Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Bebouwing
Beton, steen en asfalt bepalen het aanzien van de stad. De stad is immers de biotoop van de mens en die moet er kunnen wonen, werken, winkelen en zich kunnen verplaatsen. Toch is de stedelijke omgeving niet overal even dicht bebouwd en zonder groen. In Nederlandse steden onderscheidt men vier typen bebouwde ruimte: stenen ruimte, hoogbouw, de tuinstad en volkstuinen.
Stenen ruimte
Compact gebouwde stad, met muren, straten en steegjes, daken, geveltuinen en binnentuinen. Geveltuinen in Leiden.
In binnensteden is doorgaans weinig tot geen open groene ruimte aanwezig. Toch is er volop leven te vinden, bijvoorbeeld tussen de straatstenen. Grassen, mossen en kruiden, zoals het herderstasje, doen het prima in de voegen tussen de klinkers. Als de lucht schoon genoeg is en er geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, raken de stenen ook zelf bedekt door leven, vooral door korstmossen.
Stadsbewoners kunnen ook zelf de komst van groen bevorderen. Je hoeft maar een stoeptegel voor je huis weg te halen of de open plek wordt binnen de kortste keren ingenomen door grassen, klaprozen, paardenbloemen of andere planten. Een dergelijke `geveltuin` kun je natuurlijk ook zelf invullen, door er een stokroos in te planten, een druivenrank neer te zetten of zonnebloemen te kweken.
Hoogbouw
Wijken met veel hoogbouw en platte daken. Groene ruimte in de vorm van gazons, bomen en plantsoenen tussen de hoogbouw.
Platte daken van flats zijn de `rotsen` van de stadsnatuur.
Bedreigde insecten
Nederland kent geen insectensoorten, die uitsluitend in Nederland voorkomen (endemen), dus als in Nederland een soort uitsterft, kan hij best elders voortleven. In deze zin zijn er in Nederland geen bedreigde soorten. Wel zijn er veel soorten, die deze eeuw uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. In die zin zijn vele soorten bedreigd.
Natuurlijke schommelingen
Een aantal soorten bereikt in of bij Nederland de rand van het verspreidingsgebied. Deze rand schuift heen en weer met klimaatsveranderingen op lange termijn. Een voorbeeld is de koninginnepage. Deze prachtige dagvlinder verdween in de jaren vijftig vrijwel geheel uit ons land. Omgekeerd dook na lange afwezigheid in 1983 de processierups opeens weer op in ons land. Aan bedreigingen door klimaatsveranderingen is weinig te doen.
Menselijk ingrijpen
Heel anders is het gesteld met menselijk handelen. Aanleg van woonwijken, industrieterreinen en wegen, ontginnen van landbouwgronden, gebruik van insecticiden, aanleg van monocultures, vervuiling van oppervlaktewater, wateronttrekking aan de bodem: het zijn evenzovele aanslagen op het milieu en daarmee op het voortbestaan van de daaraan gebonden insecten. Ook het nalaten van ingrepen, waardoor bijvoorbeeld een heideveld langzaam bebost raakt, of de open plekken en paden in een bos dichtgroeien, kan bedreigend zijn voor bepaalde soorten. Al veel verloren, nog veel bedreigd
Bijna alle insectengroepen gaan in aantal achteruit. Dat geldt zowel voor de groepen die als larve aan water zijn gebonden, zoals haften, libellen en steenvliegen, als ook bij groepen die geheel op het land leven.
Bedreigde reptielen en amfibieën
Welke reptielen en amfibieën zijn in ons land bedreigd?
Het gaat niet goed met de reptielen en amfibieën van ons land. De meeste soorten gaan hard in aantal achteruit. Dat komt vooral doordat de milieuomstandigheden steeds slechter worden. Allerlei terreinen waar vroeger veel amfibieën en reptielen voorkwamen, zijn nu voor hen niet meer geschikt.
Boomkikker Rode Lijst
Hazelworm
Van de 23 in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen staan er 15 op de Rode Lijst van 1996. De eerste Rode Lijst was in 1986 verschenen. Toen werden er drie soorten beschouwd als `zeer ernstig bedreigd`, zeven als `ernstig bedreigd`, vijf als `bedreigd`, twee als `mogelijk bedreigd` en zes als `niet bedreigd`. Sindsdien is de stand van veel soorten verder achteruitgegaan.
Kamsalamander
Ringslang In 1996 werden de volgende categorieën onderscheiden:
`Ernstig bedreigd`: geelbuikpad ( Bombina variegata ) muurhagedis ( Podarcis muralis )
`Bedreigd`: vuursalamander ( Salamandra salamandra ) knoflookpad ( Pelobates fuscus ) boomkikker ( Hyla arborea ) gladde slang ( Coronella austriaca )
`Kwetsbaar`: kamsalamander ( Triturus cristatus ) vinpootsalamander ( Triturus helveticus ) vroedmeesterpad ( Alytes obstetricans ) poelkikker ( Rana lessonae ) heikikker ( Rana arvalis ) hazelworm ( Anguis fragilis ) zandhagedis ( Lacerta agilis ) ringslang ( Natrix natrix ) adder ( Vipera berus )
De overige acht soorten staan genoteerd als `thans niet bedreigd`
Bedreigingen
De bedreigingen voor het Balgzand bestaan voornamelijk uit menselijke activiteiten, zoals: de inrichting van industriegebieden, het storten van al of niet verontreinigde baggerspecie (deze activiteit veroorzaakt vertroebeling van het water), het inrichten van baggerdepots voor de opslag van zwaar verontreinigde baggerspecie, overbevissing op mossels en andere schelpdieren, garnalenvisserij, die veel jonge vis als bijvangst verloren doet gaan, de altijd weer dreigende inrichting van nieuwe zeehavens. Denk hierbij aan de wens van de gemeente Den Helder om het verkeer naar de TESO (de veerdienst naar Texel) uit de stad te weren.
Nieuwe Haven
Dit gebied is als militair terrein in gebruik bij de Marine en is noordwestelijk van het Balgzand gelegen. Dwars op het terrein ligt op het wad een stenen dam, bij velen bekend als de Napoleondam. Op en om de dam foerageren veel toppereenden, eidereenden en scholeksters. Tot ongeveer 1988 lagen er op het haventerrein grote oppervlakten ongebruikt. Nu is het terrein voor het grootste gedeelte bebouwd. Op een klein buitendijks gebiedje aan het begin van de Napoliondam broeden nu nog enige paartjes dwergstern. In periodes met vorst, als de Balgzandschorren en -slikken met een laag ijs bedekt zijn, trekken veel vogels naar de randen van dit gebied en foerageren van daaruit aan de randen van het Marsdiep en het Malzwin. Vele duizenden scholeksters, tureluurs, kanoet- en bonte strandlopers foerageren en pleisteren dan langs het nieuwe havengebied.
Bedreigingen voor de gorilla
Het gaat slecht met de gorilla in het wild. In heel Afrika zijn er naar schatting minder dan 35.000 over. Het is de mens die de gorilla in zijn voortbestaan bedreigt, vooral door de vernietiging van zijn leefgebieden. Als de huidige ontwikkelingen doorgaan is de kans groot dat de gorilla de 21ste eeuw niet overleeft.
Beschermde diersoort De gorilla is opgenomen in de zogenaamde Rode Lijst van bedreigde diersoorten. Hiermee geniet de soort een beschermde status. Hij mag niet worden gevangen of gedood. Ook mag er niet worden gehandeld in lichaamsdelen of vlees.
De belangrijkste bedreigingen zijn: Ontbossing Grootschalige commerciële houtkap is de voornaamste bedreiging voor het voortbestaan van de gorilla. Door ontbossing raken leefgebieden versnipperd of ze verdwijnen helemaal. Ook door het platbranden van bos door de lokale bevolking om akkers aan te leggen wordt het leefgebied van de gorilla steeds verder ingeperkt.
Jacht Sommige Afrikanen eten graag gorillavlees. Stropers die op zoek zijn naar bosvlees (bushmeat) dringen gemakkelijk in het regenwoud door, via de wegen die houtkappers aanleggen. Gorillavlees wordt nu ook illegaal uitgevoerd naar Europa, veelal op bestelling van geëmigreerde Afrikanen. Gorillavlees vormt slechts een klein onderdeel van de handel in bushmeat, maar de gevolgen voor de gorillapopulaties zijn groot. De soort plant zich namelijk niet zo snel voort. Een weggevallen groepslid wordt dus niet meteen vervangen. Met elke gedode gorilla wordt de leeftijdsopbouw van de groep verstoord.
Beekforel
© Pavel Dvorak
Deze ondersoort van de forel heeft opvallende zwarte en rode lichtomrande stippen. Hij trekt niet ver stroomafwaarts (zoals de zeeforel en de meerforel, twee andere ondersoorten) maar blijft ook als volwassen dier in de bovenloop van de rivier leven.
Beekforellen blijven klein - in koude bergbeken worden ze vaak niet langer dan 20 centimeter - en zijn al binnen 2 tot 3 jaar geslachtsrijp. Ze leggen aanzienlijk minder eitjes (een paar honderd) dan de andere forellen (vaak 10.000). Anders dan bij de zalm overleven de meeste forellen de paaitijd.
Wetensch. naam: Salmo trutta fario
Engelse naam: brown trout
Verspreiding: Europa
Voedsel: -
Lengte: 15 - 30 cm (max. 50 cm)
Status: algemeen
Beenderzwart
Beenderzwart is een pigment dat wordt gewonnen uit verkoolde botten. Fijngemalen en gezeefd is het te gebruiken om verf of schoensmeer te maken.
Onverbrand koeienbot
Kleur
Beenderzwart levert een bijzonder mooi, niet-doorschijnend zwart pigment op.
Herkomst
Beenderzwart kan van de botten van alle gewervelde dieren worden gemaakt. Het meest worden evenwel koeien- en varkensbotten gebruikt, die als slachtafval overblijven.
Productie
De productie van beenderzwart lijkt enigszins op die van houtskool. Fijngemaakte beenderen worden van vet en lijmstoffen ontdaan en verbrand. Omdat er weinig zuurstof wordt toegelaten verkolen de botten. Ze bevatten dan nog 10 tot 20 procent koolstof. De verkoolde botten worden fijngemalen. De overgebleven as is, vermengd met een bindmiddel, als zwarte verf te gebruiken.
Toepassing
Reeds de prehistorische mens gebruikte verkoolde botten om grottekeningen te maken. Beenderzwart wordt meestal met olie gemengd om zwarte olieverf of schoensmeer te krijgen.
Beentongvisachtigen
Wetenschappelijke naam: Osteoglossomorpha, Osteoglossiformes (superorde resp. orde binnen de Echte beenvissen, Teleostei)
Beentongvisachtigen zijn zoetwatervissen, behorend tot de Straalvinnige beenvissen (Actinopterygii), die grotendeels in de tropen voorkomen. Ze danken hun naam aan de tanden op het tongbeen en het verhemelte, waarmee ze hun prooi kapot knippen. Tot deze groep behoort één van de grootste recente zoetwatervissen: de Zuid-Amerikaanse Arapaima (Arapaima gigas), die een lengte van 4,5 meter en een gewicht van 200 kg kan bereiken.
beerbaviaan
jonge beerbaviaan © Wereld Natuur Fonds
De vachtkleur van beerbavianen varieert van geelgrijs tot zwart. Ze leven in groepen die uit honderden dieren kunnen bestaan. `s Nachts zitten ze dicht bij elkaar in boomkruinen of tussen de rotsen om veilig te slapen.
Beerbavianen komen in zeer verschillende leefomgevingen voor. Men heeft ze in het wild stokjes zien gebruiken als werktuig.
Wetensch. naam: Papio ursinus
Engelse naam: chacma
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: wortels, zaden, bladeren, fruit en soms jonge antilopes
Lengte: 60 - 80 cm, staart 50 - 85 cm
Gewicht: 30 kg (mannetje), vrouwtje 15 kg
Status: thans niet bedreigd
Beerdiertjes
Wetenschappelijke naam: Tardigrada
Beerdiertjes behoren tot de zogenaamde `bijna-geleedpotigen`. Ze zijn microscopisch klein (tot 1 millimeter lang) en hebben een cilindrisch lichaam met vier paar ongelede pootjes met klauwtjes. Beerdiertjes leven zowel in zee en zoet water als op het land. Ze staan bekend om hun vermogen om onder zeer extreme omstandigheden (temperatuur, druk, droogte), gedurende lange tijd te kunnen overleven. Volgens recent onderzoek omvat de groep ongeveer 760 soorten.
beermarter
De naam van dirt roofdier is verwarrend: hij behoort niet tot de marterachtigen maar tot de civetkatten. Voor een civetkat is hij zwaar gebouwd. Hij heeft een donkere, ruige vacht en oorpluimen. Het is een van de weinige roofdieren met een grijpstaart.
Andere namen: bintoerong
Wetensch. naam: Arctictis binturong
Engelse naam: binturong
Verspreiding: Birma, Vietnam, Thailand, Maleisië, Indonesië, Filippijnen
Voedsel: fruit, vogels, kleine zoogdieren.
