Natuurinformatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716


chinchilla
Dit knaagdier is lid van de familie der wolmuizen. Ze worden veel gefokt vanwege hun vacht en worden ook in Nederland als huisdier gehouden. Hun zilvergrijze vacht is 2,5 tot 4 cm dik en erg zacht.
Chincilla`s leven in groepen van soms honderden dieren hoog in de bergen, waar ze overdag in holen of tussen rotsen schuilen. Als ze belaagd worden, verdedigen ze zich door zich groter te maken en te spugen.
De vrouwtjes worden groter dan de mannetjes. Na een draagtijd van bijna 4 maanden krijgen ze meestal 2 of 3 jongen.
Wetensch. naam: Chinchilla lanigera
Engelse naam: chinchilla
Verspreiding: Zuidwestelijk Zuid-Amerika (Andes)
Voedsel: gras en kruiden
Lengte: 23 cm, staart 13 - 15 cm
Gewicht: 400 - 500 gram

Chinees schubdier
Dit schubdier heeft vrij grote (tot 5 cm brede) geelbruine schubben. Deze bedekken het hele lichaam behalve de snuit, buik, binnenzijde van de poten en de wangen. Bij gevaar rolt hij zich op waardoor de onbeschubde delen beschermd worden.
Het schubdier heeft stevige klauwen waarmee hij goed kan graven. Met zijn 40 centimeter lange tong likt hij mieren en termieten op. Het Chinees schubdier kan dankzij zijn grijpstaart ook goed in bomen klimmen.
De schubben van dit dier worden verwerkt in traditionele Chinese medicijnen.
Wetensch. naam: Manis pentadactyla
Engelse naam: Chinese pangolin
Verspreiding: Oost- en Zuidoost-Azië
Voedsel: mieren, termieten
Lengte: 54 - 80 cm, staart 26 - 34 cm
Gewicht: 2 - 7 kg
Status: thans niet bedreigd

Chinese alligator
© wereld Natuur Fonds
De Chinese alligator is de enige alligator buiten Amerika. Hij leeft in een zeer beperkt gebied van de Jangtze en haar zijtakken in het Oosten van China.
Ze maken vaak gebruik van holen om zich in te verschuilen en te overwinteren.
Wetensch. naam: Alligator sinensis
Engelse naam: Chinese alligator
Verspreiding: oostelijk China
Voedsel: slakken, mosselen, ratten, insecten
Lengte: tot 2 m
Status: ernstig bedreigd

Chinese reuzensalamander
Deze salamander is het grootste amfibie ter wereld. Hij leeft in koude bergbeken in China en komt niet aan land. Zijn huid is sterk geplooid waardoor hij doorgaans voldoende zuurstof uit het water op kan nemen zonder lucht te hoeven happen.
Het mannetje maakt een kuil op de bodem van de beek waarin het vrouwtje snoeren met ongeveer 500 eitjes afzet. Het mannetje blijft deze bewaken.
Hij is nauw verwant met de Japanse reuzensalamander die net iets minder groot wordt.
Wetensch. naam: Andrias davidianus
Engelse naam: Chinese giant salamander
Verspreiding: bergbeken in Noordoost, Centraal en Zuid-China
Voedsel: waterdieren
Lengte: 115 cm (record: 180 cm)
Gewicht: 25 - 30 kg (record: 65 kg)

Chinese vlagdolfijn
De Chinese vlagdolfijn of baiji is een rivierdolfijn met brede flippers en een omhooggebogen snuit. Zijn nek is beweeglijk, waardoor hij goed in de modder kan wroeten. De baiji heeft kleine ogen. Hij vindt zijn weg en prooi vooral op de tast en via echo-locatie.
Deze soort is ernstig bedreigd: er zijn er waarschijnlijk nog minder dan honderd. Ze hebben veel te lijden van scheepvaart, visserij en de bouw van dammen.
Andere namen: baiji
Wetensch. naam: Lipotes vexillifer
Engelse naam: baiji; Chinese river dolphin; Yangtze river dolphin
Verspreiding: Yangtse rivier (China)
Voedsel: paling- en meerval-achtige vissen
Lengte: 1,4 - 2,5 m, bij geboorte 80 - 90 cm
Gewicht: 100 - 160 kg, bij geboorte 2,5 - 5 kg

Chinese witte dolfijn
Deze dolfijn heeft een opvallende omhoog gebogen snuit en een bult op de rug, waarop de rugvin geplaatst is. De Nederlandse naam is enigszins misleidend, omdat de soort ook ver buiten Chinese wateren voorkomt en bovendien vaker roze dan wit gekleurd is. In Tin Can Bay in Queensland (Australië) komt een vrouwtje, soms met jong regelmatig met zwemmers spelen.
Andere namen: Chinese sousa
Wetensch. naam: Sousa chinensis
Engelse naam: Indo-Pacific hump-backed dolphin
Verspreiding: ondiepe kustwateren van de Indische en Zuidwestelijke Stille Oceaan
Voedsel: vooral vis
Lengte: 2 - 2,8 m, bij geboorte 1 m
Gewicht: 150 - 200 kg, bij geboorte 25 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

Chinese wolhandkrab
De Chinese wolhandkrab komt uit China. Hij kwam in 1912 in de Weser terecht, meeliftend met schepen die handel dreven met China. Hij komt nu algemeen voor in de Nederlandse getijdengebieden. Volwassen dieren leven in zoet water, maar ze trekken naar zout water om daar te paren en hun eieren te leggen. De jonge krabbetjes trekken weer naar zoet water. Hun rugschild wordt tot 7 cm lang, ze zijn bruin tot grijsgroen en hebben kenmerkende bruine `haren` op hun scharen.
Namen: Ned: Chinese wolhandkrab Lat: Eriocheir sinensis Eng: Chinese mitten crabDui: Wollhandkrabbe Dan: Uldhindskrabbe

chiroe
De chiroe of Tibetaanse antilope is aangepast aan extreme omstandigheden die heersen op de Tibetaanse hoogvlakte. Zijn wollige ondervacht zorgt voor perfecte isolatie.
De zeer fijne wol van de chiroe werkt ook in zijn nadeel. Het levert de zogenaamde `shahtoosh` (konings-wol), ooit alleen weggelegd voor koningen maar nu voor iedereen die er goed voor wil betalen. Voor één sjaal van shahtoosh sneuvelen gemiddeld drie chiroes. De soort is hierdoor ernstig bedreigd.
Het Wereld Natuur Fonds heeft een programma opgezet om de Tibetaanse antilope voor uitsterven te behoeden, onder andere door de handel in shahtoosh tegen te gaan.
Andere namen: Tibetaanse antilope; chiru; orongo
Wetensch. naam: Pantholops hodgsoni
Engelse naam: chiru; Tibetan antelope
Verspreiding: China, India (Tibetaanse hoogvlakte)
Lengte: 1,7 m, schouderhoogte 0,9 - 1 m; horens tot 70 cm
Gewicht: tot 40 kg
Status: bedreigd

