedsel: vis, ongewervelden
Lengte: 15 - 30 cm, max. 50 cm
Gewicht: tot 4,5 kg
Status: plaatselijk algemeen
Baarsachtige beenvissenWetenschappelijke naam: Percomorpha (serie binnen de superorde Stekelvinnigen, Acanthopterygii)
Baarsachtige beenvissen vormen evolutionair gezien een zeer succesvolle groep. Bijna de helft van de meer dan 20.000 soorten Echte beenvissen (Teleostei) behoort tot deze groep. Ze worden gekenmerkt door het bezit van stekels in alle vinnen en vaak ook op de kop. Dit maakt hen een moeilijke prooi. Ook de wendbaarheid van deze vissen heeft vermoedelijk bijgedragen aan hun succes. Baarsachtige beenvissen komen voor in zee en zoet water. Tot deze groep behoren uiteenlopend gevormde vissen zoals Stekelbaarsjes en Zeepaardjes (Gasterosteiformes), Schorpioenvissen (Scorpaeniformes) en Baarsachtigen (Perciformes). Deze laatste orde, met meer dan 8000 soorten de grootste orde onder de Gewervelde dieren, omvat naast Baarzen (Percidae) onder meer Makreelachtigen (Scombridae), Barracuda`s (Trichiuridae), Zwaardvissen (Stromatoidei), Kogelvisachtigen (Tetraodontiformes) en Platvissen (Pleuronectiformes).
Bacon: waarneming en experimentFrancis Bacon (1561-1626) was een Brits filosoof, wetenschapper en politicus. Zijn overtuiging was dat betrouwbare kennis alleen te verkrijgen is door waarneming en experiment.
Francis Bacon is de grondlegger van de inductieve methode: het afleiden van algemene wetten of principes op basis van afzonderlijke waarnemingen. Hij had een nuchtere, rationele visie op het leven, de mens en de natuur die kenmerkend is voor de moderne tijd. Het doel van de wetenschap was voor Bacon het beheersen van de natuur ten gunste van de mens.
Door te stellen dat zintuiglijke waarneming en experiment de enige juiste manieren zijn om tot betrouwbare kennis te komen, brak Bacon met de oude natuurwetenschap van de Middeleeuwen. Alleen waarnemingen verricht met normale zintuigen zijn wetenschappelijk verantwoord, omdat iedereen die waarnemingen kan nadoen en controleren. Intuïtie, paranormale waarnemingen, extrasensoriële perceptie, zesde zintuigen, innerlijke ogen en wat al niet meer, mogen geen enkele rol spelen in de natuurwetenschap. Deze vormen van waarneming zijn volstrekt ontoetsbaar.
Aristoteles entelechie, een sturende natuurkracht, wees Bacon ten stelligste af. Zo`n natuurkracht is nergens waarneembaar.
terug naar de tijdbalk biotechnologie
BacteriënBacteriën zijn zó klein dat ze alleen met een sterke microscoop te zien zijn. Verder hebben ze nauwelijks uitwendige kenmerken, zodat soorten alleen op chemische eigenschappen zijn te onderscheiden.
Bacteriën spelen een belangrijke rol in de natuur door hun plaats in de voedselkringloop. Daarnaast zijn bacteriële infecties de oorzaak van veel ziektes. Enkele voorbeelden zijn bacterievuur bij meidoorns, de ziekte van Lyme die door teken op mensen kan worden overgebracht, en besmetting met Campylobacter van oesters en mosselen. Bacteriën zijn nodig voor het voortbestaan van virussen die op hun beurt een belangrijke groep ziekteverwekkers zijn.
Weblinks:
Foto`s van duizenden soorten bacteriën die alleen in zee voorkomen (alleen foto`s van kolonies) http://hbmmd.hboi.edu-both.htm
Bacterien kleuren spijkerbroekBacteriën kunnen spijkerbroeken al stonewashen en schoonwassen, maar ze kunnen de broek ook een leuk kleurtje geven. De kleurstof die spijkerbroeken blauw maakt kan ook door bacteriën worden geproduceerd. Dat is goed nieuws voor het milieu. De kleurstof wordt normaal gesproken gewonnen uit steenkool of aardolie, waarbij schadelijke bijproducten ontstaan.