Lengte: 60 - 75 cm
Gewicht: tot 13,5 kilo.
Status: algemeen
Begaanbaarheid
Het beste vervoermiddel op Terschelling is de fiets of de benenwagen. Er is een uitgebreid fietspadennet (60 kilometer) en wandelen kunt u er op de talloze paden bijna onbeperkt. Met de auto komt u niet zo ver. De dorpen en buurtschappen zijn per auto bereikbaar, maar daar is dan ook vrijwel alles mee gezegd.
Veel Terschellingers hebben vergunning om met een auto op het strand te rijden, waar vooral in de wintermaanden veel gebruik van gemaakt wordt.
Begrafenissen op Vlieland
Zoals het in ieder mensenleven gaat, spelen geboorte en overlijden de belangrijkste rol. Vreugde en verdriet worden op het kleine eiland Vlieland door iedere bewoner nog altijd intens (mee)beleefd. De bijzondere gebruiken (bij overlijden en begraven) hebben zich op dit eiland tot ver in de negentiende eeuw gehandhaafd.
Bij een sterfgeval was het traditie dat, nadat de naaste buurvrouwen het lijk hadden afgelegd, er in de rouwkamer een nachtlicht geplaatst werd en zogenaamde waaksters de wacht bij de dode hielden. Eigenlijk wilde dit gebruik, dat reeds bij de Romeinen voorkwam, uitdrukken dat de overledene een `kind des lichts` was. Toch was het enigszins verwonderlijk dat men dit op Vlieland bleef doen, omdat bijna alle eilanders protestanten waren en deze gewoonte alleen bij katholieken in gebruik was. Een tweetal vrijwilligsters ging, stemmig gekleed, van deur tot deur om mede te delen wie er was overleden. Dit gebruik is in 1964 gestopt. Tot die periode werd de overledene altijd naar het kerkhof gedragen. Vrijwilligers, vaak de buren, waren dan de dragers.
Sinds enige tientallen jaren wordt de dode op een rijdende baar naar de laatste rustplaats gebracht. Dit gebeurt in vandaag nog altijd door vrijwilligers. Om toerbeurt wordt men aangewezen. Onder klokgelui wordt de overledene grafwaarts gebracht. Een ieder die eerbied wil betonen sluit zich bij de rouwstoet aan om aan de begrafenis deel te nemen.
Nog steeds is het de gewoonte dat de gordijnen van de woningen waarlangs de stoet zich - te voet- beweegt, worden gesloten.
Begrazen
Er zijn heel veel verschillende soorten dieren die grazen. Deze dieren kunnen groot zijn, zoals koeien en schapen, maar ook klein, zoals ganzen, konijnen en insecten. Heel vroeger graasden in Nederland allerlei wilde grote zoogdieren zoals oerossen, wilde paarden, elanden en edelherten. Om de landschappen van toen weer terug te krijgen worden tegenwoordig soortgenoten van deze wilde dieren in natuurgebieden ingezet.
Begrazing leidt tot meer variatie in een natuurterrein (variatie in soorten planten, soorten dieren, structuur en successiefases) en voorkomt het ontstaan van bos. Begrazen verschilt van maaien doordat grazers niet overal even intensief grazen. Ook hebben de grazers door betreding en door de mest die zij laten vallen invloed op de variatie in een natuurgebied.
Op de voedselrijkdom van een gebied heeft begrazen grofweg twee effecten. De voedingsstoffen fosfaat en kalium blijven in het systeem, op een zeer kleine fractie na die in de vorm van vlees wordt afgevoerd. Pleksgewijs ontstaan voedselarme plekken (waar veel gegraasd wordt) en voedselrijke plekken (waar veel mest valt). Stikstof kan wel uit het systeem ontsnappen in de vorm van ammoniakdamp uit de urineplekken.
Weblinks:
Kaart van begraasde natuurterreinen in Nederland: http://www.synbiosys.alterra.nl/begrazing-terreinen.htm
Overzicht van het voedsel van grote grazers: http://www.wnf.nl/wnf-website-index.cfm-id=8494B292-2101-4DBF-B48775F87C972CF3
Begrippen uit de milieu-toxicologie
Grenswaarde
De grenswaarde is de concentratie van een stof in het milieu, bij overschrijding van deze concentratie moeten maatregelen worden genomen om de uitstoot te beperken. De grenswaarde voor een bepaalde stof wordt in het milieubeleid voor langere termijn vastgelegd. actualiteit?
Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR)
Het maximaal toelaatbaar risiconiveau is een berekende waarde voor de concentratie van een bepaalde stof op een bepaalde plaats, waarbij 95% van de daar levende organismen geen waarneembare nadelen van die stof ondervinden. MTR-waarden worden regelmatig herzien als er nieuwe kennis beschikbaar komt over de gevolgen van bepaalde stoffen in het milieu. Als er te weinig bekend is over de effecten van een bepaalde stof, dan wordt een een indicatieve MTR (i-MTR) vastgesteld.
De MTR-waarde is meestal de basis voor de grenswaarde, maar bij de vaststelling van de grenswaarde worden ook economische en maatschappelijke belangen meegewogen.
Streefwaarde
De streefwaarde voor de concentratie van een bepaalde stof geeft het niveau aan waar men in het beleid op de langere termijn naar toe wil. De streefwaarde ligt lager dan de grenswaarde. Vaak wordt de streefwaarde vastgesteld door het MTR-niveau door 100 te delen.
Beheer van de visstanden
Het beheer van de visbestanden in de Noordzee is noodzakelijk omdat gebleken is dat belangrijke soorten, zoals de haring en de kabeljauw, als gevolg van overbevissing vrijwel kunnen verdwijnen. Men doet veldonderzoek naar het paaibestand en de aanwas van de belangrijke soorten en voert deze gegevens in in visserijmodellen. Zo ontstaan voorspellingen voor de toekomst van vissoorten. Die voorspellingen spelen weer een grote rol bij het vaststellen van de vangstquota voor de verschillende soorten vis. Als het bestand van een vissoort er erg slecht voorstaat wordt soms besloten over te gaan tot het uitzetten van kweekvis: restocking.
Beheer van de zeereep
De zeereep is de duinenrij die grenst aan het strand. Na een storm is soms een deel van de zeereep afgeslagen. Dit zand ligt op het strand en wordt door de wind teruggeblazen naar de duinen. Het beheer van de zeereep is gericht op het vastleggen van het zand door het plaatsen van rietschermen en het planten van helm. Daarnaast voorkomt men het verstuiven door het betreden te verbieden. Zandsuppleties op het strand bevorderen de aanvoer van zand naar de zeereep.
Door het vastleggen van stuivend zand met rietschermen en helm lijkt de zeereep op veel plaatsen langs de kust op een rechte stuifdijk, zonder pieken en dalen. Dat is niet altijd zo geweest. Op oude schilderijen is te zien dat er in de oorspronkelijke zeereep vele stuifkuilen en kerven zaten. Enkele duinvalleien liepen regelmatig bij hoge waterstanden onder. Hierdoor bestond een kenmerkend brakwatermilieu met unieke planten en dieren, dat nu vrijwel verdwenen is uit het Nederlandse duinlandschap. Men is nu van plan om, waar de veiligheid het toelaat, weer kerven in de zeereep aan te brengen. Voorbeelden zijn de kerf die men in de zeereep tussen Bergen en Schoorl heeft aangebracht en de Strandvlakte op Schiermonnikoog.
Riet- en takkenschermen
Rietschermen worden aan de zeezijde aan de voet van de duinen geplaatst. De schermen vangen stuifzand op, dat van het strand richting duinen waait. Maar een rietscherm kan er ook voor zorgen dat het zand van het duin op zijn plaats blijft. Behalve riet wordt ook gebruik gemaakt van rijshout (gevlochten takken).
Beheersplan Waddenzee (1996-2001)
De rijksoverheid, de provincies Groningen, Friesland en Noord-Holland en de waddengemeenten hebben in 1996 een gezamenlijk beheersplan voor de Waddenzee vastgesteld. Het beheersplan was geldig tot en met 2001. Elk jaar verscheen er een maatregelenprogramma en een rapportage over het voorafgaande jaar. Na 2001 is er geen nieuw beheersplan opgesteld.
Beheersvisie Noordzee 2010
De Beheersvisie Noordzee 2010 is opgesteld omdat er veel nieuwe ontwikkelingen op de Noordzee afkomen (o.a. bouw van windmolenparken, zandwinning, nieuwe boorplatforms, pijpleidingen en kabels, vliegveld in zee) en de drukte steeds groter wordt, waarvoor de tot nu toe beschikbare beheersinstrumenten tekortschieten. Daarnaast wordt een betere afstemming van het beleid van de betrokken departementen noodzakelijk geacht. Het rapport geeft een visie op het gebruik en beheer van de Noordzee tot 2010 en is opgesteld door samenwerking tussen de verschillende departementen die te maken hebben met het Noordzeebeleid.
Visserij
De visserij op de Noordzee komt in de Beheersvisie vooral naar voren als een probleemsector. De bestanden voor de commercieel interessante vissoorten staan allemaal onder druk en er zijn veel ongewenste effecten op het zee-ecosysteem. Ook de communicatie tussen de verschillende overheden, de ecologen, de visserijbiologen en de visserijsector wordt als een probleem gezien.
De overheid streeft naar een evenwichtige visserij op de Noordzee. De vissers spelen daarin zelf een grote rol bij het beheer van duurzame visbestanden, waarbij er ook veel plaats is voor langlevende zeedieren, zoals roggen, haaien, dolfijnen en kwetsbare bodemorganismen.
Volgens de Beheersvisie is het vooral nodig dat er een open communicatieproces tussen alle betrokkenen op gang komt om het gestelde einddoel te bereiken. De opgroeigebieden voor de vis moeten beter worden beschermd.
Bekende edelstenen
Bekende edelstenen zijn de blauwe aquamarijn en de groene smaragd. Beide edelstenen horen bij een grote groep, de berilgroep. Behalve de twee genoemde zijn er nog meer kleurvarianten. Die komen alleen minder vaak voor.
Bekende edelstenen zijn de blauwe aquamarijn en de groene smaragd. Beide edelstenen horen bij een grote groep, de berilgroep. Behalve de twee genoemde zijn er nog meer kleurvarianten. Die komen alleen minder vaak voor. Allerlei kleurtjes
Beril is slechts een verzamelnaam, een echte beril is kleurloos. In de Middeleeuwen werden brillenglazen uit dit mineraal gemaakt. De gekleurde varianten zijn meer waard dan de kleurloze. Enkele variëteiten naast de smaragd en de aquamarijn zijn morganiet, de lichtroze variant, heliodoor, de lichtgeelgroene variant en goudberil, dat geel is. Beril is een silicaat, dat verder de elementen beryllium en aluminium bevat. De formule is Be3Al2Si6O18. De kleuren worden veroorzaakt door kleine hoeveelheden andere elementen in de kristalstructuur. De groene kleur in smaragd wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door chroom. IJzer zorgt voor het blauw in aquamarijn. En de geelgroene kleur van heliodoor komt door kleine hoeveelheden uranium. Deze steen is dus radioactief. De duurste: smaragd
Smaragd is één van de duurste edelstenen op aarde. Een steen met een mooie groene kleur en zonder verontreinigingen met andere mineralen, kan duurder zijn dan diamant. De beroemdste vindplaatsen bevinden zich in Colombia. De Inca`s dolven er al smaragd, in de mijnen van Muzo en Chivor.
Beloega
Beloega (Delphinapterus leucas). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Monodontidae Geslacht: Delphinapterus Soort: Delphinapterus leucas (beloega)
Namen Nederlands: beloega; witte dolfijn; zeekanarie Engels: white whale; beluga; white beluga; beluga whale; sea canary. Frans: bélouga, dauphin blanc; marsouin blanc; delphinaptère blanc Spaans: beluga; ballena blanca Duits: Weißwal; Beluga
© 2004 Kustvereniging EUCC, Leiden
Omschrijving De beloega heeft een krachtig lichaam met een kleine, afgeronde kop, een korte snuit en van het spuitgat tot het einde van de neus een dikke speklaag (blubber). In tegenstelling tot andere walvissoorten heeft hij een buigzame nek. Een rugvin is afwezig, maar er is wel een rugplooi te zien. Zoals bij alle tandwalvissen is er slechts één spuitgat. Bek voorzien van 34 - 38 lepelvormige tanden. Kleur Volwassen beloegas zijn doorgaans melkwit, behalve voordat ze in de zomer in de rui gaan; dan hebben ze een meer gele kleur. Beloegas zijn bij hun geboorte grijsachtig, maar krijgen al snel een donker grijsbruine kleur. Daarna krijgen ze een lichtgrijze kleur en in hun tweede jaar een blauwachtige kleur. Uiteindelijk krijgen ze hun karakteristieke zuiver witte kleur wanneer ze seksueel volwassen worden, op een leeftijd van 5 -10 jaar. Lengte Mannetjes: 4 - 5,50 m; vrouwtjes: 3 - 4 m; pasgeborenen: 1,50 - 1,60 m. Gewicht Mannetjes: 1000 - 1500 kg; vrouwtjes 400 - 1000 kg; pasgeborenen: 80 kg.
beloega
De beloega heeft een witte huidskleur en leeft tussen de ijsschotsen van de Noordelijke poolzee. Deze dolfijnen kunnen tot zeker 300 meter diepte duiken en moeten daarna een opening in het ijs vinden om adem te halen.