Chondriet
Op vrijdagmiddag 14 augustus 1992 om half vier lokale tijd werd het stadje Mbale vlak bij Mount Elgon in het oosten van Oeganda, opgeschrikt door een krachtige explosie en een gerommel dat enige minuten aanhield. Het lawaai ging gepaard met een rookspoor en een stofwolk die duidelijk zichtbaar was aan de heldere hemel. Daarna kwam een regen van grote en kleine stenen op het stadje en de directe omgeving neer. Bij de val van de stenen hoorden getuigen een ratelend geluid. Sommige bewoners dachten dan ook dat de stad door gewapende opstandelingen werd overvallen. In werkelijkheid werd Mbale getroffen door een `val` van steenmeteorieten. Naderhand hebben deskundigen geschat dat twee tot driehonderd kilo stenen was terecht gekomen op de huizen, straten en moerassen in een gebied van drie bij zeven kilometer. De val heeft gelukkig maar weinig schade aangericht. Sommige stenen zijn op de daken van huizen terecht gekomen. Het mag een wonder heten dat er geen doden of gewonden zijn gevallen. Er was slechts één melding van een jongetje dat bijna door een steen ter grootte van een knikker op het hoofd werd geraakt.
Chondrieten Goddelijk geschenk tegen AIDS
Vrij snel na de val werden de eerste meteorietfragmenten naar het politiebureau gebracht. Vrijwel alle stenen hadden een pikzwarte smeltkorst. Op de verse breukvlakken van een aantal stenen waren glinsterende goudgele spikkeltjes te zien. Sommige vinders dachten dat het goudkorrels waren en dus werd een aantal steenfragmenten in stukken geslagen en onder de bevolking verdeeld.

Chromodoris
Dit opvallend gestreept naaktslakje leeft op ondiepe koraalriffen. Behalve zijn zwart-witte lengtestrepen heeft hij opvallende oranje details: een rand rondom, de tentakels en de uitwendige kieuwen die als een pluim op zijn achterlijf staan. Met zijn opvallende kleurtekening waarschuwt hij belagers voor de onaangename stoffen die hij in klieren vormt.
Wetensch. naam: Chromodoris quadricolor
Engelse naam: pyjama nudibranch; pyjama slug
Verspreiding: Grote en Indische Oceaan
Voedsel: kolonievormende ongewervelde dieren
Lengte: 5 cm

Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA
DNA ligt in een spiraal opgerold. In de spiraal is het DNA om eiwitbolletjes gewonden. DNA heeft de vorm van een dubbele spiraal. Elke spiraal is een keten, opgebouwd uit suikers en fosfaten. Tussen de ketens van het DNA bestaan dwarsverbindingen.

Er zijn slechts twee combinaties van organische basen mogelijk: C met G en T met A. Elke dwarsverbinding bestaat uit twee basen. Er zijn vier verschillende basen: Cytosine (blauw), Guanine (geel), Thymine (rood) en Adenine (groen).
Hoewel de bouw van het DNA voor ieder organisme gelijk is, ontstaan unieke erfelijke eigenschappen door verschillen in volgorde van de basen en afmetingen van de ketens in het DNA.
Lees hier meer over de werking van DNA.
De precieze structuur van DNA, met de vier organische basen en de daarbij behorende code, is pas halverwege de twintigste eeuw is ontdekt. Maar lang daarvoor al waren onderzoekers bezig met het vraagstuk van de erfelijkheid. Lees hierover meer in het artikel `Genetica`.
Lees verder over DNA replicatie

Chromosoom
Een chromosoom bestaat grotendeels uit twee DNA-moleculen (Chromatiden) met een zeer complex gevouwen en gedraaide (helix) structuur. Deze chromatiden zijn op één punt (het centromeer) aan elkaar verbonden. Op elk chromosoom ligt de informatie voor een aantal erfelijke eigenschappen. Soms ligt de informatie voor een eigenschap verspreid over meerdere chromsomen.

Cichliden van het Victoriameer
Nog slechts enkele tientallen jaren geleden kon het Victoriameer met recht een `cichlidenmeer` worden genoemd. Volgens recente schattingen leefden hier vierhonderd cichlidensoorten van het geslacht Haplochromis. Tezamen vormden die zo`n 80% van de biomassa aan vis. Haplochromis -soorten zijn tussen 5 en 25 cm lang. De mannetjes zijn meestal felgekleurd, terwijl de vrouwtjes onopvallende kleuren hebben. De meeste soorten zijn muilbroeders. Dat betekent dat het vrouwtje het legsel en de jongen in haar bek bewaart. Deze voortplantingswijze maakt de soort erg gevoelig voor overbevissing. Tot nu toe zijn er ongeveer honderd soorten officieel beschreven. Op een enkele uitzondering na zijn ze alle inheems in het Victoriameer.
Cichliden uit het Victoriameer Evolutionaire explosie
Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn deze cichliden waarschijnlijk uniek. De geschiedenis van het Victoriameer begon ongeveer 700 duizend jaar geleden, toen door het verschuiven van aardplaten een bekken onstond waarin zich later een meer vormde. Er zijn aanwijzingen dat rond 14 duizend jaar geleden het meer vrijwel volledig opdroogde. Toen het water weer terugkwam, werd het nieuwe meer in bezit genomen door enkele soorten vis uit de rivieren. Ze pasten zich snel aan hun nieuwe leefomgeving aan en in relatief korte tijd ontstond een groot aantal soorten, elk met een specifieke voedingsgewoonte. De soorten die tot nu toe zijn beschreven, zijn ingedeeld in elf groepen, afhankelijk van de diepte waarop zij leven.

Cichliden: Darwinvinken te water
De beroemde vinken die Darwin in 1835 op de Galápagoseilanden ontdekte en die het schoolvoorbeeld vormen uit zijn baanbrekende evolutietheorie, behoren tot veertien soorten. Moderne evolutiebiologen kunnen hun tanden stukbijten op veel soortenrijkere groepen. Beroemd zijn de meer dan duizend soorten vissen uit de familie van de cichliden, waarvan het grootste deel leeft in het zoete water van tropisch Afrika en Zuid-Amerika. In elk van de drie grote Oost-Afrikaanse meren - Victoria, Malawi en Tanganyika - komen honderden cichlidensoorten voor. Alleen al in de Mwanzagolf, een uitloper van het Victoriameer ter grootte van de Westerschelde, hebben wij gedurende ons veldonderzoek meer dan tweehonderdvijftig cichlidensoorten aangetroffen. Deze rijkdom aan nauwverwante soorten kent zijn weerga niet. In heel Europe komen maar zo`n tweehonderd soorten zoetwatervis voor die tot negenentwintig families behoren. Helaas slinkt deze schat aan tropische vissen door toedoen van de mens. Wij waren getuigen van grote veranderingen in het Victoriameer.

Cinnaber
Een mineraal is een chemische verbinding. Cinnaber is een belangrijk kwikertsmineraal. Het behoort tot de sulfiden, een groep ertsmineralen waartoe verbindingen van metalen met zwavel behoren.  Het wordt onder andere al eeuwenlang gedolven in de grootste kwikmijn ter wereld: de Almadénmijn in Spanje. Het pigment is zeer lichtbestendig. De naam komt van het Griekse woord `kinnabari` dat `vermiljoen` betekent.