Het was daarom al eerder geprobeerd om bacteriën genetisch te veranderen zodat ze de kleurstof maken, maar de kleur bleef een beetje rood en werd niet goed blauw. Totdat rode spijkerbroeken echt in de mode komen zit de spijkerbroekenindustrie daar niet op te wachten. Inmiddels is het gelukt om bacteriën echte blauwe en indigo kleurstof te laten maken. De kleurstoffen zijn volkomen veilig. Het enige waar de onderzoekers rekening mee moeten houden zijn bacterie-eiwitten die in de kleurstof achterblijven. Er is een kans dat die bij sommige mensen allergische reacties kunnen veroorzaken. Dat moet eerst zorgvuldig gecontroleerd worden.
Binnenkort in de winkel: hippe blauwe spijkerbroek, stonewashed én blauw gekleurd door bacteriën.
terug naar `Stonewashen met enzymen`
Bacteriën, algen en schimmelsschimmels, paddestoelen
bacteriën
algen, wieren
korstmossen
paddestoelenschimmels in zeemeer
bacteriën
algenwierenfytoplanktonmeer
op rotsige kustenmeer
BaggerdepotsOp dit moment wordt relatief schone baggerspecie op zee gedumpt op losplaatsen nabij de havens van Rotterdam-Europoort (Loswal Noord-West), Scheveningen en IJmuiden. Op deze losplaatsen stort men jaarlijks tientallen miljoenen ton slib. De `Slufter` op de Maasvlakte is in 1987 in gebruik genomen als stortplaats voor licht tot matig verontreinigde baggerspecie. Men stort daar jaarlijks 0,3 tot 0,5 miljoen ton verontreinigd slib.
Op Loswal Noord, 5 km uit de kust van Hoek van Holland, werd tot 1996 jaarlijks circa 14 miljoen m3 baggerspecie uit de Euro-Maasgeul en het westelijk havengebied van Rotterdam gedumpt. Op de `Slufter` op de Maasvlakte kan uiteindelijk na 15 jaar 100 tot 150 miljoen m3 licht tot matig verontreinigde baggerspecie (klasse 2 en 3) worden gestort.
In 1996 beëindigde men het dumpen van baggerspecie op Loswal Noord. Een tweede baggerdepot, de Loswal Noordwest werd in gebruik genomen. Met het in gebruik nemen van deze nieuwe loswal kwam de behoefte om inzicht te krijgen in de milieueffecten van het storten van baggerspecie. Er werd een onderzoek gedaan door het NIOZ (Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee). Op de oude Loswal Noord bleek dat na een jaar de bodemfauna zich aan het herstellen was en de korrelgrootte van het zand was toegenomen. Op de nieuwe Loswal Noordwest was echter de bodemfauna verarmd en werden hoge slibconcentraties aangetroffen.
Na het lossen van de baggerspecie op Loswal Noord bleef slechts 20% van het slib op de bodem liggen.
BaggerenZand en slib worden met de rivieren aangevoerd en omdat bij de monding van een rivier de snelheid van het waterstroom sterk vermindert, hebben de zand en slib gelegenheid om te zinken. Om vaarwegen diep genoeg te houden voor schepen moet dit zand en slib regelmatigvan de bodem weggehaald worden. Deze soort werkzaamheden heet baggeren.
Sleephopperzuigers
Sleephopperzuigers winnen zand met grote `stofzuigers` van de zeebodem De techniek is ontwikkeld voor het verwijderen van oppervlakkige lagen slib, maar wordt ook steeds vaker toegepast voor zandwinning. Deze vorm van zandwinning heeft namelijk als voordeel dat er geen diepe putten in de zeebodem worden gemaakt, maar oppervlakkige geulen die snel weer dicht slibben. Een nadeel is dat het leven op een groter oppervlak van de zeebodem wordt aangetast. Het duurt in een zandbodem twee tot zes jaar voordat de bodemfauna in de baggersporen is hersteld.
Sleephopperzuigers worden ook gebruikt om sleuven te graven voor bijvoorbeeld pijpleidingen. Sommige schepen kunnen tot 120 meter diepte hun werk doen. Eën baggeraar heeft een speciale installatie ontwikkeld waarbij zelfs tot op 500 meter diepte gebaggerd kan worden.
Bij de vooroeversuppleties lossen de sleephopperzuigers het zand door het samen met zeewater met een boog in zee te spuiten. Bij een strandsuppletie wordt de lospijp gekoppeld aan een drijvende pijpleiding die het zand-watermengsel naar het strand voert.