Dat doen ze door echolocatie, waarbij ze geluiden uitstoten en aan de hand van de echo een beeld vormen van de omgeving. Beloega`s maken allerlei soorten geluiden, van laag gebrom tot hoog gefluit. Zeelui in houten schepen konden de fluittonen door de scheepswand heen horen en gaven dit dier de bijnaam `zeekanarie`.
Andere namen: witte dolfijn; witte walvis
Wetensch. naam: Delphinapterus leucas
Engelse naam: beluga; white whale
Verspreiding: polaire wateren van het noordelijk halfrond
Voedsel: inktvis, kreeftachtigen, vis
Lengte: 3 - 5 m, bij geboorte 1,5 - 1,6 m
Gewicht: 400 - 1500 kg, bij geboorte 80 kg
Status: kwetsbaar
Beluga steur
De beluga steur is een van de grootste zoetwatervissen ter wereld. Deze steuren leveren ook de meeste en de beste kaviaar (tot 245 kg per vrouwtje: zo`n 8 miljoen eitjes).
Vanwege die kostbare kaviaar wordt deze steur nog steeds op grote schaal gevangen, waardoor hun aantal sterk is afgenomen.
Wetensch. naam: Huso huso
Engelse naam: Russian sturgeon
Verspreiding: Kaspische Zee
Voedsel: kleine bodemdieren (wormen, kreeftjes)
Lengte: tot 5 m
Gewicht: tot 1500 kg
Bengaalse tijger
De Bengaalse tijger is een ondersoort van de tijger die nu nog in de grootste aantallen en verspreiding voorkomt in het wild. Rond 1900 waren er alleen in india al tegen de 40.000. In 1972 was dit aantal dramatisch gedaald tot 2000.
Door een goed beschermingsprogramma heeft de Bengaalse tijger zich weer enigszins kunnen herstellen: naar schatting zijn er nu tussen de 3000 en 4500.
Andere namen: koningstijger
Wetensch. naam: Panthera tigris tigris
Engelse naam: Bengal tiger; royal tiger
Verspreiding: India, Bangladesh, Nepal, Buthan, Myanmar, West China
Voedsel: zwijnen, herten, runderen
Lengte: tot 2,65 m (zonder staart)
Gewicht: 250 kg
Status: bedreigd
Bengaalse tijgerkat
Deze kat uit Zuidoost-Azië is zo groot als een flinke huiskat. Hij heeft een vachttekening als de margay (een Zuid-Amerikaanse kattensoort).
Het is een echte bosbewoner die uitstekend kan klimmen. Hij bespringt zijn prooi meestal vanuit een boom. Ook kan de tijgerkat goed zwemmen. Hij jaagt in de schemering en `s nachts.
Wetensch. naam: Felis bengalensis; Prionailurus bengalensis
Engelse naam: leopard cat
Verspreiding: Sumatra, Borneo, Filippijnen, Japan, Taiwan
Voedsel: knaagdieren, vogels
Lengte: 35 - 60 cm, staart 15 - 40 cm
Gewicht: 3 - 7 kg
Status: algemeen
Bennettboomkangoeroe
Boomkangoeroes leven in bossen en kunnen goed klimmen. Hun poten zijn vrij dik en bijna allemaal even lang. Ze `hoppen` dan ook niet, zoals normale kangoeroes, maar lopen meer als apen door de bomen en op de grond. Er bestaan ongeveer tien soorten boomkangoeroes. Ze worden bijna allemaal bedreigd doordat hun leefgebied in rap tempo afneemt door het kappen van oerwoud, daarnaast worden ze ook wel bejaagd voor het vlees.
Wetensch. naam: Dendrolagus bennettianus
Engelse naam: Bennett`s tree kangaroo
Verspreiding: Australië
Voedsel: bladeren en lianen
Lengte: 50 - 75 cm, staart 40 - 85 cm
Gewicht: 10 kg
Status: thans niet bedreigd
Bennettwallaby
De Bennettwallaby is een kleine kangoeroe die vaak in dierentuinen wordt gehouden. Wallaby`s houden zich meestal overdag schuil in de struiken om tegen de avond naar open gebieden te gaan om te grazen. Ze worden soms door boeren geschoten omdat die deze graseters als concurrent voor hun vee zien.
Andere namen: Bennett-wallaby; Bennettwallabie
Wetensch. naam: Wallabia rufogrisea
Engelse naam: Bennett`s wallaby
Verspreiding: Australië, Tasmanië
Voedsel: gras, wortels van vetplanten en bladeren
Lengte: 80 cm, staart 70 cm
Gewicht: 10 - 25 kg
Status: algemeen
berberaap
De berberaap wordt ook wel magot of Turkse aap genoemd. In Turkije komen ze echter niet voor, wel in Marokko. Berberapen leven ook aan de overkant van de Middellandse zee: op de rots van Gibraltar. Daar zijn ze waarschijnlijk ooit door de mens ingevoerd. Mogelijk is deze soort zelfs afkomstig uit Zuidoos-Azië waar hij nu in ieder geval niet (meer) voorkomt.
Andere namen: magot; Turkse aap
Wetensch. naam: Macaca sylvanus
Engelse naam: Barbary macaque
Verspreiding: Marokko, Noord-Algerije en Gibraltar
Voedsel: vruchten, insecten en andere kleine dieren
Lengte: kop-romp 50 - 60 cm, geen staart
Gewicht: 11 - 15 kg
Status: kwetsbaar
Bergeend
In Nederland zitten de bergeenden vooral rond de Waddenzee, waar ze wadslakjes, schaaldiertjes, insecten, visjes en wormen eten. Ze leven echter ook in zoetwatergebieden. Na het broedseizoen trekken ze naar speciale ruiplaasten in de Duitse Bocht en op het Balgzand in de Waddenzee. In Nederland overwinteren zo`n 65.000 bergeenden. Bergeenden broeden in goed verscholen holen en gaten, bijvoorbeeld verlaten konijnenholen in de duinen. Omdat de nestplaats goed verstopt zit, kan ook het vrouwtje zich een opvallend verenkleed veroorloven.
Namen: Ned: Bergeend Eng: Common Shelduck Fra: Tadorne de BelonDui: Brandgans (Brandente) Dan: Gravand Nor: Fagergis (Gravand) Fries: Berchein Ital: Volpoca Lat: Tadorna tadorna
bergeend
Deze forse eend komt vooral bij kustwateren voor. Het mannetje en het vrouwtjes komen in uiterlijk grotendeels overeen: overwegend wit met een opvallende bruine band over de borst en een donkergroene kop. Het mannetje heeft een vlezige rode knobbel aan de basis van de (eveneens rode) snavel.
Bergeenden broeden vaak in verlaten konijnenholen.
Wetensch. naam: Tadorna tadorna
Engelse naam: shelduck; common shelduck
Verspreiding: Europa, Azië, West-Oceanië
Voedsel: schelpen, slakjes, kreeftachtigen
Lengte: 58 - 67 cm
Gewicht: 1 - 1,5 kg
Status: plaatselijk algemeen
Bergeend
Wetenschappelijke naam: Tadorna tadorna
Aantal broedparen in Nederland: 5000-8000 (1998-2000)
Biotoop: duinen, kwelders en polders, maar ook langs de grote rivieren en rondom het IJsselmeer
Geluid: Bergeend
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
bergkangoeroe
De bergkangoeroe zit wat grootte betreft een beetje tussen de grote kangoeroes en de kleine wallaby`s in. Ze worden daarom ook wel wallaroes genoemd.
Ze komen in verschillende leefgebieden voor, maar vooral op plekken met rotspartijen. Overdag houden ze zich meestal schuil vanwege de hitte, om tegen de namiddag te gaan grazen en knabbelen. Bergkangoeroes leven doorgaans in hun eentje of met hun jongen.
Andere namen: wallaroe
Wetensch. naam: Macropus robustus
Engelse naam: wallaroo
Verspreiding: Australië
Voedsel: gras en bladeren
Lengte: 80 - 140 cm, staart 60 - 90 cm
Gewicht: 15 - 50 kg
Status: algemeen
bergkat
De bergkat leeft op de droge, rotsachtige hellingen van het Andesgebergte, boven de boomgrens (3000 meter) tot een hoogte van 5000 meter. Hij heeft een pluche-achtige vacht met een mooie staart met donkere banden.
Wetensch. naam: Felis jacobita
Engelse naam: Andes mountain cat
Verspreiding: Andesgebergte van Chili en Argentinië
Voedsel: knaagdieren zoals woelmuizen
Lengte: 58 - 64 cm, staart 41 - 48 cm
Gewicht: 4 kg
Status: bedreigd
berglemming
De berglemming is de bekende lemming die ondermeer in Noorwegen voorkomt. Hun bekendheid hebben ze voor een deel aan een Walt-Disney film te danken waarin ze massaal het water inrennen en verdrinken.
Lemmingen plegen niet bewust zelfmoord (de film was in scène gezet), maar op het moment dat er erg veel lemmingen zijn vallen er wel veel slachtoffers als de dieren hun overbevolkte geboortegebied ontvluchten. Gedreven door hun instinct beginnen de lemmingen dan te trekken, waarbij ze soms in groepen met elkaar meerennen. Stuit zo`n op hol geslagen groep op een rivier dan springen ze soms in het water in de hoop een ruimer leefgebied te vinden aan de overkant.
Lemmingen zijn zowel overdag als `s nachts actief. In de winter bouwt de lemming tunnels onder de sneeuw, om voedsel op de bodem te zoeken.
Wetensch. naam: Lemmus lemmus
Engelse naam: Norway lemming
Verspreiding: Scandinavië, Noordwest-Rusland
Voedsel: korstmos, mos, gras
Lengte: 13 - 15 cm, staart 2 cm
Gewicht: 50 - 150 gram
Status: algemeen
bergnyala
Deze antilope is een stuk groter dan de gewone nyala en lijkt eigenlijk meer op een koedoe. Ze leven ook in een heel ander deel van Afrika dan de nyala: het hoogelegen woud en heideland van Ethiopië.
Wetensch. naam: Tragelaphus buxtoni
Engelse naam: mountain nyala
Verspreiding: Ethiopië
Voedsel: planten, twijgen, bladeren
Lengte: lengte 2 - 2,8 m, staart 25 cm, schouderhoogte 1,35 m
Gewicht: 300 kg (mannetje), vrouwtje 150 - 200 kg
Status: bedreigd
bergzebra
De bergzebra is een vrij kleine soort. Hij is te herkennen aan een lap huid onder aan zijn keel (een `wam` of `kossem`: ook bij sommige runderen aanwezig) en een kenmerkende streping (`ladder`) op het achterste deel van zijn rug. Hij maakt vrijwel nooit geluid.
Bergzebra`s leven in rotsachtige halfwoestijnen in het Zuiden en Zuid-Westen van Afrika. De Kaapse ondersoort was in het begin van de 20e eeuw bijna uitgeroeid: er waren nog slechts 27 dieren over. Er is een speciaal reservaat voor deze bergzebra`s in Zuid-Afrika opgericht. Nu zijn er weer een paar honderd. De ondersoort uit Namibië en Zuid-Angola (de Hartmann zebra) is wat minder zeldzaam.
Wetensch. naam: Equus zebra
Engelse naam: mountain zebra
Verspreiding: Angola, Namibië, Zuid-Afrika
Voedsel: grassen
Lengte: schouderhoogte 1,2 - 1,5 m
Gewicht: 230 - 380 kg
Status: ernstig bedreigd
Beringaalscholver
De Beringaalscholver Phalacrocorax perspicillatus Pallas, 1811 is wel omschreven als `groot, stom, onhandig en vrijwel niet in staat om te vliegen`. Waarschijnlijk is dat één van de oorzaken van het uitsterven van deze soort. Aangezien de aalscholver op land slecht uit de voeten kon en geen ervaring had met menselijke jagers, was het een gemakkelijke prooi voor pelsjagers die de aalscholvers doodden om het vlees. Of de soort inderdaad niet kon vliegen, is echter niet zeker.
Beringaalscholver. Ontdekt dankzij schipbreuk
Georg Wilhelm Steller ontdekte de Beringaalscholver in 1741. Deze Duitse natuurwetenschapper was lid van de expeditie van kapitein Bering die het uiterste noorden van de Stille Oceaan onderzocht. Toentertijd waren Beringaalscholvers in groten getale te vinden op Bering-eiland, Commander-eiland en een aantal andere eilanden in het gebied. Nadat zijn schip, de St. Peter, schipbreuk had geleden, was Steller gestrand op Bering-eiland, een eiland dat ligt tussen Alaska en Siberië. Tijdens zijn gedwongen verblijf zou Steller niet alleen de aalscholver ontdekken. Zijn beroemdste ontdekking was de zeekoe Hydrodamalis gigas, de grootste bekende dugong.