Kleur
Cinnaber heeft een donkerrode kleur.
Herkomst
Het pigment cinnaber komt voor in Europa. Meestal komt het voor in aders vlakbij vulkanisch gesteente en warme bronnen. In Spanje en Italië is het pigment op grote schaal gewonnen, maar nu zijn de mijnen bijna uitgeput.
Productie Cinnaber is kant-en-klaar in de natuur voorhanden. Het hoeft alleen gedolven en vermalen te worden. Daarna is alleen nog vermenging met een bindmiddel nodig om het pigment te kunnen gebruiken als schilderverf of als schrijversinkt. 
Toepassing
Cinnaber werd al in de oudheid door de Egyptenaren en Hebreërs gebruikt om inkt te maken. Een deel van de teksten op de Hebreeuwse Dode Zeerrollen is met cinnaberinkt geschreven.
Cinnaber vond later ook veel toepassing in de Europese schilderkunst. Vanaf 1778 wist men het pigment ook kunstmatig te produceren. Tegenwoordig wordt het uitsluitend synthetisch vervaardigd, omdat natuurlijk cinnaber heel giftig is vanwege het kwikgehalte.

Cipresachtigen
Wetenschappelijke naam: Cupressaceae (familie binnen de orde der Denachtigen, Pinales)
Takje met vrouwelijke kegel van de Mammoetboom (Sequoiadendron giganteum)
Cipresachtigen zijn altijdgroene of loofverliezende heesters of bomen. De naald-, sikkel- of schubvormige bladeren staan verspreid of in kransen van drie (vier) of zijn kruiswijs tegenoverstaand. De voortplantingsorganen zijn gegroepeerd in kleine kegels. De mannelijke en vrouwelijke kegels bestaan uit één of enkele kruiswijs tegenoverstaande, in kransen of in een spiraal staande schubben. Bij de Jeneverbes (Juniperus communis) worden de schubben van de vrouwelijke kegel vlezig en vergroeien met elkaar tot een zogenaamde kegelbes. De familie van de Cipresachtigen telt ongeveer 160 verschillende soorten en komt wereldwijd voor, vooral in bergbossen. De Jeneverbes is de enige soort die inheems is in Nederland (vroeger ook de Moerascipres). Deze groeit met name op zandgronden. Veel soorten worden gekweekt, bijv. de Cipres (Cupressus sempervirens), de Westerse levensboom (Thuja occidentalis), de `gewone` conifeer (Cupressocyparis leylandii), de Moerascipres (Taxodium distichum) en de Watercipres (Metasequoia glyptostroboides). Tot de Cipresachtigen behoren ook de Californische reuzenboom (Sequoia sempervirens) en de Mammoetboom (Sequoiadendron giganteum), die meer dan duizend jaar oud kunnen worden. De familie van de Cipresachtigen omvat dus ook de Moerascipresachtigen (voormalige Taxodiaceae), die vroeger vaak als aparte familie beschouwd werden.

Circulatie van lucht en water
Wat er gebeurt als lucht en water worden verwarmd: Wat er gebeurt als lucht en water afkoelen: Lucht stroomt tussen gebieden waar warme lucht opstijgt en koude lucht daalt: Luchtstromingen voeren waterdamp mee, waardoor er een kringloop van water ontstaat:

citroenhaai
De citroenhaai dankt zijn naam aan zijn geel-achtige tot lichtbruine-grijze kleur. Het is een haai die ook in brak en zuurstofarm water kan leven en is relatief makkelijk in gevangenschap te houden. Hij is vaak in aquaria van dierentuinen te zien en is een van de best onderzochte haaiensoorten.
Deze haai heeft stevige kaken. Hoewel hij vooral op vis jaagt, valt hij een enkele keer een mens aan.

Wetensch. naam: Negaprion brevirostris
Engelse naam: lemon shark
Verspreiding: westelijke en oostelijke Atlantische Oceaan, oostelijke Grote Oceaan
Voedsel: vis, schaaldieren, schelpdieren
Lengte: tot 3,4 m
Gewicht: ruim 185 kg
Status: plaatselijk algemeen

citroenvlinder
mannetje © Saxifraga - Frits Bink
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Het mannetje van deze vlinder is citroengeel, het vrouwtje lichtgroen. Zowel de voor- als de achtervleugels lopen uit in een punt en hebben daarmee een kenmerkende vorm.
De citroenvlinder vliegt al vroeg in het voorjaar. Hij overwintert als vlinder laag in de de struiken en wordt actief zodra de temperatuur stijgt. Het vrouwtje zet haar eieren in april af op bladeren van de vuilboom en wegedoorn.
De rups is egaal groen met een witte zijstreep. In rust zit hij languit op de middennerf van het blad en is op die manier goed gecamoufleerd. De nieuwe generatie citroenvlinders verschijnt in juli.
Andere namen: citroentje
Wetensch. naam: Gonepteryx rhamni
Engelse naam: brimstone
Verspreiding: Van West-Europa en Noord-Afrika tot Siberië
Voedsel: nectar; rups: blad vuilboom en wegedoorn
Lengte: tot 30 mm lichaamslengte; spanwijdte 50 - 60 mm

Classificatie van soorten
Bij het beschrijven van biodiversiteit maken biologen gebruik van een wetenschappelijk indelingssysteem. In dit systeem kunnen alle dieren, planten en micro-organismen op aarde geplaatst worden. Alle biologen gebruiken hetzelfde indelingssysteem om de biodiversiteit in logische groepen in te delen.
Biologen bekijken de gevonden dieren en planten nauwkeurig.
Als er dieren, planten en micro-organismen gevonden worden, vergelijken biologen die nauwkeurig met de al beschreven soorten. Hiervoor zijn het uiterlijk en de unieke kenmerken van groot belang. Biologen kijken nauwkeurig naar bijvoorbeeld de vorm van de snavels, de afmetingen van de vleugels en de grootte van de poten om te vinden of het ontdekte organisme een nieuwe of een reeds beschreven soort is. Een nieuw organisme wordt volgens het wetenschappelijke indelingssysteem ingedeeld en krijgt een nieuwe wetenschappelijke naam. Biologen vergelijken de gevonden dieren en planten met al beschreven soorten.

Oude indelingssystemen
Het indelen van de biodiversiteit is al zo oud als de mensheid zelf. Vanaf het moment dat de mens de natuur in zijn omgeving begon waar te nemen, probeerde hij alle levensvormen in te delen.
Van oudsher verdeelde de mens de levende natuur twee grote groepen, planten en dieren. De oude classificatiesystemen werden daarom gebruikt om deze twee groepen verder in te delen. Een voorbeeld van een oud indelingsysteem is een meer dan 2.000 jaar oud classificatiesysteem van Aristoteles, de Griekse denker en wetenschapper die in de vierde eeuw voor Christus leefde.

Clymene-dolfijn
Wetensch. naam: Stenella clymene
Engelse naam: clymene dolphin; short-snouted spinner dolphin
Verspreiding: tropische en subtropische deel van de Atlantische Oceaan
Voedsel: kleine vissen, pijlinktvis
Lengte: 1,7 - 2 m, bij geboorte 80 cm
Gewicht: 50 - 90 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

CO2-kringloop
Kooldioxide vormt in zeewater 1,6% van het totaal van de opgeloste gassen. De jaarlijkse uitwisseling van CO2 tussen de oceaan en de atmosfeer is gigantisch, geschat wordt zo`n 100 gigagaton koolstof per jaar. In totaal zit er zo`n 40.000 gigaton koolstof in de oceanen. Elke zeven jaar wordt alle kooldioxide in de atmosfeer (700 gigaton) met het oppervlaktewater van de zee uitgewisseld. Kooldioxide is van levensbelang voor alle ecosystemen op aarde: zonder CO2 zou geen (planten)leven mogelijk zijn. Het `geraamte` van eiwitten, vetten en suikers bestaat uit koolstof. Maar anderzijds is kooldioxide ook het voornaamste broeikasgas.