BaggerspecieSlib wordt aangevoerd via de rivieren en bezinkt in vaargeulen en havenbekkens. Dit slib is vaak verontreinigd met zware metalen, bestrijdingsmiddelen of ander gif, veroorzaakt door lozingen op het oppervlaktewater van industrieën, landbouw en huishoudens. Om havens toegankelijk te houden voor de scheepvaart moet het afgezette slib door baggeren verwijderd worden. Het wordt daarna geloosd op speciale stortplaatsen. De Noordzee-kuststaten loosden in 1996 in totaal 88 miljoen kubieke meter baggerspecie in de Noordzee.
BajkalrobDeze `zeehond` komt alleen voor in het 640 km lange en zeer diepe Bajkalmeer in Rusland en leeft dus continu in zoet water. De Bajkalrob is egaal grijs van kleur, met wat lichtere flanken.
Er wordt op deze soort gejaagd, waarbij voornamelijk jonge dieren geschoten worden. In 1987-1988 stierven enkele duizenden Bajkalrobben aan een morbilli-virus infectie, vergelijkbaar met de virus-epidemie in de Waddenzee in 1988. Er leven naar schatting 50.000 robben in het Bajkalmeer.
Andere namen: Baikalrob
Wetensch. naam: Phoca sibirica
Engelse naam: Baikal seal
Verspreiding: Bajkalmeer (Zuidoost Rusland)
Voedsel: vis
Lengte: 1,2 -1,40 m, bij geboorte 64 - 66 cm
Gewicht: 63 - 70 kg, bij geboorte 4 kg
Status: thans niet bedreigd
BalgzandBalgzand is een grote wadplaat gelegen in de kop van Noord-Holland, ten noordoosten van Den Helder. Het is een deel van één van de grootste natuurgebieden van Nederland: de Waddenzee. Het gebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door het vaste land van Noord-Holland en aan de noord- en oostzijde door respectievelijk het Malzwin en het Amsteldiep. Er leven veel steltlopers, `s zomers nestelen er visdiefjes, kluten en bergeenden. Verder maken grote aantallen trekvogels ( sterns en rotganzen) gebruik van het gebied.
De oppervlakte bedraagt ongeveer 6600 hectare. Hiervan bevind zich op dit ogenblik 75 hectare boven de gemiddelde hoogwaterlijn. Door de voortdurende aanvoer van slib, versneld door de dijkverhogings-werkzaamheden, komt er in het zuidoostelijke gedeelte van het Balgzand een steeds grotere oppervlakte boven de gemiddelde hoogwaterlijn. De vegetatie breidt zich daar dan ook op een natuurlijke wijze uit.
Het Balgzand is door zijn bijzondere ligging een op zichzelf staand getijdengebied. Het gebied functioneert door een geheel eigen stromingspatroom namelijk niet als doorstromingsgebied voor de rest van de Waddenzee. Het eerste vloedwater komt langs het Kuitje via de Balgzandgeul het gebied binnen. Een andere vloedstroom komt via de aan de oostkant gelegen Amsteldiepgeul het gebied in. Omdat het moment van hoogwater in de Amsteldiepgeul ongeveer 1 uur later is dan bij de Balgzandgeul en dus ook 1 uur langer doorstroomt, drukt deze stroom het afgaande water via de Balgzandgeul weg.
BalgzandpoldertjeHet Balgzandpoldertje bevindt zich aan de westzijde van het Spuikanaal Oostoever. Deze binnendijkse polder lag voor de aanleg van de Balgzanddijk (ongeveer in 1928) nog buitendijks. Het was een belangrijk kweldergebied en had grote waarde als hoogwatervluchtplaats. Tijdens stormperiodes met hoge waterstanden lagen daar dan in de luwte van de dijk duizenden ganzen en eenden te dobberen.