Beringaalscholver. Stejneger ving bot
De Beringaalscholver stierf halverwege de 19de eeuw uit. In 1882 trok de Noorse onderzoeker Leonhard Stejneger in opdracht van het United States National Museum naar Bering-eiland om onder andere deze vogel te vinden. Hij had geen succes. De lokale bevolking wist hem nog wel te vertellen dat dertig jaar daarvoor de laatste aalscholvers nog stand hielden op het eilandje Aij Kamen.
Beroerte
Een beroerte wordt ook CVA (cerebro vasculair accident) of attaque genoemd. Bij een beroerte gaat er iets mis met de bloedcirculatie in de hersenen.
Verschillende verschijningsvormen beroerte
Herseninfarct
Het herseninfarct komt het meeste voor. Vanwege een dichtgeslibde ader (trombose) of een bloedstolsel dat een hersenslagader verstopt (embolie), krijgt een deel van de hersenen te weinig bloed waardoor het hersenweefsel afsterft.
Hersenbloeding
Een hersenbloeding is het gevolg van een lek in een hersenbloedvat. Zo`n lek kan ontstaan door een zwakke plek in de bloedvatwand waardoor bloed de hersenen instroomt.
Tia
Een TIA staat voor Transient Ischaemic Attack: een tijdelijke doorbloedingsstoornis in de hersenen. Een TIA lijkt op een beroerte, maar gaat snel weer voorbij (meestal binnen een half uur). TIA`s kunnen een voorbode zijn van een echte beroerte.
Huisarts waarschuwen
Bij een beroerte is het belangrijk dat onmiddellijk de huisarts gewaarschuwd wordt. Snel ingrijpen kan de schade beperken. Dankzij de huidige behandelingsmethoden is het in sommige gevallen namelijk mogelijk de bloedcirculatie van de betrokken hersengedeelten tijdig weer op gang te brengen en zo onnodig verval van hersenweefsel te voorkomen.
Revalidatie
De revalidatie richt zich met name op het weer oppakken van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zoals wassen, aankleden en eten. Daarnaast is er bijvoorbeeld logopedie om het spreken te verbeteren en fysiotherapie voor het bewegen.
Bescherming tegen het water
De historie van Vlieland is er één van strijd tegen de zee. Het ontstaan van het eiland zelf omstreeks het midden van de dertiende eeuw is een gevolg van het graven van een kanaal door de duinen (de Monnikesloot) door de monniken van Ludinga die deze landstreek toen beheerden. De zee kreeg vrij spel in deze `sloot` en vormde er het Eierlandse Gat, dat samen met een kanaal zuidelijk van Vlieland het eiland vormde.
In de eeuwen die volgden wisselden groei en afslag van de kust elkaar af. Op de lange duur was er echter meer afslag en spoelde er land in zee. In de zeventiende eeuw werd West Vlieland voortdurend aangevallen door de golven en verdween de duinenrij langzaam maar zeker. Het eerder genoemde zeegat tussen Texel en Eierland verdween zodat stromingen de zandplaat konden wegslijten terwijl ook de invloed van het Eierlandse Gat tussen Texel en Vlieland verminderde. Als gevolg hiervan kwam West Vlieland kwetsbaar te liggen voor de langs de kust lopende stromingen. Aan het einde van de eeuw werd de duinenrij echt zwaar beschadigd en kwam het dorp aan open zee te liggen.
In de eerste tientallen jaren van de achttiende eeuw werd het toen al arme en bouwvallige dorp na enkele reddingspogingen weggevaagd. Het gehele vruchtbare westelijke deel van het eiland veranderde in een strandvlakte die we nu nog kennen als de Vliehors maar die toen verder in zee lag. Langs de Noordzeekust van het eiland ontstonden in de negentiende eeuw hier en daar doorbraken in de duinenrij zodat duinvalleien onder water kwamen te staan.
Beste klimmer
De gekko is de onbetwiste klimkampioen
Onder zijn voeten zitten harige hechtkussentjes die zelfs grip geven op ruiten of plafonds.
De steenbok beklimt zonder moeite de steilste rotswanden en smalste richeltjes
De chimpansee is een goede boomklimmer
De westelijke haagleguaan is de slechtste klimmer
Hoewel hij in bomen leeft, valt hij er vaak uit.
Bestrijdingsmiddelen
Er worden duizenden verschillende stoffen gebruikt voor het bestrijden van ziekten en plagen in de landbouw, de bosbouw en het groenbeheer. Ze kunnen van natuurlijke oorsprong zijn, maar de meeste zijn synthetisch. Veel van die stoffen komen uiteindelijk in het zeemilieu terecht. Van een aantal is kennis over de gevolgen daarvan maar de meeste stoffen zijn nog niet getest op milieu-effecten. Voorbeelden van bestrijdingsmiddelen zijn organotinverbindingen, DDT, triazinen en toxafeen.
Weblinks:
Verzameling links over bestrijdingsmiddelen: http://www.arbobondgenoten.nl/links-arbolink-bestrijdingsmiddelen-bestrijdingsmiddelen.htm
Databank met informatie over bestrijdingsmiddelen http://www.ctb.agro.nl/portal-page?_pageid=33,46731&_dad=portal&_schema=PORTAL
Kennispuzzel over bestrijdingsmiddelen: http://users.skynet.be-hofmeester-taken-bestrijdingsmiddelen.htm
Residuen van bestrijdingsmiddelen in agrarische producten: http://www.agralin.nl/kap.
Besturing
Iedere seconde van ons leven zijn groepen organellen bezig met de uitvoering van levensfuncties. Op hetzelfde moment vindt dus binnenin de cel een groot aantal chemische processen plaats. Om de stappen binnen een proces goed en op tijd te laten verlopen, en de activiteiten van de organellen op elkaar af te stemmen, is centrale besturing noodzakelijk. Eiwitten zijn de belangrijkste spelers in dit proces. Ze worden via een aantal vaste stappen aangemaakt. Hierbij spelen meerdere organellen een rol.
Eiwitten vervullen een cruciale rol in de cel. Het zijn niet alleen de belangrijkste bouwstenen waaruit de onderdelen van de cel, de organellen, zijn opgebouwd, eiwiten zijn ook de belangrijkste bestuurders van celprocessen. Eiwitten zijn complexe moleculen die als moleculaire machines het merendeel van de celprocessen in de cel aandrijven. Net als gewone machines zijn ze samengesteld uit losse onderdelen, de aminozuren.
Eiwitten moeten heel precies worden samengesteld. Als er tijdens de bouw iets misgaat, bijvoorbeeld door gebruik van een verkeerd aminozuur, dan vouwt het eiwit verkeerd en kan het niet goed werken. Voor de bouw van eiwitten is daarom een bouwtekening nodig die alle benodigde informatie bevat om aminozuren op de juiste manier aan elkaar te koppelen. Het bouwplan ligt in het DNA, waar de bouwinstructies gecodeerd liggen opgeslagen. Daarvandaan stuurt het bouwplan de aanmaak van eiwitten aan. Voor iedere functie in de cel is een speciale eiwitstructuur nodig. De aanmaak van eiwitten luistert dus zeer nauw.
Bétawetenschappen
Bétawetenschappen zijn de exacte wetenschappen. wiskunde en de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde en biologie.
Betekenis plantennamen
Voor wie de betekenis van zijn naam wil achterhalen, bieden namenboekjes soms uitkomst. Maar wat te denken van ene Norma, genoemd naar de vooroorlogse margarine die haar vader, op weg naar het stadhuis, in een etalage zag? Ook plantennamen kunnen informatief of juist misleidend zijn. Vernoemen we onze trots?
We kunnen onze eigen naam laten voortbestaan door te zorgen voor een vruchtbaar nageslacht. Een originelere manier is een plant of dier naar ons te laten vernoemen. Het is niet gebruikelijk dit zelf te doen, maar wie zich geliefd maakt valt nog wel eens in de prijzen. Zo is de grondlegger van de binaire naamgeving, Carolus Linnaeus, vereeuwigd in het Linnaeusklokje. En in 1996 is een aantal nieuwe plantensoorten vernoemd naar koningin Beatrix, toen zij de nieuwe behuizing van het Rijksherbarium opende. Wetenschappers kiezen echter meestal voor een naam die wat zegt over de plant zelf. Veelzeggende namen
Een informatieve naam kan ons iets vertellen over hoe de plant eruit ziet. Planten met een blad dat uit drie blaadjes bestaat, zoals de klavers, krijgen dan de naam `Trifolium`. Kleine planten of bloemen krijgen vaak als tweede naam `minor`, grote `major`. Verder wordt er vaak verwezen naar beharing `hirsuta` of bloemkleur. Zo krijgt vingerhoedskruid met zijn paarsige bloemen de soortnaam `purpurea`. Een enkele keer heeft vingerhoedskruid echter witte bloemen. Zo`n naam geeft dus niet altijd betrouwbare informatie. Los van het uiterlijk kan een plantennaam ons ook andere informatie geven.
Bever
Wetenschappelijke naam: Castor fiber
Behoort tot de Zoogdieren Knaagdieren, Bevers Komt voor in Europa en Noord-Azië; opnieuw uitgezet in o.a. Nederland en West-Duitsland De bever bouwt aan zijn veiligheid
De bever voelt zich veilig in het water. Alleen voor het verzamelen van voedsel (boombast, stengels en bladeren) komt hij aan land. Daar knaagt hij hele bomen om.
In grote burchten, die hij in of aan het water bouwt, is de bever veilig voor roofdieren. Waar te weinig open water is, damt de bever de stroom af. Zo maakt hij zijn eigen stuwmeer.
De grote, platte staart gebruikt de bever bij het zwemmen als roer, bij het knagen als steun. Bij gevaar waarschuwt hij zijn soortgenoten door met zijn staart op het water te slaan.
beverrat
De beverrat is eigenlijk geen rat. Ook is dit knaagdier niet verwant met de bever. Hij is meer verwant aan de cavia en het stekelvarken. Hij wordt ook wel nutria genoemd: Spaans voor `otter` (een roofdier, waarmee dit knaagdier uiteraard nog minder verwant is).
De beverrat komt oorspronkelijk uit de zuidelijke helft van Zuid-Amerika: Argentinië en Chili. Ze zijn echter in diverse landen ingevoerd om hun bont.
In Europa komen beverratten nu ook op veel plekken in het wild voor, doordat ontsnapte dieren hier prima kunnen leven en zich snel voortplanten. Beverratten leven in kolonies en maken uitgebreide woontunnels op droge plekken langs het water. In ons land worden ze vaak als een plaag beschouwd, omdat ze bij het maken van hun holen dijken ondergraven.
Andere namen: nutria
Wetensch. naam: Myocastor coypus
Engelse naam: nutria
Verspreiding: zuidelijk Zuid-Amerika
Voedsel: waterplanten, boomschors
Lengte: 47 - 58 cm
Gewicht: 5 - 10 kg
Status: algemeen
Bevroren water
Water is een wonderlijke stof. Het is onmisbaar voor al het leven op aarde. Water heeft vele bijzonder eigenschappen waarvan de overgang van vloeibaar (water) naar vast (ijs) hier wordt toegelicht.
Water is bij kamertemperatuur vloeibaar, als je de temperatuur gaat verhogen dan gaat het water koken en vormt er een gas: waterdamp, dat is water in de gas fase. Als je de temperatuur gaat verlagen, dan gaat de vloeibare fase over in de vaste fase: ijs. Daarbij gebeurt er iets wonderlijks. Over het algemeen geld dat bijna alle stoffen in deze faseverandering, van vloeibaar naar vast, krimpen. De moleculen kruipen dicht bij elkaar en hun bewegingsvrijheid wordt steeds kleiner, daarmee wordt ook het volume kleiner. Bij water geldt dit niet! Water zet juist uit bij het dalen van de temperatuur. Het volume wordt groter i.p.v. kleiner. Doordat het volume groter wordt en de massa gelijk blijft is ijs lichter dan water. Denk maar aan ijsklontjes in een glas water of het schaatsen op ijs, of de grote ijsbergen die in zee drijven.
Deze merkwaardige eigenschap van water komt door de vorm van het watermolecuul. Elk watermolecuul bestaat uit een groot zuurstofatoom (O) met daarbij twee kleinere waterstofatomen (H). Deze moleculen hebben een bijzondere bond gesloten en willen daarom bij elkaar blijven. Het maakt dat het zuurstofatoom iets negatiever geladen is en de twee waterstofatomen iets postiever geladen. De waterstofatomen van het ene watermolecuul en die van een ander watermolecuul worden door elkaar aangetrokken (positief trekt positief aan) en vormen een ander soort bondje: een waterstof brug.