Coastwatch
Coastwatch is een milieu-educatief project voor het voortgezet onderwijs dat in het voor- en najaar wordt georganiseerd door Stichting De Noordzee. Centraal staat onderzoek naar zwerfvuil aan de kust, een activiteit die leerlingen zelfstandig uitvoeren. Rijkswaterstaat en de milieubeweging gebruiken de resultaten van Coastwatch om het (inter)nationale milieubeleid te toetsen en bij te stellen. In Nederland wordt het Coastwatch onderzoek al sinds 1988 uitgevoerd.
Weblinks:
Coastwatch Online: http://www.noordzee.nl/coastwatch-online-
Site van Stichting De Noordzee: http://www.noordzee.nl
Website van de collega`s in Groot Brittanië, Beachwatch: http://www.mcsuk.org-

Cochenille
Het pigment cochenille kan verkregen worden uit drie verschillende schildluissoorten. Bij de productie worden alleen vrouwtjesluizen gebruikt. De kleur van het pigment wordt karmijnrood genoemd.
Kleur
De kleur van het pigment cochenille is rood. Afhankelijk van de gebruikte luizensoort en productiemethode kunnen kleurvariaties optreden. De in Europa inheemse kermesluis levert bijvoorbeeld een lichtere kleurstof dan de Amerikaanse cochenilleluis.
Herkomst De drie verschillende schildluissoorten die gebruikt worden om het pigment cochenille te winnen zijn:
De kermesluis is inheems in het Middellandse zeegebied. De vrouwtjes strijken neer op de bladeren van de daar voorkomende kermeseik en zuigen zich vast. De Poolse cochenilleluis leeft in Oost-Europa onder de grond op de wortels van de wilde plant Scleranthus perennis. De Amerikaanse cochenillenluis is inheems in Zuid-Amerika en Mexico. Vanaf 1554 werden de luizen in grote hoeveelheden door de Spanjaarden uit Zuid-Amerika geïmporteerd, waardoor ze vanaf dat moment ook in bepaalde delen van Europa gekweekt konden worden, bijvoorbeeld op de Canarische-Eilanden.
Productie 
Bij de kermesluis wordt het pigment cochenille als volgt verkegen: Nadat de vrouwtjes hun eitjes als een laagje witte sneeuw op de bladeren van de kermeseik hebben afgezet sterven ze. De hulzen die als beschutting over de eitjes blijven liggen worden verzameld en gedroogd. Na het drogen wordt aan de hulzen een helderrode kleurstof onttrokken.

Coco-de-mer
De grootste plantenzaden die bekend zijn, worden geproduceerd door de legendarische coco-de-mer, een palm die alleen op de Seychellen voorkomt. Verspreiding, feiten en fantasie
De coco-de-mer Lodoicea maldivensis, ook wel bekend als zeekokosnoot of dubbele kokosnoot, komt alleen voor op de Seychellen, een kleine eilandengroep in de Indische Oceaan. De locale verspreiding is beperkt tot het eilandje Praslin. Het geschatte aantal bomen bedraagt ongeveer 5000. Reizigers die alleen het hoofdeiland Mahé bezoeken, kunnen de boom ook bewonderen in de botanische tuin van de hoofstad Victoria. De noten van dit `levende fossiel`, lijken op dubbele gewone kokosnoten. Ze kunnen een lengte van ongeveer 40 centimeter en een gewicht van 15-25 kilogram bereiken, en bevatten slechts één enkel zaad. De afmetingen en vorm van de noten, ontdaan van hun groene vezelige omhulsel, hebben sinds lang de erotische fantasie geprikkeld.
De treffende vormgelijkenis met de vrouwelijke bekkenstreek is aanleiding geweest voor het ontstaan van allerlei legenden. Eén van deze legenden wil dat de coco-de-mer de verboden vrucht uit het bijbelse paradijs zou zijn. Herkomst van de naam
Hoewel de groeiplaats van de coco-de-mer pas in de 18de eeuw door een Franse expeditie werd ontdekt, waren de noten al veel langer bekend uit India, de Malediven en Indonesië, waar ze af en toe aanspoelden. Vanwege hun zeldzaamheid werden ze daar opgeëist door lokale vorsten. Over de herkomst tastte men in het duister.

Coelacanth
De coelacanthLatimeria chalumnae, Smith, 1939 uit de collectie van het Nationaal Natuurhistorisch Museum is gevangen op 1 augustus 1965, op een diepte van honderd meter nabij Shindini, Grande Comore. Het was al het 46ste exemplaar van de coelacanth, maar één van de eerste die terecht kwam in een museum buiten Frankrijk. Het exemplaar heeft een lengte van 162 cm en woog toen het nog vers was 75 kg. Toen het op 17 november 1965 in het museum aankwam was dat voorpaginanieuws voor het Leidsch Dagblad. In 1984 is een afgietsel gemaakt van het dier. Het heeft gediend als mal voor voor een model dat nu over de hele wereld in tentoonstellingen hangt. Het wijkt af van andere exemplaren omdat het aan de bovenkant van de linkerflank schuin achter de eerste rugvin een extra vin heeft die slechts uit één vinstraal bestaat. Dit extra vinnetje is weggelaten in de modellen.
Coelacanth De eerste coelacanth
De vondst van het eerste exemplaar van de coelacanth, op 24 december 1938 was wereldnieuws. Van deze groep zogenoemde kwastvinnigen waren alleen fossielen bekend. Men dacht dat de groep reeds in het Krijt, 65 miljoen jaar geleden, was uitgestorven. Daarom werd deze vis beschouwd als een levend fossiel. De nieuwe soort, die beschreven werd door dr. J.L.B Smith uit Grahamstown, Zuid-Afrika, kreeg de naam Latimeria chalumnae. Deze naam is een samenstelling van de naam van de vrouw die hem vond en die hem herkende als iets heel bijzonders, Miss Marjorie Courteney-Latimer, en de plek waar hij gevangen was, de monding van de Zuid-Afrikaanse Chalumna-rivier.

coelacanth
Tot 1939 was de coelacanth in het westen uitsluitend bekend van fossielen. Toen werd bij East London in Zuid-Afrika een exemplaar gevonden op een vismarkt. Pas in 1952 werd een 2e gevangen bij de Comoren. Sindsdien zijn er op die plek regelmatig nieuwe exemplaren boven water gekomen. Bij de plaatselijke vissers was de vis bekend als Gombessa.
De coelacanth is voor eerste keer in zijn natuurlijke omgeving gefilmd in 1989 op een diepte van 180 tot 200 meter. Overdag schuilen ze in groepen in grotten, `s nachts gaan ze op jacht. Ze hebben waarschijnlijk elektrosensoren om hun prooi te vinden.
De vis is levendbarend en krijgt ongeveer 30 jongen per keer. Onlangs (1998) is een tweede populatie aangetroffen ten noorden van Sulawesi (Indonesië). 
Andere namen: Comoren-kwastvinnige
Wetensch. naam: Latimeria chalumnae
Engelse naam: coelacanth
Verspreiding: Comoren (Indische Oceaan)
Voedsel: kleine vissen
Lengte: 1,8 m (max.)
Gewicht: 100 kg (max.)
Status: bedreigd

Coelophysidae
De Coelophysidae waren kleine, licht gebouwde vleesetende dinosauriërs, die tussen de 60 cm en 3 m groot werden. De meest bekende Coelophysidae was Coelophysis bauri, waarvan honderden exemplaren gevonden zijn uit het Laat-Trias.
Ze aten insecten, hagedissen en er zijn zelfs gevallen van kannibalisme bekend. Coelophysis bauri had een lange, spitse snuit, lange flexibele nek, lange voorpoten met klauwtjes, en een lange staart om mee in balans te blijven. Coelophysidae zijn bekend uit Noord-Amerika, Europa, Afrika en China. De vondst in de Verenigde Staten van honderden exemplaren van Coelophysis bauri bijelkaar is een aanwijzing dat deze dieren mogelijk in kuddeverband leefden.
Andere bekende dinosauriërs die tot de Coelophysidae gerekend worden zijn Dilophosaurus en Procompsognathus.

collectie
In haar wetenschappelijke collectie heeft Naturalis een groot aantal uitgestorven en bedreigde dieren. Enkele voorbeelden daarvan vind je hieronder.