Door zijn ligging zou het Balgzandpoldertje een belangrijke hoogwater-vluchtplaats kunnen zijn in de periodes met hoge waterstanden waarbij de buitendijkse Balgzandschorren onder water staan. Door de inrichting als industrieterrein Oostoever van het noordelijke gedeelte is de waarde als slecht-weer-hoogwatervluchtplaats volledig verloren gegaan. Het zuidelijke gedeelte is nog steeds in gebruik als hoogwatervluchtplaats. Dit tot groot ongenoegen van de grondgebruiker, die diverse keren gebruik heeft gemaakt van een carbitkanon om de vogels te verjagen. Dit is slechts 80 meter van een broedgebied!! De reservaatopzichter heeft er daarom lang op aangedrongen het terrein een natuurbestemming te geven. De meest zuidelijke punt is in 2000 en 2001 ingericht als hoogwatervluchtplaats voor vogels die bij extreem hoogwater buitendijks geen rustplaats meer kunnen vinden. Aan de rand van dit natuurontwikkelingsgebied is een vogelobservatiepost ingericht, die uit een aantal oude sluisdeuren bestaat.
Tijdens stormperiodes met sterk verhoogde waterstanden, waarbij de schorren onder water verdwijnen, trokken duizenden steltlopers van het Balgzand naar vliegveld De Kooy en de omgeving daarvan.
BalitijgerHet meest oostelijke voorkomen van de tijger lag op Bali. De tijgerpopulatie op dit eiland werd gescheiden van die op Java na de laatste ijstijd, toen de Straat van Bali door de stijgende zeespiegel onder water liep. Balitijgers, Panthera tigris balica (Schwarz, 1912) zijn kleiner dan hun Javaanse soortgenoten en zijn iets donkerder getint. Verder lijken de twee ondersoorten sterk op elkaar; beide vertonen een dicht strepenpatroon.
Balitijger
Aangezien Bali slechts een klein eiland is, zullen er nooit veel tijgers geleefd hebben. De bevolkingsgroei, met als gevolg ontbossingen ten behoeve van de landbouw, leidde tot het verdwijnen van het leefgebied van de tijger. Aan het begin van de 20ste eeuw kwamen tijgers alleen nog maar voor in de gebergten en op het relatief dun bevolkte westelijk deel van het eiland. Hier werden echter regelmatig vanuit Java jachtpartijen georganiseerd voor de Europeanen.
Balitijger Geruchten
Op 20 september 1937 werd voor het laatst werd een Balitijger geschoten. Maar uit betrouwbare bronnen blijkt dat er in de jaren veertig, en mogelijk zelfs in de jaren vijftig, nog tijgers op Bali voorkwamen. Als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en de politieke ontwikkelingen in Indonesië zijn er slechts weinig gegevens bekend en is de exacte datum van uitsterven nooit vastgesteld. Geruchten dat de tijger nog tot voor enkele jaren op Bali voorkwam, zijn nooit bevestigd. Aangezien het leefgebied voor de tijger op Bali toen al sterk was aangetast, is het onwaarschijnlijk dat er nog een populatie kon overleven.
Ballumer en Hollumer miedenDe lage zand- en veengronden, de mieden, dienden in de oude Markgenootschappen als hooiland voor de hooiwinning. Het vee mocht er tijdens de groeiperiode niet op grazen om vertrapping van de bodem te voorkomen. Iedere boer had een aandeel in de miede.
Maaitijd-afspraken
Er waren geen wegen tussen de percelen. Om bij zijn land te komen moest men over andermans aandeel heen. Voor de maaitijd werd daarom in gemeenschappelijk overleg beslist met welk stuk land men zou beginnen. De mieden hadden een slechte waterafvoer omdat de lager gelegen moerasgrond als een spons het water opzoog en hele stukken onbegaanbaar maakte. Hierdoor was de maaitijd kort. Men begon eind juni. De oogst duurde ongeveer 4 weken zodat pas tegen augustus alles binnen was. `n Tweede oogst was hierdoor meestal niet mogelijk.
De ruilverkaveling
Aan het begin van de 20e eeuw werden de Markegenootschappen opgeheven. Het land werd verdeeld in zeer veel stukjes particulier bezit. Door vererving steeds verder verdeeld, bestonden de Ballumer mieden uit 3659 piepkleine perceeltjes op een oppervlakte van 190 hectare. Moeilijkheden bij het maaien kwamen dan ook dikwijls voor. De percelen waren zo smal, dat iemand soms zonder erg een stuk van het perceel van zijn buurman erbij maaide. In 1916 kwam er een ruilverkaveling tot stand. Het aantal stukjes land werd teruggebracht tot 219 percelen.
Verbeteren van arme cultuurgrond
In 1915 werd er bij Hollum en Ballum een zeedijk aangelegd. Het schrale zoute weidegebied van de mieden veranderde hierdoor in zoetwatergebied.