Beweging en vorm
Cellen moeten om verschillende redenen een stevige structuur hebben. Ten eerste is een slappe cel niet in staat de celorganellen op de goede plaats te houden, waardoor celprocessen niet goed kunnen werken. Alleen bij een goede stevigheid en structuur werken celprocesen optimaal. Ten tweede kunnen stevige cellen in groepsverband weefsel vormen, en daarmee grotere functionele systemen bouwen, zoals organen. Daarnaast moet een lichaam kunnen bewegen. Het is daarom nodig dat cellen van vorm kunnen veranderen. Een voorbeeld van een beweeglijke cel is de spiercel. Door samen te trekken en uit te rekken kan een spiercel beweging tot stand brengen. Het cytoskelet stelt de cel in staat om actief van vorm te veranderen. Daarnaast geeft het cytoskelet, samen met de celvloeistof, ook de stevigheid aan de cel. De celvloeistof doet dat door een druk uit te oefenen op de binnenkant van het membraan. Het framewerk van de cel
Het cytoskelet groeit vanuit één centraal punt: het centrosoom. Vanuit het centrosoom groeien stevige vezels die tezamen het geraamte, het cytoskelet, van de cel vormen. De vezels van het cytoskelet kunnen snel worden aangemaakt en afgebroken door er bouwstenen aan te koppelen en vanaf te breken. Zo kan het cytoskelet het celmembraan van vorm laten veranderen waardoor de cel kan bewegen. Het celmembraan bestaat uit een vetachtig stof. De samenstelling van deze vetachtig stof bepaald de flexibiliteit van het membraan en mede de vorm van de cel. Door de speciale samenstelling van het celmembraan van een witte bloedcel kan deze snel van vorm veranderen en bewegen om weefsel binnen te dringen om een ziekteverwekker te bestrijden.
bezoargeit
De Bezoargeit is vermoedelijk de voorouder van de gedomesticeerde geit. Er bestaan een stuk of vijf ondersoorten van de wilde geit die nog voorkomen op de Griekse eilanden (o.a. Kreta), Turkije, Iran, Afghanistan, Oman, Kaukasus, Turkmenistan, Pakistan en India.
In het wild leven ze in kudden, veelal in rotsachtige gebieden, van droge struwelen op kliffen langs de kust tot weiden in het hooggebergte.
Andere namen: wilde geit
Wetensch. naam: Capra aegagrus
Engelse naam: wild goat
Verspreiding: Zuidoost-Europa, Zuidwest-Azië
Voedsel: woestijnplanten, bladeren, twijgen
Lengte: 1,2 - 1,6 m, schofthoogte 90 cm, staart 15 - 20 cm
Gewicht: 25 - 100 kg
Status: kwetsbaar
Bezoekerscentra
In het waddengebied en langs de Noordzeekust zijn op vele plekken bezoekerscentra ingericht. In deze centra kan de bezoeker of omwonende in principe alle mogelijke informatie over de omringende natuur vinden. In de Vleet is informatie opgenomen over EcoMare op Texel, Het bezoekerscentrum op Schiermonnikoog, het Natuurcentrum op Ameland, en het het Waddencentrum in Pieterburen.
Bezoekerscentrum Schiermonnikoog
In het Bezoekerscentrum kun je van alles te weten komen over de natuur op en rondom Schiermonnikoog. In het Bezoekerscentrum is ten eerste een permanente expositie. Deze tentoonstelling geeft een overzicht van de acht landschappen van Schiermonnikoog en vooral de planten en dieren in deze landschappen. Ook bescherming en beheer van het natuurgebied komt aan de orde. Daarnaast zijn er ook nog wisselexposities, met steeds weer andere onderwerpen.
In 1993 werd de inrichting van het gebouw helemaal vernieuwd. Het Bezoekerscentrum zit in een gebouw wat vroeger de elektriciteits-centrale was. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw werd in dit gebouw het Bezoekerscentrum ondergebracht. Er zijn vergaande plannen voor uitbreiding van het gebouw en de expositie.
Bezoekerscentrum Schiermonnikoog Torenstreek 20 Postbus 32 9166 ZP Schiermonnikoog Tel: 0519-531641 Fax: 0519-531615
Openingstijden: van maandag t-m zaterdag 10.00 - 12.00 uur en 13.30 - 17.30 uur
Weblink:
Bezoekerscentrum Schiermonnikoog: http://www.nationaalpark.nl/schiermonnikoog-pag51.html
Bidsprinkhaankreeften
Wetenschappelijke naam: Hoplocarida (superorde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Bidsprinkhaankreeften behoren tot de geleedpotigen. Het zijn grote (tot 33 centimeter lange), langwerpige kreeftachtigen. Het kopschild bedekt het voorste deel van het borststuk. Het tweede tot en met vijfde paar poten aan het borststuk zijn voorzien van scharen. Vooral de scharen aan het tweede paar poten zijn sterk ontwikkeld. Sommige soorten vangen er zelfs vis mee. Bidsprinkhaankreeften komen uitsluitend in zee voor.
Biesheuvel-groepen
Vissers in Nederland werken zelf mee aan het beheer van visbestanden in de Biesheuvelgroepen, die als doel hebben om samen de vangstquota te beheren. De Biesheuvelgroepen ontstonden begin jaren negentig van de vorige eeuw op advies van de Commissie Biesheuvel, die moest adviseren hoe de overbevissing van de Noordzee kon worden voorkomen.
In de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw voerden de Noordzee-vissers veel meer vis aan dan door het beleid was toegestaan. De vissers kregen toen voor miljoenen euro`s boetes opgelegd. Controles van de Algemene Inspectie Dienst moesten begeleid worden door de mobiele eenheid. Het ministerie van Landbouw en Visserij riep twee commissies in het leven die moesten onderzoeken hoe de visserijtak het beste kan worden gesaneerd en overbevissing in de toekomst kan worden voorkomen.
In juni 1992 rapporteerde de commissie Biesheuvel, een stuurgroep die de toenmalige minister Bukman van LNV moest adviseren hoe in de toekomst overschrijding van de vangstquota kan worden voorkomen. Deze commissie stelde een nauwere samenwerking tussen vissers onderling voor. De visser was destijds te sterk afhankelijk van zijn collega`s. Als die hun quota overschreden, werd de visser geconfronteerd met vroegtijdige sluiting van het visserijseizoen. In de praktijk betekende dat dat vissers zo snel mogelijk hun quota binnenhaalden. In het begin van het seizoen was de aanvoer van vis daarom erg hoog, hetgeen de prijs drukte. Door betere afspraken tussen groepen samenwerkende vissers en meer onderlinge controle zou de aanvoer beter kunnen worden gespreid over het jaar en zou iedere visser in staat gesteld worden zijn eigen contingent op te vissen.
Biessum
Wie hier nog nooit gewandeld heeft, kent het Groninger wierdenlandschap niet. Waar men ook loopt, overal steken de oer-Groningse kerkjes van Holwierde, Uitwierde, Marsum en Appingedam boven het weide- en waterrijke landschap uit. De laaggelegen weilanden zijn een eldorado voor vogels als kieviten, grutto`s, scholeksters en leeuweriken. Ook groepen wulpen kan men hier regelmatig zien. Niet voor niets dat veel percelen hier als vogelbroedgebied zijn aangemerkt.
De recent aangelegde bosjes doen geen afbreuk aan het open karakter van het kleilandschap. Enkele wandelpaden volgen de straalsgewijze structuren in het landschap die uitkomen in het dorpje Biessum, veel meer dan 1000 jaar ouder dan de plaats Delfzijl. Ook het dorpje Uitwierde is zeer de moeite waard.
Biestarwegras
Biestarwegras levert de eerste aanzet voor het onstaan van duinen. Op het strand groeit deze grijsblauwe pioniersplant net zoals zeeraket op het vloedmerk. Hij is een goede zandvanger en bovendien goed bestand tegen zout water. Zodra het duintje zo hoog is dat eronder een zoetwaterreservoir ontstaat, en zodra het niet meer regelmatig door zeewater bereikt wordt, neemt helm de plaats van biestarwegras in. Biestarwegras zie je overal langs de Nederlandse kust.
Namen: Ned: Biestarwegras Lat: Elymus farctus Eng: Sand couch Fra: Agropyre a feuilles de joncDui: Strandquecke (Binsenquecke) Dan: Strandkvik
Biesvarens
Wetenschappelijke naam: Isoetales (orde binnen de Wolfsklauwachtigen, Lycopsida)
Biesvarens zijn kruiden die in of bij het water groeien. Ze hebben een knolvormige stengel. De bladeren staan dicht bij elkaar, zijn grasachtig en hebben een holle voet. Hierin bevinden zich de sporendoosjes (sporangia). Er zijn twee soorten sporen: grote (voornamelijk in de buitenste bladeren) en kleine (voornamelijk in de binnenste bladeren). Dit verschijnsel heet heterosporie.
Bij slecht werkende aderkleppen
Bij slecht werkende aderkleppen zal zich bloed in de uitgezette aders ophopen, met als gevolg vochtophoping (oedeem) en een slechte bloedsomloop in de benen.
Slecht werkende aderkleppen sluiten niet goed. Daardoor houden ze het bloed dat omlaag stroomt onvoldoende tegen. Dat belemmert de terugkeer van bloed uit de benen naar het hart.
Slecht werkende aderkleppen veroorzaken spataders
Doordat het bloed zich in beenaders met slecht werkende kleppen ophoopt, neemt de druk in de aders toe. Ze zetten uit. Als dit gebeurt bij aders die dicht onder de huid liggen ontstaan spataders. Ernstige spataders liggen als kronkelige, blauwe kabels op het been.
bijeneter
Deze vogel eet zoals zijn naam al aangeeft bijen en andere (vaak stekende) insecten. Hij vangt ze tijdens de vlucht en wrijft daarna het achterlijf van het insect tegen een tak om de angel onschadelijk te maken.
Het is een kleurrijke vogel. De middelste staartpennen zijn een stuk langer dan de andere staartveren wat hem in de lucht goed herkenbaar maakt.
De bijeneter broedt in kolonies. Het nest bestaat uit een zelfgegraven gang in een steile zand of leem-helling. Deze kleurige vogel voelt zich vooral in warmere streken thuis, maar wordt `s zomers soms in Nederland gezien. Een enkele keer is er zelfs een broedgeval.
Wetensch. naam: Merops apiaster
Engelse naam: European bee-eater
Verspreiding: Europa, Afrika, zuidwestelijk Azië
Voedsel: bijen en andere grote insecten
Lengte: 23 - 25 cm
Gewicht: 44 - 78 gram
Status: algemeen
Bijenwolf moordt uit moederliefde
Op het Kootwijkerzand wordt de zoveelste moord gepleegd. Je bent er getuige van terwijl je je laat bruinen in de zomerzon. Maar je hebt niets in de gaten. Het drama vindt plaats op de grond, niet ver van je blote voeten. Met in de hoofdrol een moeder die over lijken gaat. Bijenwolf, aangenaam. Zuster uit de graafwespenfamilie, waarvan in Nederland ongeveer 160 soorten leven. De firma List & Bedrog binnen het insectenrijk, die ten behoeve van het nageslacht onder andere wantsen, kakkerlakken, snuittorren, bladluizen, kevers, rupsen en grasmotten letterlijk de doodsstuipen op het lijf jaagt.
Philanthus triangulum, de bijenwolf, heeft het voorzien op de honingbij (Apis mellifera). Deze graafwespensoort (mannetje: 8-10 millimeter; vrouwtje 13-17 millimeter) heeft een opvallend grote kop met aan de voorkant een geel kopschild dat op een kroontje lijkt. Het vrouwtje graaft haar nestholletje in zandige en lemige bodems. Het liefst in een steile wand die een groot deel van de dag door de zon wordt beschenen. Stuifzanden, heidevelden, zandgroeven en holle wegen zijn de beste plek voor de misdaad. Want daar staan namelijk ook bloemen en struiken met nectar die `s zomers massaal door honingbijen worden bezocht.
De strik wordt gezet
Hier graaft ma bijenwolf op ingenieuze wijze haar nest. Eerst de hoofdingang, die 20 centimeter tot een meter lang kan zijn. Achterin maakt zij vijf tot tien zijkamertjes, broedcellen ongeveer zo groot als een duivenei. De ingang van het nest is gemakkelijk te herkennen.
bijtschildpad
De bijtschildpad is een zeer agressieve Noord-Amerikaanse waterschildpad, net als de grotere alligatorschildpad waar hij op lijkt. Hij heeft zeer sterke kaken en zijn kop schiet naar voren als hij bijt. Hij leeft in zoet en brak water, waar hij zich overdag meestal op zijn kop na in de modderbodem verbergt. `s Nachts gaat hij actief op jacht.
Wetensch. naam: Chelydra serpentina
Engelse naam: snapping turtle
Verspreiding: Zuid-Canada tot Noorden van Zuid-Amerika
Voedsel: vis, amfibieën, zoogdieren en vogels.
Lengte: 25 - 47 cm
Status: algemeen
Bijvangsten
Bijvangsten zijn een groot probleem: zo wordt er voor elke kilo platvis nog ten minste 0.8 kilo andere ongewenste dieren opgevist. Maatregelen zoals het instellen van grotere maaswijdtes moeten de bijvangst beperken. Ook veel zeezoodieren zijn het slachtoffer van visserij. Zo vinden wereldwijd dagelijks bijna 1000 walvissen, dolfijnen en bruinvissen de dood in netten en vistuig.