Collectiedocumentatie
Hoewel een goed verzorgde verzameling een lust is voor het oog, worden wetenschappelijke verzamelingen niet in de eerste plaats aangelegd om het oog te strelen. Het materiaal moet wel zo volledig (en dus zo mooi) mogelijk zijn, maar bovenal moet het goed gedocumenteerd zijn. Waarom al die moeite?
Eigenlijk kunnen we nooit genoeg gegevens vermelden over het verzamelde materiaal. We verzamelen tenslotte niet alleen voor onszelf, maar ook voor het nageslacht. Latere onderzoekers zoeken misschien naar gegevens die wij ons herinneren, maar niet hebben opgeschreven. Vroeger werden bijvoorbeeld zelden gegevens over het biotoop op het etiket vermeld, terwijl wij dat nu graag zouden willen weten. Het hoeft natuurlijk niet per se op het etiket, het kan ook in een artikel worden gepubliceerd. Het gaat erom dat het materiaal goed wordt gedocumenteerd. Minimaal moet de vindplaats worden vermeld, en wel op zo`n manier dat deze op een kaart is terug te vinden. Beter geen etiket dan een onduidelijk etiket. De aanduiding `Herk. on.` die wij eens op grote schaal in een privé-verzameling aantroffen, suggereert een vindplaats, maar bleek `herkomst onbekend` te betekenen. Dan liever geen etiket. Gegevens voor de eeuwigheid
Niet alleen het materiaal hopen we tot in lengte van dagen te kunnen bewaren, maar ook de bijbehorende documentatie. Een etiket moet dus de tand des tijds kunnen doorstaan. Oost-Indische inkt op zuurvrij papier is een beproefd middel. Potlood is trouwens ook goed, zolang er niet over wordt gewreven.

Colugo`s
Wetenschappelijke naam: Dermoptera (orde of onderorde binnen de Placentale zoogdieren, Eutheria of Placentalia)
Colugo`s zijn plantenetende zoogdieren die in bomen leven. Hun lichaam wordt omgeven door een vlieghuid, waarmee ze zich in glijvlucht van boom naar boom kunnen verplaatsen. Ze hebben brede poten, met tenen die door vliezen met elkaar verbonden zijn. Met hun scherpe klauwen grijpen ze zich vast aan de takken en boomstam. In de onderkaak staan snijtanden die kamvormig zijn ingesneden. Colugo`s komen voor in Zuidoost-Azië.

Columnea
Wetenschappelijke naam: Columnea nicaraguensis
Behoort tot de Tweezaadlobbigen Asterachtige bloemplanten, Gesneriafamilie
Komt voor in:tropisch regenwoud van Nicaragua, Costa Rica en Panama 
De Columnea is een kolibriebloem
De bloem van de Columnea is afgestemd op speciale bestuivers: kolibries met een lange snavel. De bloemen zijn rood, de meest opvallende kleur voor vogels. De bloem heeft geen plaats om te landen. Dat hoeft ook niet, want kolibries kunnen als een helikopter stilhangen voor de bloem. De nectar zit onderin de bloembuis en is onbereikbaar voor andere dieren.
Kolibries verbruiken veel energie. Nectar is echter één van de rijkste voedingsstoffen die in de natuur is te vinden.

Coma en vegetatieve toestand
Coma is het gevolg van een hersenbeschadiging. Het is geen ziekte.
Wat is coma
Coma is een zware vorm van bewustzijnsverlies waarbij de patiënt de ogen niet opent, niet spreekt en geen opdrachten uitvoert. Het verschil met slaap, waarop deze situatie lijkt, is dat de comapatiënt absoluut niet gewekt kan worden. Geen enkele prikkeling heeft effect. Ook zijn er bij coma vaak stoornissen in elementaire functies zoals ademhaling en lichaamstemperatuur. De diagnose wordt vaak gesteld aan de hand van de Glasgow Coma Scale, waarmee artsen de mate van bewustzijn meten. 

De Glasgow Coma Scale
Bij coma kan onder andere de zogenoemde reticulaire formatie beschadigd zijn. Dit zijn zenuwcellen in de hersenstam die invloed hebben op de mate van alertheid. De reticulaire formatie bepaalt of iemand slaapt of juist klaarwakker is. Coma kan veel oorzaken hebben. De meest voorkomende is een breed verspreide beschadiging van de grote hersenen door een ongeval. Ook een vergiftiging of hersenontsteking kan coma veroorzaken. Naar schatting geraken 1000 tot 3000 Nederlanders per jaar in coma.
Ontwaken De meeste patiënten ontwaken geleidelijk weer uit coma. Na het ontwaken kan de patiënt zich niets herinneren van de comatijd. Doorgaans herinnert hij zich evenmin iets van de daaropvolgende periode hoewel hij toch de ogen open had en sprak. Die periode heet PTA (posttraumatische amnesie). De duur ervan kan een indicatie zijn voor de ernst van de cognitieve - mentale restverschijnselen, naast de diverse lichamelijke beperkingen (zie verder bij `Hersenletsel`).

Commerson dolfijn
Deze fraai zwart-wit getekende dolfijn die wat aan een orka doet denken is een snelle zwemmer. Bij geboorte zijn deze dieren donkergrijs, de tekening verschijnt pas later.
Wetensch. naam: Cephalorhynchus commersonii
Engelse naam: Commerson`s dolphin
Verspreiding: zuidelijke rond Zuid-Amerika (incl. Falklandeilanden), zuidelijke Indische Oceaan: rond Kerguelen
Voedsel: vis, inktvis en kreeftachtigen
Lengte: 1,4 - 1,7 m, bij geboorte 65 - 75 cm
Gewicht: 35 - 85 kg, bij geboorte 6 kg
Status: geen gegevens beschikbaar