BallumerduinenBallumerduinen is een oud kalkarm duingebied van 201 hectare groot. Het bestaat uit een complex van lage duintjes met vochtige valleien. Nabij de zee komt wat kalkhoudend zand voor.
Baltische stinkrobDe Baltische stinkrob is de grootste ondersoort van de stinkrobben. Ze komen voornamelijk voor in die delen van de Oostzee, waar `s winters een dikke ijslaag ontstaat. De vrouwtje maken holen in het ijs, waarin de pups geboren worden.
In de zestiger en zeventiger jaren heeft de Baltische stinkrob ernstig geleden onder de zware vervuiling met DDT en PCB`s in de Oostzee. Hierdoor ontstonden vergroeiingen aan de baarmoeder, waardoor meer dan de helft van de vrouwtjes permanent steriel is geworden.
De totale populatie telt nu zo`n 6000 dieren, waarvan er 4000 in de Botnische Golf leven.
Wetensch. naam: Phoca hispida botnica
Engelse naam: Baltic ringed seal
Verspreiding: Noordelijke en centrale Oostzee, met name in de Finse Golf, de Botnische Golf en de Golf van Riga
Voedsel: vis en kreeftachtigen
Lengte: 140 cm, bij geboorte 60 - 70 cm, mannetjes iets langer dan vrouwtjes
Gewicht: 40 - 90 kg, bij geboorte 4 - 5 kg
Status: algemeen
BaltrumHet Oostfriese eiland Baltrum ligt tussen de eilanden Norderney in het westen en Langeoog in het oosten en hoort bij de deelstaat Nedersaksen. Het eiland is tegenwoordig 6,5 km2 groot, 5 km lang en 1 km breed. Er wonen ruim 500 mensen. Er komen vooral gezinnen, ongeveer 50.000 bezoekers per jaar, naar dit eiland van rust. Baltrum geldt naast Langeoog als het beste surfgebied van de Oostfriese eilanden.
Natuur
Zoals alle Oostfriese eilanden heeft ook Baltrum een kenmerkende opbouw van landschapstypen. Achter het Noordzeestrand liggen de duinen, die het eiland tegen overstromingen beschermen. De duinen op Baltrum zijn nog erg natuurlijk en in de vochtige duinvalleien groeien zeldzame planten. De zoetwatervoorraad in de Baltrumse duinen is niet aangetast omdat er een drinkwaterleiding van het vasteland naar het eiland loopt. Achter de duinen liggen de kleigronden, die door een dijk beschermd zijn tegen de Waddenzee. De kwelders staan nog onder de invloed van het getij, zij vormen de overgang tussen het eiland en de wadden.
Vervoer
Het autoloze eiland is met een veerverbinding binnen 30 min te bereiken vanaf Neßmersiel. De boot vaart bij hoog water. In Neßmersiel zijn parkeergarages voor de auto`s van de bezoekers. Het eiland is ook bereikbaar per vliegtuig. Onder leiding van een wadgids is het mogelijk om binnen twee uur naar het eiland te lopen.
Weblink
Informatie over Baltrum: http://www.baltrum.de-
BamboeBamboe behoort tot de grassenfamilie. Het aantal toepassingen is enorm. Bewoners van Zuidoost-Azië bouwen er zelfs hun huizen van, compleet met inrichting. Bamboe vormt verder het voornaamste voedsel voor de bedreigde reuzenpanda. Liefst 1200-1500 soorten
Bamboe is een verzamelnaam voor een grote groep vertegenwoordigers die behoren tot de familie der grassen (Gramineae). Botanici onderscheiden ongeveer 100 geslachten en 1200-1500 soorten. Bamboesoorten verschillen van het overgrote deel der overige grassen door hun meerjarige houtige stengels. Van hengelstok tot huis
Bamboe is buitengewoon sterk, buigzaam en taai. In veel tropische gebieden is het daarom van groot economisch belang. Dat geldt natuurlijk vooral voor de grote soorten, waarvan sommige een stengelhoogte van 10 tot 30 meter en een dikte van 30 centimeter kunnen bereiken. Het aantal toepassingen is te groot om op te noemen. Als bouwmateriaal voor de constructie van huizen, bouwsteigers en bruggen is het vooral in derdewereldlanden zeer belangrijk. Van de platgeslagen stengels maakt men matten, wanden en windkeringen. Omdat de stengels hard en hol zijn, zijn ze ook te gebruiken voor de constructie van eenvoudige waterleidingen, na doorboring van de tussenschotten. Daarnaast worden er, zowel voor lokaal gebruik als voor exportdoeleinden, allerlei nuttige gebruiksvoorwerpen van gemaakt: meubels, gevlochten vis- en kreeftenvallen, hengelstokken, bestek, speelgoed, fluiten en andere muziekinstrumenten, enzovoort.