Bijvangst door boomkorvisserij
De boomkorvissers halen nogal wat bijvangst naar boven, waaronder vis ( kabeljauw, schar, rode en grauwe poon, ondermaatse tong en schol, maar ook zeldzamere soorten zoals haaien en roggen), zeesterren en schelpdieren. Hierbij worden twee soorten bijvangst onderscheiden: waardevolle bijvangst (verhandelbare vissoorten en kreeftachtigen, waar niet gericht op gevist werd) en bijvangst die na het sorteren overboord gaat (de discards).
Over de hoeveelheden van de bijvangst bestaan sterk uiteenlopende schattingen: van twee tot zes kilo ongewenste bodemdieren en -vissen per kilo platvis (schatting Greenpeace) tot gemiddeld 0,8 kilo bijvangst per kilo platvis (schatting RIVO). Volgens het RIVO zijn de bijvangsten door de platvisvisserij in de afgelopen jaren sterk teruggelopen door verschillende oorzaken: het instellen van een verplichte grote maaswijdte boven de 56 graden Noorderbreedte, het instellen van scholbox en de markt die er is ontstaan voor schar en bot. De markt voor schar en bot heeft er inderdaad voor gezorgd dat er minder discards zijn, maar de vangst van deze soorten zelf blijft natuurlijk gelijk.
Bijzonder slaapgedrag
Van veel grazende planteneters, zoals paarden, olifanten en giraffen is bekend dat ze staand slapen. Dat doen ze niet de hele tijd. Als ze veilig zijn en er is genoeg ruimte dan slapen ze gewoon op de grond. Ze hebben dan ook vaker een REM-slaap. Vooral moederdieren, die hun jongen in de gaten moeten houden, slapen staand, maar ook zij doen dat maar een deel van de tijd. Maar als staand slapen al raar klinkt, het kán nog veel vreemder.
Slapende walvissen
Walvissen en dolfijnen slapen natuurlijk in het water, maar ze moeten tijdens hun slaap wel kunnen blijven ademen. Om niet te verdrinken moeten ze aan het oppervlakte van de zee blijven zwemmen. Ze kunnen daarom niet normaal in slaap vallen. De oplossing is dat ze telkens maar één hersenhelft laten slapen; afwisselend slaapt de linker- en rechterhelft van hun brein. De andere helft zorgt ervoor dat ze blijven zwemmen om boven te blijven. Ook zeeleeuwen slapen met afwisselende hersenhelften. Wat opmerkelijk is, is dat ze dat ook blijven doen als ze op het droge liggen.
Vogels en slapen
Als mensen en dieren slapen dan ontspannen hun spieren zich. Bij vogels is dat vaak niet het geval, omdat ze anders uit de bomen zouden vallen. Net als walvissen slapen ook vogels vaak met afwisselend hun linker- en rechter hersenhelft. Wanneer vogels in groepen slapen dan zijn het vooral de vogels die aan de buitenkant van de groep slapen die dit gedrag vertonen. Het is daarom waarschijnlijk dat ze dat doen om de omgeving in de gaten te houden.
Bijzondere vangsten en vondsten
In de zuidelijke Noordzee komen, naast de in detail behandelde soorten, vele andere soorten vis voor, die echter zelden worden gevangen of waargenomen. Deze zeldzaamheden behoren grofweg tot vier groepen. De eerste groep bestaat uit soorten die thuishoren in de koude, noordelijke wateren en vooral in de winter terecht komen in de zuidelijke Noordzee. De tweede groep bestaat uit warmwatervissen, die meestal in de zomer worden waargenomen en de derde groep bestaat uit de nu zeldzame groep van vissen die leven in zee, maar de rivieren optrekken om te paaien. De vierde groep zijn vissen die met ballastwater mee zijn gekomen, zoals de in 1987 gevangen tong in de figuur hierboven.
Gasten uit koudere streken
Er is een groep vissen die leven in de diepere, koudere wateren in het uiterste noorden van de Noordzee, de noordelijke Atlantische Oceaan en-of de IJszee. Nu en dan komen deze soorten, als `gast` ook terecht in de zuidelijke Noordzee. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kathaai (een bewoner van de rotsbodems rond de Orkney-eilanden), de groenlandse haai, de scherpsnuit (een vleet-achtige rog), de zandrog, de kaardrog, de draakvis (een echte diepzeevis), de grote zilversmelt, de grenadiersvis (ook een diepzeesoort), de heek, de zilverkabeljauw, de blauwe wijting, de lom, de blauwe lang, de gewone leng, de parelvis, de scharretong, het witje, de heilbot en de dikrugtong. De pollak en de koolvis zijn ook bewoners van de noordelijke Noordzee. Jonge exemplaren komen, vooral in de winter, regelmatig in de zuidelijke Noordzee terecht.
Binnenkwelder
De Binnenkwelder ligt ingeklemd tussen de Kooiduinen en de Kobbeduinen. Deze kwelder ontstond pas na het ontstaan van de Kobbeduinen rond 1850. In het gebied loopt het jongvee van de eilander boeren rond. Deze zorgen ervoor dat de vegetatie laag blijft en er plek blijft voor karakteristieke kwelderplanten. Het water van de Waddenzee dringt soms het gebied binnen.
Begrazing
De kwelder is vanaf het ontstaan gebruikt als weide voor vee en voor hooi. Er graasde een kudde begeleid door een herder. In 1958 is dat gestopt. De kudde mocht daarna alleen nog maar in een klein deel vlak bij de kooiduinen binnen een hek lopen. Een deel van de kwelder op het eiland groeide na 1960 dicht met kleine boompjes, zoals kruipwilg en berk. Hierdoor gingen veel andere planten dood. Men begon daarom al weer snel met maaien om dit tegen te gaan. In 1975 werd de begrazing door koeien van eilander boeren weer uitgebreid. Het hielp, de kleine boompjes groeiden niet meer en de zeldzame planten kwamen terug. Bij de instelling van het Nationaal Park is men gestopt met maaien en is het gebied waar begraasd wordt nog weer uitgebreid. In het Beheers- en Inrichtingsplan voor het Nationaal Park is aangegeven dat ongeveer 1000 hectare van de kwelder begrazen mag worden. Inmiddels wordt er van de Reddingsweg tot aan de derde slenk bij de Kobbeduinen gegraasd door vee.
Bio-accumulatie
Voedingsstoffen, slibdeeltjes en giftige stoffen plakken in het milieu vaak aan elkaar. Met hun voedsel krijgen organismen ook schadelijke stoffen binnen. Het lichaam slaat ze op of scheidt ze uit. Door ze op te slaan kunnen de concentraties van deze giftige stoffen in het lichaam hoog worden, veel hoger dan die in het omringende milieu. Dit verschijnsel heet bio-accumulatie. Hierdoor kunnen roofdieren aan het eind van de voedselketen ( zeehond, roofvissen, vis-etende vogels, de mens) zeer hoge concentraties aan giftige stoffen accumuleren.
Bio-energie
De energie die wij uit het stopcontact halen is in zekere zin al van levende organismen afkomstig. Verreweg de meeste energie wordt tenslotte opgewekt door energiecentrales die worden gestookt met aardolie, aardgas of steenkool.
Deze fossiele brandstoffen zijn plantmateriaal dat gedurende miljoenen jaren onder grote druk in de aarde is omgezet.
Door de immense druk in binnenin de aarde hebben de koolstofverbindingen waar de planten uit zijn opgebouwd een verandering ondergaan, waardoor ze van vorm zijn veranderd en in geconcentreerde vorm zijn opgeslagen.
Als je fossiele planten als brandstof kunt gebruiken om electriciteit op te wekken, kun je natuurlijk ook planten gaan verbouwen om ze als brandstof te gebruiken. Dat gebeurt in toenemende mate, maar het is de vraag of er genoeg landbouwgrond beschikbaar is om uiteindelijk voldoende gewassen te verbouwen om in de energiebehoefte te voorzien die nu door fossiele brandstoffen wordt gedekt. Het zal altijd hooguit een aanvulling blijven.
Andere vormen van bio-brandstoffen hebben vaak te maken met het verwerken van afvalproducten: uit afgewerkte frituurolie kun je bijvoorbeeld brandstof winnen waar dieselmotoren op kunnen werken. Ook stro en cellulose uit de bosbouw en dierlijke afvalproducten uit de vleesindustrie kunnen een bron zijn voor biobrandstoffen.
Biodiversiteit in de tijd
Het leven op aarde is ruim 3,5 miljard jaar geleden ontstaan. De eerste levensvormen waren eencellige organismen zoals bacteriën. Vanaf ongeveer 2 miljard jaar geleden ontwikkelden sommige eencelligen zich tot meercellige organismen zoals algen. Ongeveer 1 miljard jaar later ontstonden uit de primitieve meercelligen ingewikkelder vormen zoals weekdieren en rondwormen. We weten dit omdat van al deze dieren fossielen gevonden zijn, zelfs van de eerste eencelligen.
Fossiel van de oudeste vogel Archeoteryx
Fossielen van haaientanden Fossielen zijn de versteende overblijfselen van vroeger leven.
Fossielen tonen aan dat de meeste diergroepen (`stammen`) die we nu kennen zo`n 600 miljoen jaar geleden zijn ontstaan. De voorouders van de huidige dieren en planten ontwikkelden zich later tijdens een explosie van diversiteit, de zogenaamde `Cambrische explosie` ruim 540 miljoen jaar geleden, waarbij veel soorten binnen een korte tijd ontstonden. Daar was ook Pikaia bij, een voorloper van de gewervelde dieren.
Met zevenmijlslaarzen door de evolutie van het leven
Het geologische verleden wordt in een aantal grote perioden opgesplitst die elk minimaal enkele miljoenen jaren duren. In iedere periode ontstaan weer nieuwe levensvormen door het proces van verandering oftewel evolutie.
Geologische periode levensvormen
Archaeïcum ±3800 - ±2500 miljoen jaar geleden
Eencelligen zonder celkern (prokaryoten) zoals bacteriën ontstaan.
Proterozoïcum ±2500 - ±540 miljoen jaar geleden
Eencelligen met celkern (eukaryoten) zoals algen ontstaan.
Biodiversiteit in je eigen tuin
Biodiversiteit is de verscheidenheid van planten- en diersoorten, hun onderlinge relaties en hun relaties met bodem, water en lucht. Die relaties spelen niet alleen in grootschalige ecosystemen als het tropisch regenwoud, maar ook op kleinere schaal, in onze achtertuinen.
Waarom biodiversiteit in je eigen tuin?
Organisaties die biodiversiteit in Nederland stimuleren Organisaties die biodiversiteit in Europa stimuleren
Wetgeving voor biodiversiteit
Biodiversiteit natuurlijke motor
Hoe is de biodiversiteit ontstaan? Hoe kan het dat er zo veel verschillende soorten dieren en planten bestaan op de wereld? En waarom verdwijnen soorten weer? En waar komen de meeste soorten voor; waar liggen de hotspots?
Het ontstaan van biodiversiteit
Soorten sterven ook weer uit
Meer informatie over de evolutie van het leven
Biologisch gezuiverd water
Micro-organismen zijn in staat om de meeste soorten verontreiniging in afvalwater op te ruimen. De kunst is om precies díe bacterie of schimmel te vinden die in staat is om een bepaalde afvalstof af te breken.
Een waterzuiveringsinstallatie
Biotechnologie in waterzuivering is geen kwestie van het genetisch veranderen van organismen, maar van het vinden van het juiste organisme. Er zijn zóveel verschillende bacteriën en schimmels, dat waarschijnlijk voor vrijwel elke afvalstof een afbreker gevonden kan worden.
De natuur ruimt op
Door micro-organismen wordt het afvalwater op een milieuvriendelijke manier gezuiverd.
Geen bezwaar
Doordat er voor waterzuivering geen genetisch veranderde organismen worden gebruikt, bestaan er geen bezwaren tegen. Lees verder over waterzuivering en biotechnologie
Meer artikelen over dit onderwerp
Gentech bacteriën ruimen chemisch afval op
Biologische bestrijding
Biologische bestrijding is bestrijding ter voorkoming van insectenplagen met behulp van natuurlijke vijanden van deze insecten. Deze wijze van bestrijding is vaak beter, goedkoper en milieuvriendelijker dan toepassing van insecticiden. De hoofdrolspelers: sluipwespen, roofmijten en roofwantsen.
De belangrijkste in Nederland gebruikte natuurlijke vijanden zijn sluipwespen roofmijten en roofwantsen. Sluipwespen zijn kleine parasieten, waarvan de vrouwtjes een ei leggen in of op een gastheer. De uitkomende larve leeft van deze gastheer en richt hem langzaam te gronde. Als de larve volgroeid is, treedt de dood van de gastheer in. Het vrouwtje kan ook zelf de gastheer doden door deze aan te steken en bloed te zuigen. De mannetjes steken niet. Sluipwespen zijn vaak gespecialiseerd op enkele insectensoorten. Roofmijten zijn kleine spinachtigen, die onder andere spintmijten eten. Spintmijten kunnen een gewas in korte tijd geheel verwoesten. De eerste commerciële toepassing van biologische bestrijding in Nederlandse kassen vond dan ook plaats tegen kasspint Tetranychus urticae. Roofwantsen hebben een steeksnuit waarmee ze allerlei andere insecten, bijvoorbeeld tripsen, bladluizen en mijten, aanprikken en uitzuigen. Ze steken soms ook mensen, wat even een stekende pijn veroorzaakt. Rol van de planten en plantenveredeling
Plantenetende mijten en insecten zoeken een geschikte plant doordat ze aangelokt worden door bepaalde geur- of smaakstoffen. Natuurlijke vijanden van planteneters, zogenaamde fytofagen, gebruiken op hun beurt meestal deze zelfde geur- en smaakprikkels om hun prooi te vinden.