Communicatie
Communicatie is een kenmerk van leven. Stenen communiceren niet met elkaar, organismen doen niet anders. Ze moeten elkaar vinden of juist vermijden. Dat kan binnen de soort zijn (intraspecifiek), bijvoorbeeld voor de voortplanting. Het kan ook tussen verschillende soorten zijn (interspecifiek), bijvoorbeeld bij symbiose of bij vluchtgedrag. Hoe vertel ik het mijn partner
Bij alle organismen met seksuele voortplanting moeten de mannelijke en vrouwelijke individuen elkaar kunnen vinden. Een uitzondering vormen organismen die zichzelf niet kunnen verplaatsen en de bevruchting aan het toeval moeten overlaten (denk aan planten met windbestuiving of insectenbestuiving). De partners moeten elkaar dus duidelijk maken welke bedoelingen zij hebben. Die worden letterlijk in kleuren en geuren verteld. Het achterwerk van een vrouwtjesbaviaan is in haar vruchtbare periode sterk opgezwollen en knalrood. Het vrouwtje van onder meer de zijdevlinder zendt een geursignaal af (feromonen) dat het mannetje tot op kilometers afstand kan waarnemen. Sprinkhanen en krekels gebruiken geluid als communicatiemiddel. Zelfs eencellige dieren, zoals het pantoffeldiertje, kunnen elkaar duidelijk maken dat ze willen samensmelten, via de tastzin en waarschijnlijk langs chemische weg. De hele communicatie rond de paring is vaak geformaliseerd in een aantal vaste handelingen, de `balts`. Hoe vertel ik het mijn soortgenoten
Communicatie tussen soortgenoten is uiteraard een voorwaarde voor sociaal levende dieren, of dat nu apen zijn of papegaaien, mensen of mieren.

Compsognathidae
De familie Compsognathidae is alleen bekend van het genusCompsognathus.
Compsognathus was een zeer kleine vleesetende dinosauriër, die kleine hagedissen at. Hij werd niet veel groter dan een kat en is daarmee één van de kleinst bekende dinosauriërs. Compsognathus had lange, slanke achterpoten, een lichtgebouwde, spitse, slanke schedel en korte voorpoten met twee kleine klauwtjes aan de hand.
Fossielen van Compsognathus zijn bekend uit de Jura rondom het Duitse plaatsje Solnhofen en uit Frankrijk. Samen met Ornitholestes vormt Compsognathus een zijtak onderin de stamboom van de latere grote vleesetende dinosauriërs zoals Tyrannosaurus en de voorlopers van de vogels.

Conodonten-dieren
Wetenschappelijke naam: Conodonta (fylum, subfylum of klasse binnen de Chordadieren)
Conodontendieren zijn uitgestorven, aalvormige organismen, die leefden gedurende het Cambriumtot en met het Trias(ca. 540 tot 210 miljoen jaar geleden).
Het waren kleine diertjes (4-20 centimeter lang), die leken op Lancetvisjes. Ze hadden grote ogen, een mond met tanden en kieuwen. Aanvankelijk werden alleen hun kleine tandjes (conodonten) als fossiel gevonden.
Het diertje zelf is pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw als fossiel ontdekt.

Conodontendieren
Wetenschappelijke naam: Conodonta (fylum, subfylum of klasse binnen de Chordadieren)
Conodontendieren zijn uitgestorven, aalvormige organismen, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Trias (ca. 540-210 miljoen jaar geleden). Het waren kleine diertjes (4-20 centimeter lang), die leken op Lancetvisjes. Ze hadden grote ogen. Aanvankelijk werden alleen hun kleine tandjes (conodonten) als fossiel gevonden. Het diertje zelf is pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw als fossiel ontdekt.

Consument en Biotechnologie
Stichting Consument en Biotechnologie is een kennis- en adviescentrum op het terrein van gentechnologie in de voedselproductie en de gezondheidszorg. Consument en Biotechnologie is er op gericht dat bij de toepassing van deze technologie rekening gehouden wordt met de belangen van de consument.

Consument en Biotechnologie houdt de ontwikkelingen van de bio- of gentechnologie (toepassingen op basis van genetische modificatie), zowel op het medische vlak als op het vlak van de voedselproductie, nauwlettend in de gaten en gaat na wat de betekenis is voor consumenten. Deze belangen zijn divers: veiligheid en duurzame productie van onze voedingsmiddelen, voldoende keuzevrijheid, adequate etikettering en transparante besluitvorming.
Consument en Biotechnologie ondersteunt de Consumentenbond, de BEUC (de Europese koepel van consumentenorganisaties) en het Voedingscentrum Nederland bij hun activiteiten op het terrein van de gentechnologie.
Consument en Biotechnologie draagt bij aan de meningsvorming bij burgers over onderwerpen als xenotransplantatie en transgeen voedsel. Het biedt een platform voor discussie en inhoudelijke verdieping van argumenten en ontwikkelt constructieve voorstellen voor het omgaan met de gentechnologie. Waar nodig, laat Consument en Biotechnologie onderzoek verrichten. Specifieke thema`s worden verder uitgediept op door Consument en Biotechnologie georganiseerde symposia en workshops. Om op de hoogte te blijven van de actuele stand van zaken beschikt Consument en Biotechnologie over een uitgebreid netwerk van deskundigen en betrokkenen.

Containerschepen
Goederen die niet in bulk (als losse, droge lading) kunnen worden geladen noemt men stukgoed. Grote hoeveelheden stukgoed worden over zee doorgaans in containers vervoerd. Het gemiddelde containerschip vaart met drie of vier lagen containers aan dek. De containers kunnen in de haven direct op binnenschepen, treinen of vrachtwagens worden overgeladen.
Het eerste containerschip voer vanuit Amerika naar Europa met zeshonderd containers aan boord. Nu zijn dat er doorgaans duizenden per schip. Op de grote werven in China zijn in 2003 enkele schepen met een capaciteit van 8000 standaardcontainers van stapel gelopen en schepen met een capaciteit van meer dan 9000 containers zijn in aanbouw.
Tussen 1998 en 2002 groeide het containervervoer op wereldschaal van ruim 63 miljard standaardcontainers naar ruim 92 miljard standaardcontainers.
De vijf belangrijkste West-Europese havens met uitgebreide faciliteiten voor de overslag van containers zijn Le Havre en de Noordzee-havens Antwerpen, Rotterdam, Hamburg en Bremen. In Rotterdam sloeg men in 2002 ongeveer 6500 miljoen standaardcontainers over. Daarmee is Rotterdam de grootste containerhaven in Europa. De groeiende vraag naar containerterminals is één van de redenen om de Maasvlakte uit te breiden. De aanleg van een containerterminal in Vlissingen voor 1.5 miljoen containers per jaar werd in 2003 afgewezen door de Raad van State. Nut en noodzaak waren niet duidelijk, dus was er geen reden om de natuur aan te tasten.
Gifgassen
In 2005 zorgde een rapport over de gifgassen die in zeecontainers gebruikt worden om ongedierte te bestrijden voor onrust.