BananenBananen horen oorspronkelijk thuis in Zuidoost Azië. Tegenwoordig worden ze overal in de tropen gekweekt. De vrucht is wereldwijd een belangrijk handels- en consumptieartikel. Steriele kruisingen
Bananen zijn de vruchten van de bananenplant, die oorspronkelijk thuishoort in Zuidoost-Azië. Nadat de Europeanen er voor het eerst mee kennismaakten in de 15de en 16de eeuw is de vrucht wereldwijd een belangrijk consumptie- en handelsartikel geworden. Hij wordt nu overal in de tropen verbouwd. Zogenaamde dwergbananen komen zelfs in de subtropen tot rijping; wie ooit op de Canarische eilanden is geweest, heeft daar de uitgestrekte bananenplantages van bijvoorbeeld Gran Canaria en Tenerife met eigen ogen kunnen aanschouwen. In het wild komen 30-40 soorten voor. De meeste momenteel gekweekte variëteiten zijn echter klonen van zogenaamde triploïde kruisingen van slechts twee soorten, Musa acuminata en M. balbusiana. Kruisingen zijn vrijwel altijd steriel, en dat geldt ook in het geval van de bananenplant. De commerciële variëteiten kunnen daarom alleen vegetatief worden vermeerderd, en niet via zaden. Vruchten zonder zaad
Bij de meeste planten worden pas vruchten gevormd bij de zaadvorming, dus na de bestuiving van de vrouwelijke bloemen. Bij de bananenplant ontwikkelen de vruchten zich echter onafhankelijk van de bevruchting, ook bij de steriele commerciële `rassen`. Deze voor ons prettige eigenschap zorgt ervoor dat de bananen bij de groenteboer, in tegenstelling tot wilde bananen, geen pitten hebben.
bandrobDe bandrob uit de Noordelijke Grote Oceaan is verwant met de wat grotere zadelrob die in de Noordelijke Atlantische Oceaan en de zee ten Noorden van Siberië voorkomt. Hij is chocolade-bruin van kleur, met witte tot geelachtige banden om de nek, de flippers en achterzijde. Mannetjes zijn wat duidelijker getekend dan vrouwtjes. De pups hebben bij de geboorte een lange, witte vacht, die na de rui blauwachtig grijs wordt. Deze opvallend getekende zeehond houdt zich op in de buurt van het pakijs.
Wetensch. naam: Phoca fasciata; Histriophoca fasciata
Engelse naam: ribbon seal
Verspreiding: Zee van Ochotsk en Bering Zee
Voedsel: vooral vis (kabeljauwachtigen)
Lengte: 155 - 165 cm, bij geboorte 80 - 90 cm
Gewicht: 70 - 100 kg, bij geboorte 9 - 10 kg
Status: plaatselijk algemeen
BarrièresSoorten kunnen niet kruisen. Zo zal een mussenman nooit op een fitisvrouw vallen, omdat zij niet lijkt op zijn ideaal: de mussenvrouw. Ook tussen een tjiftjaf en een fitis zal het nooit wat worden, ditmaal omdat de zang zo anders is. Verschillende barrières zorgen ervoor dat de soorten gescheiden blijven.