Biologische gesteentevorming
Dieren en planten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van sommige gesteenten. Zo kunnen bijvoorbeeld planten veen- en uiteindelijk koollagen vormen en kunnen koralen riffen bouwen. De bijdrage van organismen bij de afbraak van gesteenten is verhoudingsgewijs gering.
Op het land zijn het met name de planten die helpen bij de afbraak van gesteenten. Zo kunnen de wortels van bomen in nauwe spleten dringen en die langzaam vergroten. Ook de zuren die plantenwortels afscheiden helpen bij de verwering van de bodem. Toch zijn planten met name belangrijk omdat ze erosietegengaan. Ze houden het gesteente vast en beschermen het zo tegen de eroderende invloeden van wind en water.
De binnenlanden van Spanje geven een goed idee wat er kan gebeuren als het plantendek wegvalt. Ooit lagen hier uitgestrekte bossen. Ontbossingen, onder andere voor de bouw van de Armada, leidden ertoe dat de bodem onbeschermd achterbleef. Grote delen van het land zijn in een droge vlakte veranderd. Bioturbatie
Zowel op het land als in zee leven allerlei dieren in de bodem. Voortdurend woelen wormen, insecten, kreefachtigen en andere dieren de bodem om op zoek naar voedseldeeltjes. Dit verschijnsel noemen we bioturbatie. Bioturbatie helpt mee bij de verwering van de bodem. Bovendien zorgt het ervoor dat een bodem goed doorlucht is. Daarmee is het voor de mens een belangrijk verschijnsel.
Het beste voorbeeld van echte bio-erosie vinden we in rotskusten. Talloze ongewervelde organismen zijn in staat voor zichzelf een ruimte uit te boren in de rots.
Biologische landbouw
De biologische landbouw maakt geen gebruik van kunstmest of chemische bestrijdingsmiddelen. Biologische producten worden vaak verkocht met een speciaal keurmerk, zoals het Eko-keurmerk. In 2000 werd op 1,1% van de landbouwgrond in Nederland (23.000 hectare) biologisch gewerkt. De vraag naar biologische producten is groter dan het binnenlandse aanbod, daarom worden veel producten geïmporteerd. Het Ministerie van LNV streeft naar een uitbreiding van de biologische landbouwgrond tot 10% van het totaal in 2010.
Weblinks
Algemene informatie: http://www.platformbiologica.nl
Kindersite over biologische landbouw: http://www.platformbiologica.nl/kindersite-
Stichting Odin (betaalbare biologische producten): http://www.odin.nl/
Bioloog worden en stage lopen
Lees hier hoe je bioloog kunt worden
Lees hier welke stages je kunt doen bij Natuurinformatie
Bioluminescentie
Er bestaan veel organismen die licht kunnen uitzenden. Denk bijvoorbeeld aan vuurvliegjes en glimwormen. Dit verschijnsel wordt bioluminescentie genoemd. Het komt vooral voor bij diepzeedieren. Licht in de duisternis
Bioluminescentie is het produceren van licht door levende organismen. Het komt voor in zowel het planten- als dierenrijk. Het uitgestraalde licht is doorgaans zwak en alleen zichtbaar in het donker. We treffen het aan bij bacteriën en eencelligen, maar ook bij koralen, schimmels en hogere organismen. Met name schimmels kunnen `s nachts een spookachtig licht uitstralen. De ook bij ons algemeen voorkomende honingzwam is daar een goed voorbeeld van. Hoger ontwikkelde dieren hebben vaak speciale lichtgevende organen, zogenaamde fotoforen, waarin ze de lichtproductie via het zenuwstelsel reguleren. Op het land komt dit voor bij insecten, bijvoorbeeld bij glimwormen. Bij diepzee- inktvissen en -vissen is het een veel voorkomend verschijnsel. Doorgaans zijn het de fotoforen zelf, die licht produceren, maar er zijn ook soorten met organen waarin dit gebeurt door lichtgevende bacteriën. Luciferine en luciferase
Bioluminescentie is het resultaat van een biochemische oxidatie, het zich chemisch binden met zuurstof, waarbij twee stoffen een speciale rol vervullen, luciferine en luciferase. Bij oxidatie van luciferine komt energie vrij in de vorm van koud licht. Luciferine is een tamelijk stabiele stof. De reactie vindt dan ook niet of nauwelijks spontaan plaats, maar alleen onder invloed van het enzym luciferase.
Biotech waskracht
Micro-organismen in grote kweekvaten maken speciale eiwitten, enzymen, die zorgen dat wasmiddelen schoner wassen. Het zijn bijzondere enzymen. Ze breken vuil af en zijn bestand tegen de extreme omstandigheden in de wasmachine. Het gen voor de enzymen is afkomstig uit een micro-organisme dat leeft onder vergelijkbare extreme omstandigheden; in een sodameer in Kenia. Het gen is in een makkelijker te kweken bacterie ingebouwd. Dit maakt de productie van de enzymen op industriële schaal mogelijk.
Een sodameer vol nuttige micro-organismen
Goed idee
Enzymen maken wasmiddelen veel effectiever en beter voor het milieu, want allerlei chemische toevoegingen, zoals fosfaten, worden overbodig. Bovendien kan dankzij de enzymen op een lagere temperatuur worden gewassen.
Toch bezwaren?
Ingrijpen in genetisch materiaal blijft voor tegenstanders onaanvaardbaar, ook als de voordelen groot zijn en er geen directe nadelen lijken te zijn. Meer over biotechnologie en wasmiddelen
Biotechnologie
Biotechnologie is het bestuderen of gebruik maken van technieken om producten te maken met behulp van levende organismen. Onder moderne biotechnologie worden technieken en studies verstaan als genetische modificatie, mutatie veredeling en celfusie. Onder klassieke biotechnologie vestaat men het fokken en veredelen van dieren en het veredelen en kweken van planten, gist, schimmels en bacteriën.
Blaasjeskrab
De blaasjeskrab komt van oorsprong uit het westeljik deel van de Stille Oceaan bij Japan, China en Korea. In 2004 is deze soort voor het eerst in grote getale waargenomen op de dijk op Texel. De krab is een alleseter, maar houdt vooral van zeewier. Het diertje heeft een rood rugschild van maximaal 4 cm breed en heeft stevige scharen en poten.
Al geruime tijd is de krab bezig zich te verspreiden over de wereld. Zo werd het dier in 1988 bij de Amerikaanse oostkust (New Jersey) gezien. Inmiddels heeft het zich daar over meer dan 900 km kust verspreid. In 1999 dook het voor het eerst op aan de Franse kust, bij Le Havre. Waarschijnlijk zijn de dieren verspreid met het ballastwater van schepen. Rob Dekker van het NIOZ verwacht dat de krab de komende jaren explosief in aantal toe zal nemen in de Waddenzee. Met name op de dijken zou het dier de strandkrab kunnen verdringen.
Namen: Ned: Blaasjeskrab Lat: Hemigrapsus sanguineus Eng: East Asian shore crab
Blaaswier
Blaaswier is een bruinwier. Het is meestal te herkennen aan de drijfblazen, maar sommige blaaswieren hebben deze luchtkussentjes niet. Met behulp van deze drijfblazen kan het verticaal groeien in het water. Blaaswier kan gevonden worden langs de dijken, op houten palen en op het wad. Daar hecht het zich vast op mosselen, stenen of andere objecten. Het wier kan zo`n halve meter lang worden. Het is olijfbruin tot bruingroen van kleur. Vroeger werd blaaswier gebruikt als mest en ook wel als medicijn.
Namen: Ned: Blaaswier Lat: Fucus vesiculosus Eng: Bladder wrackDui: Gemeiner Blasentang Dan: Blæretang
Blaauwbok
De blaauwbok Hippotragus leucophaeus (Pallas, 1766) of blauwe antilope is, voor zover bekend het eerste Afrikaanse zoogdier dat in historische tijd is uitgestorven. De soort had al een zeer klein verspreidingsgebied toen ze in de 17de en 18de eeuw voor het eerst door de Europeanen werd ontdekt. Daar, op de groene graslanden aan de zuidpunt van Afrika, graasden deze sierlijke antilopen. Ze kwamen toen waarschijnlijk alleen nog voor in het gebied ten zuiden van Swellendam.
Als eerste vermeldde de Duitser Peter Kolb in 1719 het bestaan van een `blauwe bok`. Al in 1774 viel het de Zweedse natuurkenner Carl Peter Thunberg op, dat de dieren zeldzaam begonnen te worden. Volgens de Duitse zoöloog Martin Lichtenstein is de laatste blaauwbok in 1799 gedood. De huid was volgens hem naar Leiden gezonden.
Blaauwbok Oorspronkelijke verspreiding
Kort na de laatste ijstijd, zo`n tienduizend jaar geleden, moet de blaauwbok algemeen zijn geweest op de grasvlakten in het uiterste zuiden van Afrika. De vele vondsten van zogeheten sub-fossiele beenderen wijzen op een verspreidingsgebied, dat liep van de uiterste westpunt van de Kaapprovincie tot ongeveer 250 oosterlengte. Waarschijnlijk begonnen blauwe antilopen zo`n 2000 jaar geleden al af te nemen. Hoe dat kwam, is enigszins raadselachtig. Er zijn verschillende oorzaken geopperd: het warmer worden van het klimaat, waardoor het grasland veranderde in struikgewas en bossen, of de introductie van schapen en ander vee. Concurrentie met schapen, ziekten en jacht hebben wellicht bijgedragen tot de achteruitgang de blaauwbok en het inkrimpen diens verspreidingsgebied.
Bladmossen
Wetenschappelijke naam: Musci, Bryopsida
Haarmos met sporenkapsel
Bladmossen zijn planten die bestaan uit stengels met blaadjes. De stengels hebben meestal geen duidelijke boven- en onderzijde. De blaadjes hebben meestal nerven. Bladmossen (bijv. Vorcutannularia en Protosphagnum) zijn met zekerheid bekend sinds het Perm (ca. 290-250 miljoen jaar geleden). Fossielen van vóór het Perm zijn onzeker en weinig gedetailleerd bekend, bijv. Muscites uit het Laat-Carboon (ca. 320-290 miljoen jaar geleden). Van latere perioden zijn fossiele bladmossen pas bekend uit het Jura (ca. 210-130 miljoen jaar geleden).
Bladpaardenstaarten
Wetenschappelijke naam: Sphenophyllales (een orde binnen de Paardenstaartachtigen)
Bladpaardenstaarten zijn uitgestorven planten, die leefden gedurende het Devoon tot en met het Trias (ca. 410-210 miljoen jaar geleden). Het waren relatief kleine sporenplanten, met stengels die verdeeld waren in knopen en leden (stengelgeleding). De wigvormige bladeren stonden bij de knopen in kransen rond de stengel. De sporendoosjes (sporangia) stonden aan het einde van de stengels in aren bijeen.
Blankvoorn
Wetenschappelijke naam: Rutilus rutilus
Behoort tot de Vissen Karperachtige beenvissen, Karperachtigen Komt voor op noordelijk halfrond
De Blankvoorn is een scharrelaar
De Blankvoorn scharrelt slakjes, insectenlarven, wormen en andere kleine dieren bij elkaar tussen de waterplanten in sloot en plas.
De voorn is wendbaar en voortdurend in beweging. Door snel tussen de waterplanten weg te schieten, ontsnapt hij aan roofvissen.
Blastoïden
Wetenschappelijke naam: Blastoidea (klasse binnen de Blastoïd-achtigen, Blastozoa)
Blastoïden zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Ordovicium tot en met het Perm (ca. 500-250 miljoen jaar geleden). Ze hadden een kelk (calyx) die door middel van een steel in de zeebodem was verankerd. Hun kelk had een goed ontwikkelde 5-stralige symmetrie met talrijke korte, slanke armen.
Blauwborst
De blauwborst is een vrij zeldzame moerasvogel die vooral in waterrijke gebieden met veel begroeiing leeft. Hij leeft van insecten, larven en ook wel van zaden.
Op Texel neemt het aantal broedgevallen van deze vogel toe. In 1989 kwam het eerste paartje blauwborsten tot broeden, in 1997 waren er tenminste 17 paren aan het broeden in de rietmoerassen van de Horsmeertjes, De Geul en De Muy. In 1998 was het aantal zelfs opgelopen tot 58 paar.