Continent van extremen
Een blik op Antarctica vanuit de ruimte laat zien hoe geïsoleerd dit continent is gelegen. Op het dunbevolkte zuidelijk halfrond, duizenden kilometers van de bewoonde wereld en daarvan gescheiden door de stormachtige zuidelijke oceaan, is het de minst toegankelijke plek op aarde. Bezoekers zullen per boot eerst de `furious fifties` en de `screaming sixties` moeten trotseren alvorens een blik op Antarctica te mogen werpen. Dit is het hoogste, koudste, droogste en winderigste continent op Aarde.
Eerste blik op Antarctica vanuit de ruimte. Foto genomen door bemanning van de Apollo 17 missie op weg naar de maan, 7 december 1972. Foto: NASA.
Meer dan 99% van het oppervlak is met een ijskap bedekt die een maximale dikte heeft van 4700 meter en tot ruim 4000 meter hoogte reikt. Het oppervlak van de ijskap bedraagt 12 miljoen vierkante kilometer, het volume van 25 miljoen kubieke kilometer is, indien helemaal gesmolten, voldoende om wereldwijd de oceanen met meer dan 60 m te laten stijgen. Door het enorme gewicht van de ijskap wordt de onderliggende aardkorst honderden meters ingedrukt. Antarctica: hoogte en locaties van enkele permanent bemande meteorologische stations.
De jaargemiddelde temperatuur aan het oppervlak bedraagt 37 °C, variërend van 2 °C in het uiterste noorden van het antarctische schiereiland tot 60 °C op het hoge plateau van Antarctica. Het is niet verbazingwekkend dat de laagste temperatuur ooit op Aarde waargenomen is gemeten op Antarctica (-89.2 °C, 23 Juli 1983 op de Russische basis Vostok); waarschijnlijk komen temperaturen van 100 °C eens in de zoveel tijd voor op de hogere delen van de ijskap.

Continentaal plat
Belangrijkste kenmerken
Het continentaal plat is dat deel van de zee dat grenst aan de continenten. Het heeft een gemiddelde breedte van 75 kilometer en een diepte tot ongeveer 130 meter. Dit ondiepe deel van de zee kenmerkt zich door een enorm hoge productie. Meer dan 90% van alle vis van de wereld wordt hier gevangen, terwijl het oppervlak slechts 7,5% van het complete oceaanoppervlak bedraagt! Positie
Het continentaal plat omringt alle continenten op aarde. De breedte van het continentaal plat wordt bepaald door het punt waarop de zeebodem opeens steiler naar beneden gaat. De gemiddelde breedte is weliswaar 75 kilometer, maar kan in feite variëren van 0 tot 1500 kilometer. Planten en dieren
Het continentaal plat is bijzonder rijk aan plantaardig en dierlijk leven. Doordat er voldoende licht in de ondiepe waterlaag kan doordringen, is wiergroei mogelijk. In het water zweven microscopisch kleine algjes rond. Hier vindt een kwart van de totale productie van plantaardig materiaal in zee plaats. Leven op het continentaal plat
Door de grote hoeveelheid kleine voedseldiertjes en algjes (plankton) is het continentaal plat voor jonge vissen de plek bij uitstek om op te groeien. Veel vissoorten van de open oceaan komen dan ook naar deze gebieden voor het afzetten van hun eieren.

Continental drift
De theorie van het drijven van de continenten speelt een centrale rol in de geologie.
Wat Darwin is voor de evolutie-theorie, is Wegener voor de continental drift.
In 1492 ontdekte Columbus Amerika. Langzamerhand werd de omtrek van deze nieuwe wereld in kaart gebracht. Aan de hand hiervan merkte de Engelsman Sir Francis Bacon in 1620 op dat er iets raars was met de kustlijn van Zuid-Amerika. De oostkust van dat continent vertoonde sterke gelijkenis met de westkust van Afrika. De continenten leken als puzzelstukjes in elkaar te passen. Pas in de 19de eeuw kreeg die opmerking van Bacon vervolg. De Duitser Von Humboldt stelde dat water in de loop der tijd de Atlantische Oceaan tussen Afrika en Zuid-Amerika had uitgeschuurd. In 1858 publiceerde Snider-Pelligrini een kaart, waarin hij liet zien hoe de continenten ooit met elkaar waren verbonden. Hij stelde dat de zondvloed verantwoordelijk voor het ontstaan van de zeeën tussen de continenten was geweest.
Gondwana en Laurazië
Aan het eind van de vorige eeuw stelde de Oostenrijkse geoloog Suess dat in het Mesozoïcum de noordelijke continenten (Noord-Amerika en Eurazië) samen één groot continent vormden, Laurazië. De zuidelijke continenten vormden volgens Suess Gondwana.
De supercontinenten Laurazië en Gondwana komen we vandaag de dag regelmatig tegen in de wetenschappelijke literatuur. In de tijd van Suess waren er echter weinig wetenschappers die hem geloofden. Dat kwam doordat meeste geologen toen dachten, dat de aarde langzaam afkoelde en daardoor kromp.

Conventionele stambomen
Het is bijzonder moeilijk om de grote lijnen in het verloop van het evolutieproces in de vorm van een stamboom schematisch op een zodanige manier weer te geven, dat er geen misverstanden ontstaan. Toch is het in tal van handboeken geprobeerd. Meestal zien we dan een onregelmatig vertakkend, maar verder min of meer evenwichtig geheel van (soms meer of minder dikke) lijnen, die òf dood lopen (uitsterven voorstellend), òf bovenaan (meestal het heden voorstellend) afgesneden zijn. De y-as geeft dus gewoonlijk de tijd weer. Wat de functie van de x-as (en soms ook nog een z-as) is, wordt vaak niet vermeld. Dat mag de lezer dan zelf invullen, op basis van de suggestieve tekening. Soms is het geheel van namen van soorten of groepen van hogere orde (taxa) voorzien. Gewoonlijk begint de conventionele stamboom onderaan smal, om op steeds hogere niveaus steeds breder uit te waaieren, ongeveer als bij een echte boom waarbij het bovenste gedeelte van de kruin door een horizontaal vlak is afgesneden. Dit soort stambomen suggereren een regelmatige toename van de totale diversiteit.

Copepoden (roeipootkreeftjes)
Roeipootkreeftjes zijn de `watervlooien van de zee`. De diertjes worden niet groter dan 1 tot 3 millimeter, afhankelijk van de soort. Ondanks hun geringe lichaamsgrootte, maken zij door hun enorme aantallen het hoofdaandeel uit van het dierlijk plankton in zee. Ze voeden zich met plantaardig plankton en klein dierlijk plankton. Met een fijnmazig netje van borstelharen op hun monddelen verzamelen ze hun voedsel uit het water. Daarbij kunnen ze onderscheid maken tussen de verschillende soorten plankton: ze tonen een duidelijke voorkeur voor diatomeeën en sommige soorten ééncellig diertjes. Grote soorten in het zoöplankton zoals kwallen en vislarven, maar ook jonge vissen en bijvoorbeeld volwassen haring voeden zich op hun beurt met roeipootkreeftjes. Roeipootkreeftjes zijn dan ook de belangrijkste schakel tussen het microscopische plankton en het overige dierlijk leven in zee.
Ontwikkeling van roeipootkreeftjes
De mannetjes roeipootkreeftjes ontwikkelen een spermatofoor, een zakje met sperma, die ze in het vrouwtje legen. Na de bevruchting legt het vrouwtje de eieren één voor één in het water of, bij sommige soorten, vormt ze eizakken die ze onder het achterlichaam draagt. De jonge roeipootkreeftjes komen na een paar dagen uit het ei, maar lijken dan nog niet op de volwassen vorm. Om die te bereiken moeten ze twaalf ontwikkelingsstadia doorlopen (zie foto). Net als bij andere kreeftachtigen vormt de huid een skelet dat hen belemmert om te groeien. Ze kunnen alleen maar groter worden door de oude huid af te werpen en dan snel te groeien voordat de nieuwe huid weer hard wordt.