Fitis
Tjiftjaf
Een kwestie van techniek
Het technische probleem van een kruising tussen een mug en een olifant is gemakkelijk in te zien. Als het echter gaat om soorten die nauwer aan elkaar verwant zijn en er geen technische hindernissen lijken te zijn, ligt de barrière niet altijd zo voor de hand. Zouden een gewone mus en een ringmus zich nooit vergissen? Of al die zangvogeltjes van het type fitis en tjiftjaf, die zo sterk op elkaar lijken? Technisch lijkt een kruising hier wel mogelijk. Een technische barrière, niet alleen tussen mug en olifant maar ook tussen organismen die sterk op elkaar lijken, is natuurlijk onoverkomelijk, maar werkt toch niet als zodanig. Het zou pas een barrière zijn als de dieren zouden proberen te paren, maar de natuur heeft ervoor gezorgd dat het niet zo gemakkelijk tot zo`n energieverspilling komt. Houd je bij je eigen soort
Barrières kunnen voor of na de paring werkzaam zijn. Het kost de minste energie als de barrière zo vroeg mogelijk, voor de eventuele paring, effectief is. Zulke barrières voor de paring zijn: - de soorten zijn ruimtelijk gescheiden; ze leven bijvoorbeeld in verschillende biotopen of gebieden; - de soorten zijn gescheiden in de tijd; ze zijn bijvoorbeeld niet gelijktijdig geslachtsrijp of hebben niet hetzelfde activiteitenpatroon (de ene soort is overdag actief, de andere `s nachts); - de soorten herkennen elkaar niet als soortgenoten, bijvoorbeeld door een verschillende geur, geluid of gedrag.
Basis van het leven: plantenPlanteneters eten gras en bladeren. Vleeseters eten planteneters. Sommige vleeseters eten andere vleeseters. Micro-organismen eten alles wat dood is en zetten het weer om in grondstoffen voor planten. Dit wordt de kringloop van het leven genoemd.
Maar aan het begin van het verhaal staan de planten. Zij worden de primaire producenten genoemd, omdat vooral zij ervoor zorgen dat er telkens nieuwe energie van de zon in het totale netwerk van groeiende, levende organismen op Aarde terechtkomt. Zonder die instroom van energie zou het leven op Aarde langzaam ophouden, als een electrisch apparaat waarvan de batterijen leegraken.
Het leven verliest de hele tijd energie aan de omgeving. Levende cellen verbruiken energie om te groeien, bewegen, delen en zichzelf in stand te houden. Die energie gaat uiteindelijk altijd in de vorm van warmte verloren. Die warmtestraling is een vorm van energie die voor altijd verloren is; de wereld om ons heen wordt er een onmerkbaar klein beetje warmer van en die warmte verdwijnt uiteindelijk in de ruimte. Gelukkig vullen planten die energie aan door zonlicht op te vangen. Dit proces wordt fotosynthese genoemd.
Onder de microscoop zie je in plantencellen kleine korreltjes zitten. Ze hebben een groene kleur. Er zijn er heel veel van; ze zijn de reden dat planten meestal groen zijn. Lichtgevoelige moleculen in die zogenoemde chloroplasten kunnen een deel van de energie uit het zonlicht tijdelijk opslaan. In de chloroplasten wordt die energie gebruikt om een heel belangrijke chemische reactie uit te voeren: Kooldioxide uit de lucht en water uit de bodem worden ermee omgezet in suiker (glucose, om precies te zijn) en zuurstof.
BastaardschorpioenenWetenschappelijke naam: Pseudoscorpiones, Pseudoscorpionida, Chelonethida (orde binnen de Spinachtigen, Arachnida)
Bastaardschorpioenen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine spinachtige dieren (tot 7 millimeter lang). Ze hebben een breed kopborststuk en achterlijf. Het eerste paar monddelen is klein en draagt een spinorgaan, het tweede paar is groot en heeft scharen, net als bij schorpioenen. Bastaardschorpioenen zijn roofdieren, die in de bodem leven, of soms in huizen. Ze liften vaak mee met vliegende insecten.
BaviaanWetenschappelijke naam: Papio cynocephalus Behoort tot de Zoogdieren Primaten, Apen van de oude wereld
Komt voor in Afrika De baviaan is een groepsdier
De baviaan leeft in de boomrijke savannen van Afrika. Hij zoekt naar alles wat eetbaar is. Vruchten vormen zijn voornaamste voedsel.
Bavianen zijn slimme dieren, die in hecht georganiseerde groepen leven. De groep biedt veiligheid en maakt het voedselzoeken gemakkelijker. De mannetjes zijn behoorlijk gespierd en hebben vervaarlijke hoektanden. Maar in hun eentje spelen ze weinig klaar tegen grote roofdieren. Een aantal mannetjes bij elkaar maakt meer indruk.
De groep blijft altijd in de buurt van bomen of rotswanden. Daar slapen ze en daar vluchten ze bij gevaar naar toe.