Namen: Ned: Blauwborst Eng: Bluethroat Fra: Gorgebleue à miroirDui: Blaukehlchen Dan: Blihals Nor: Blistrupe Fries: Blauboarstke Ital: Pettazzurro Lat: Luscinia svecica
Blauwborst
Wetenschappelijke naam: Luscinia svecica
Aantal broedparen in Nederland: 9000-11.000 (1998-2000)
Biotoop: moerassige streken met dichte struikbegroeiing
Geluid: Blauwborst
blauwe haai
Deze haai is goed te herkennen aan zijn mooie stroomlijn, grote ogen en erg lange borstvinnen. Ook heeft hij inderdaad een blauwige kleur, maar dat valt onder water minder op.
De blauwe haai komt in vrijwel alle zeeën voor, met uitzondering van de poolzeeën. Ze vertonen een seizoenstrek. Ook volgen ze vaak vissersschepen. Voor mensen kan deze haai gevaarlijk zijn.
Zoals veel haaien is deze soort levendbarend.
Wetensch. naam: Prionace glauca
Engelse naam: blue shark
Verspreiding: oceanen wereldwijd
Voedsel: vis
Lengte: 3,8 m
Gewicht: 200 kg
Status: thans niet bedreigd
Blauwe haarkwal
De blauwe haarkwal is een middelgrote (tot 30 cm in doorsnede), platte kwal. Ze zijn meestal blauw, maar er komen ook gele of rode exemplaren voor. Aan de rand van de schijf zitten lange haarachtige tentakels met gemeen stekende netelcellen. In het water kunnen de tentakels wel een oppervlakte van vijf vierkante meter bedekken.
Ongelukkig genoeg komen blauwe haarkwallen vooral met oostenwind voor de kust. Dan is het meestal ook juist goed strandweer. Strandexploitanten raken nooit gewend aan dit verschijnsel. Elk jaar dat er een kwalleninvasie is, `is het nog nooit zo erg geweest`.
Weblinks:
Meer informatie over de blauwe haarkwal: http://www.onderwaterwereld.net-oww_ml-php-data.php?&TLC=NL&SOC=KWPOL&SSC=Cyanea%20lamarckii
Namen: Ned: Blauwe haarkwal (striemer, striemel, striebel) Lat: Cyanea lamarckii Eng: zie Latijnse naamDui: Blaue Haarqualle Dan: Cyanea lamarckii
Blauwe kiekendief
Blauwe kiekendieven komen vooral voor in de duinen, op heidevelden, in moerassen en op braakliggende velden. De waddeneilanden zijn in Nederland zeer belangrijk voor de blauwe kiekendief. Maar liefst 85% van de Nederlandse blauwe kiekendieven broedt daar. Deze roofvogel leeft van kleine zoogdieren (muizen, ratten, jonge konijnen en hazen) en van vogels ( fazanten, weidevogels en zangvogels). Laag zwevend boven open terrein zoekt hij naar prooien.
Namen: Ned: Blauwe kiekendief Eng: Hen harrier Fra: Busard Saint-MartinDui: Kornweihe Dan: Bli kærhøg Nor: Myrhauk Fries: Blauwe Hoanskrobber Ital: Albanella reale Lat: Circus cyaneus
Weblinks
Foto`s en geluid van blauwe kiekendieven: http://animaldiversity.ummz.umich.edu-site-accounts-pictures-Circus_cyaneus.html
Vogelbescherming over de blauwe kiekendief http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=215
Blauwe Kiekendief
Wetenschappelijke naam: Circus cyaneus
Aantal broedvogels in Nederland: 85-105 (1998-2000)
Biotoop: vochtige duinvalleien en open rietmoerassen met droge stukken
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
blauwe papegaaivis
Dit is een van de grootste van de ruim 80 soorten papegaaivissen. Ze beginnen hun leven als vrouwtje en zijn dan blauw met een geel veld van hun voorhoofd tot halverwege de rug. Op hogere leeftijd veranderen ze in een geslachtsrijp mannetje: helemaal hemelsblauw met een grote bobbel op het voorhoofd. De mannetjes zijn schaarser dan de vrouwtjes.
Papegaaivissen danken hun naam aan hun tot een soort snavel vergroeide gebit waarmee ze algen van rotsen en dood koraal afschrapen.
Wetensch. naam: Scarus coeruleus
Engelse naam: blue parrotfish
Verspreiding: westelijke Atlantische Oceaan van Bermuda tot Zuidoost-Brazilië, vooral in Caribische Zee
Voedsel: algen
Lengte: tot 90 cm
Status: algemeen
Blauwe reiger
In de kuststreken zijn vooral de blauwe reiger en de kleine zilverreiger van betekenis. De blauwe reiger is in Nederland een algemeen voorkomende broedvogel. Hij eet vooral zoetwatervis, maar ook wel muizen, mollen, kikkers, rivierkreeftjes, slakken, regenwormen en zelfs jonge konijnen. De prooi wordt gespiest aan de lange, puntige snavel. De blauwe reiger mijdt brakke sloten en akkerbouwgebieden. In 1994 broedden 11.700 paartjes in Nederland. De blauwe reiger is de enige reigersoort die voorkomt in bijna heel Europa.
Namen: Ned: Blauwe reiger Eng: Grey heronDui: Fischreiher Fra: Héron cendré Dan: Fiskehejre Nor: Grihegre Fries: Lelreager Lat: Ardea
Weblink
Foto`s van blauwe reigers (Garth McElroy) http://www.featheredfotos.com/spppages-herons&egrets-great%20blue%20heron.html
Blauwe Reiger
Wetenschappelijke naam: Ardea cinerea
Aantal broedparen in Nederland: 10.000-12.750 (1998-2000)
Biotoop: broedt in hoge bomen, maar zoekt voedsel langs waterkant
Geluid: Blauwe Reiger
Blauwe vinvis
Blauwe vinvis (Balaenoptera musculus). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Mysticeti (baleinwalvissen) Familie: Balaenopteridae (vinvissen) Geslacht: Balaenoptera Soort: er worden drie ondersoorten onderscheiden: 1. Balaenoptera musculus musculus (noordelijk halfrond) 2. Balaenoptera musculus intermedia (zuidelijk halfrond) 3. Balaenoptera musculus brevicauda (kleine blauwe vinvis, vooral zuidelijk halfrond)
Namen Nederlands: blauwe vinvis Engels: blue whale, sulphur-bottom, Sibbald`s rorqual, great northern rorqual Frans: rorqual blue Spaans: ballena azul Duits: Blauwal
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Blauwe vinvissen hebben een zeer lang, gestroomlijnd lichaam. Ze hebben een relatief kleine rugvin (ca. 35 cm) die zich achter de helft van het lichaam bevindt. De staartvinnen zijn breed en driehoekig met een inkeping in het midden. De borstvinnen zijn slank en puntig en relatief kort. De kop is plat, breed, en U-vormig en beslaat ongeveer een kwart van de lengte van het lichaam. Over de bovenkant van de kop loopt een richel. Er zijn twee spuitgaten. De keel is voorzien van 50 tot 90 groeven. In de bek staan 540 - 790 baleinen van ongeveer 90 - 100 cm lengte en een breedte van 50 - 55 cm. Kleur Lichtblauw tot grijs, vele witte of grijze vlekken over het gehele lichaam achter de kop. Onderzijde wit, blauw en soms geel. Onderzijde buikvinnen licht of wit van kleur.
blauwe vinvis
De blauwe vinvis is het grootste dier dat ooit op aarde geleefd heeft. Hij maakt ook het hardste geluid van het dierenrijk: meer dan 180 decibel. Deze walvis werd zwaar bejaagd, waardoor hun aantallen drastisch zijn afgenomen. Sinds het einde van de jacht in 1966 heeft de blauwe vinvis zich enigszins hersteld.
Blauwe vinvissen leven gewoonlijk alleen of met een jong, maar op plekken waar veel voedsel is opereren ze soms in losse groepen.
Wetensch. naam: Balaenoptera musculus
Engelse naam: blue whale
Verspreiding: wereldwijd
Voedsel: vooral krill (soort garnalen)
Lengte: 24 - 27 m (max. 33 m), bij geboorte rond 7 m
Gewicht: 100.000 - 120.000 kg (max.190.000 kg), bij geboorte 2.500 - 4.000 kg
Status: bedreigd
Blauwe zeedistel
Blauwe zeedistel is een wettelijk beschermde plant. De plant groeit op open, stuivend, kalkrijk duinzand, met name in de zeereep. Dit leefgebied is sterk achteruit gegaan door de vastlegging van de duinen. Nu en dan wordt de plant ook meer landinwaarts gevonden. De blauwe zeedistel is een vlinderplant, met name de dagpauwoog en de kleine parelmoervlinder bezoeken hem regelmatig.
Namen: Ned: Blauwe zeedistel Lat: Eryngium maritimum Eng: Sea holly Fra: Panicaut des dunesDui: Stranddistel Dan: Strand-mandstro
Blauwgrijze ara
In 1989 presenteerde de Braziliaanse amateur-ornitholoog Antonio Silva in een boek over bedreigde papegaaien het `bewijs`, dat er nog altijd een aantal blauwgrijze ara`s Anodorhynchus glaucus (Vieillot, 1816) in leven zou zijn. Er zou een aantal vogels in de handel zijn, maar aangezien niemand wist waar deze zich bevonden, kon niet met zekerheid vastgesteld worden of het ook daadwerkelijk blauwgrijze ara`s waren. Een lokale gids beweerde de vogel in het zuiden van Brazilië gezien te hebben, maar ook dit bericht is nooit bevestigd. Silva beweerde zelfs dat hij een plaats kende, waar nog een kleine populatie van deze prachtige ara`s leefde. Waar dat was, wilde hij echter niet zeggen.
Blauwgrijze ara Waarschijnlijk uitgestorven
Over het algemeen wordt aangenomen, dat de blauwgrijze ara is uitgestorven. Voor het laatst is de soort in 1955 gezien. Het leefgebied lag in het grensgebied tussen Brazilië, Argentinië en Paraguay en mogelijk het noordwesten van Uruguay. De soort werd vooral waargenomen langs rivieroevers, maar dat had waarschijnlijk te maken met het feit dat de meeste ontdekkingsreizigers de streek per boot bezochten. Al in de 19de eeuw, nog voordat het gebied ontgonnen werd, ging het bergafwaarts met de blauwgrijze ara. Volgens sommigen zou het uitsterven dan ook te wijten zijn aan natuurlijke oorzaken. Het kan echter ook zijn dat landschappelijke veranderingen als gevolg van ontginningen een nadelige invloed op de papegaaien populatie gehad hebben. Aan het eind van de jaren zeventig hebben ornithologen uitgebreid in Paraguay naar de blauwgrijze ara gezocht.
blauwoogmaki
De blauwoogmaki is een ondersoort van de zwarte lemur. Sommige mannetjes van deze ondersoort hebben opvallende helblauwe ogen, maar ze kunnen ook bleekgrijze of lichtgroene ogen hebben.
Wetensch. naam: Lemur macaco flavifrons
Engelse naam: blue eyed lemur
Verspreiding: Noord-Madagaskar
Voedsel: vooral fruit, soms paddestoelen en nectar
Lengte: 30 - 45 cm, staart 40 - 60 cm
Gewicht: 2 - 3 kg
Blauwwieren
Andere naam: Cyanobacteriën Wetenschappelijke naam: Cyanobacteria
Anabaena, een draadvormig blauwwier
In tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden, zijn Blauwwieren niet verwant met (andere) wieren maar behorende ze tot het rijk van de bacteriën. Evenals andere bacteriën hebben ze namelijk géén celkern. Daarom worden ze tegenwoordig ook vaak Cyanobacteriën genoemd (`cyano-` betekent blauw). Blauwwieren vormen vaak kolonies. Met behulp van bladgroen zijn ze - evenals planten - in staat om fotosynthese uit te voeren waarbij zuurstof wordt geproduceerd. Ze hebben géén flagellen (zweepharen). Blauwwieren of Cyanobacteriën waren al talrijk in het Precambrium (langer dan 540 miljoen jaar geleden). Hun cellen zijn vaak omgeven door een slijmlaag, waarin kalk uit het zeewater vastgehouden kan worden. Door deze eigenschap veroorzaakten ze speciale gesteenteformaties, de zogenaamde stromatolieten. Ook nu nog ontstaan er langs sommige kusten stromatolieten.
blinde bij
Het uiterlijk en geluid van deze zweefvlieg lijkt op een bij en schrikt zo belagers af. Hij heeft grote ogen en is dan ook verre van blind. Zijn naam dankt hij waarschijnlijk aan het feit dat het geen echte bij is.
Blinde bijen zijn in ons land erg algemeen. Ze zijn van juni tot oktober veel in de tuin op bloemen te zien. De vrouwtjes overwinteren na de paring op een beschutte plek.
De eitjes worden in stilstaand, vervuild water gelegd. Daarin groeien de zogenaamde rattestaartlarven op: dikke maden met een uitschuifbare adembuis. Ze laven van rottend organisch materiaal op de bodem en kunnen dankzij de adembuis ook in vrijwel zuurstofloos water leven.
Andere namen: slijkvlieg
Wetensch. naam: Eristalis tenax
Voedsel: stuifmeel, nectar; larven: rottend slib
Lengte: ca. 13 mm