Cordaites-achtigen
Wetenschappelijke naam: Cordaitales (orde binnen de klasse van de Naaldbomen, Pinopsida)
Cordaites-achtigen zijn uitgestorven naaldbomen, die leefden gedurende het Carboon en Perm (ca. 360-250 miljoen jaar geleden). Ze werden ongeveer 20 meter hoog en hadden lancetvormige bladeren. Ze hadden mannelijke en vrouwelijke kegels. Net als bij de huidige dennen hadden de stuifmeelkorrels twee luchtzakjes, waardoor ze gemakkelijk door de wind meegevoerd konden worden.

Corsetdiertjes
Wetenschappelijke naam: Loricifera

Corsetdiertjes zijn microscopisch kleine, wormachtige diertjes met een tonvormig lichaam. Het achterlichaam is omgeven door een chitineachtig pantser; het intrekbare voorlichaam draagt negen kransenstekels. Corsetdiertjes leven op of in de zeebodem. De groep is pas in 1983 `ontdekt`.

coyote
De coyote wordt ook vaak prairiewolf genoemd. Coyotes jagen voornamelijk in paren, maar ook wel alleen of in een groep. Ze achtervolgen hun prooi met snelheden tot 65 kilometer per uur.
Coyotes jagen op herten en knaagdieren, maar eten ook aas of afval. Ze begeven zich vaak in de buurt van steden en staan bekend om hun doordringende gehuil waarmee ze hun territorium aangeven.
Andere namen: prairiewolf
Wetensch. naam: Canis latrans
Engelse naam: coyote
Verspreiding: Noord-Amerika
Voedsel: herten, konijnen, muizen, vis, aas, afval
Lengte: 70 - 100 cm, staart 30 - 40 cm
Gewicht: 9 - 16 kg
Status: algemeen

Cranberry (lepeltjesheide)
De cranberry of Amerikaanse veenbes is vooral bekend van Terschelling, maar groeit ook in de duinen van de andere waddeneilanden en hier en daar ook langs de vastelandskust. Bij de ontdekking in de 19de eeuw dachten botanici dat het ging om het terugvinden van een vroeger inheemse heidesoort. Later bleek dat een vat met bessen op het Terschellinger strand aangespoeld was en dat de bessen daar gekiemd waren. Kustvogels zorgden voor de verdere verspreiding.
Rond 1900 ontdekten tuinders de mogelijkheid om de veenbes te exploiteren, vooral vanwege het sap. Men maakt tegenwoordig wijn, likeur, siroop, kruidenbitter, jam, saus, compote en azijn van cranberry`s. De professionele pluk vindt plaats op Vlieland en Terschelling. De bitterzure veenbes heeft een geneeskrachtige werking. Het sap werkt tegen een nier- of blaaskwaal.
Namen: Ned: Lepeltjesheide (Amerikaanse veenbes, grote veenbes, cranberry) Lat: Oxycoccus macrocarpos (Vaccinium macrocarpos) Eng: Cranberry Fra: Canneberge a gros fruitsDui: Krannbeere (Große Moosbeere, Großfrüchtige Moosbeere) Dan: Storfrugtet tranebær

Craniide armpotigen
Wetenschappelijke naam: Craniida, Craniidina (orde of onderorde van niet-articulate Armpotigen)
Craniide armpotigen zijn zeedieren met een tweekleppige, ronde tot vierkante schelp. De kleppen worden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er is geen slot. Ze hebben geen steel, maar zitten met hun steelklep vastgegroeid aan het substraat. Binnen de schelp zit een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend. Craniide armpotigen bestaan sinds het Vroeg-Ordovicium (ca. 500-470 miljoen jaar geleden).

Crassigyrinus
Wetenschappelijke naam: Crassigyrinus scoticus (behorend tot de Labyrinthodontia)

Crassigyrinus is een uitgestorven amfibie, die leefde gedurende het Vroeg-Carboon (ca. 360-320 miljoen jaar geleden). Het was een merkwaardig, visachtig dier met een slank lichaam, platte staart en brede, lange staarvin. Zijn voorpootjes waren zeer klein. Het was een viseter met krachtige kaken.

Cryptops hortensis
© Saxifraga - Sytske Dijksen
**Deze afbeelding is op lage resolutie. Wilt u foto`s met hogere resolutie: www.saxifraga.nl**
Deze duizendpoot heeft geen ogen en 21 paar poten. Hij leeft vooral onder boomschors en onder stenen.
Wetensch. naam: Cryptops hortensis
Lengte: ca. 3 cm

Cubaanse ara
Hun kleurrijk verenkleed maakt ara`s geliefde huisdieren. Dat gold zeker ook voor de Cubaanse ara Ara tricolor Bechstein, 1811. Deze papegaai werd niet alleen door dierenhandelaren bejaagd, maar ook door de lokale bevolking die de papegaaien at. Dit werd de soort fataal. De ara, die zo`n 50 centimeter lang was en een opvallend rood verenkleed bezat, is bekend van Cuba en Hispaniola, alhoewel gesuggereerd is dat de soort vroeger ook op Jamaica leefde. We weten uit de beschrijving van dr. Robinson, dat in 1765 ook op Jamaica een rode ara is geschoten. Maar aangezien dit exemplaar verloren is gegaan, is het niet zeker dat het om dezelfde soort gaat als de ara van Cuba.
Cubaanse ara
Sommige wetenschappers denken dat de populatie van Hispaniola verschilde van die van Cuba. De vogels zouden een kleinere snavel gehad hebben en de naakte delen van het gezicht zouden iets anders gekleurd zijn. Met name dat laatste is echter niet goed als onderscheid aan te merken. De kleur van de wangen kan namelijk veranderen als een vogel aggressief wordt of seksueel opgewonden raakt. De vogels gaan dan `blozen`. De laatst bekende Cubaanse ara werd in 1864 geschoten in La Vega in de omgeving van het Zapata moeras. Waarschijnlijk overleefde de soort nog enige decennia, voordat hij definitief van de aardbodem verdween.
Cubaanse ara Museumcollectie
Slechts vijftien exemplaren van de Cubaanse ara zijn bewaard gebleven. De herkomst van de vogel in het Nationaal Natuurhistorisch Museum is niet bekend. Het label vermeldt slechts dat hij uit Cuba komt.
Cubaanse ara

Curriculum vitae Stier Herman
Stier Herman wordt op 16 december 1990 geboren in Lelystad. Het dier wordt vernoemd naar Herman Ziegeler, een medewerker van het biotechnologische bedrijf Pharming, dat verantwoordelijk is voor de totstandkoming van de genetisch veranderde stier. Genetische verandering van runderen heeft het doel te onderzoeken of het mogelijk is dat zij in hun melk medicinale stofffen produceren voor mensen.

1990
Dierenwelzijnsorganisaties en ethici maken bezwaar tegen het  genetisch veranderen van runderen.

1992
Een ethische commissie besluit dat Herman zich mag voortplanten. In de twee daarop volgende jaren krijgt hij 55 nakomelingen. Zij worden in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij na wetenschappelijk onderzoek gedood.
Omdat het toegevoegde menselijke gen bij Herman nog niet goed werkt, produceren zijn dochters maar heel weinig van de gewenste medicinale stof in hun melk. Later worden door verbeterde technieken genetisch veranderde koeien gemaakt waarbij het betreffende gen wel goed werkt.

1996
De oudste dochters van Herman produceren voor het eerst melk met menselijke lactoferrine. Dit eiwit kan ontstekingen tegengaan en afremmen.

Herman heeft aan zijn functie voldaan en moet wettelijk gezien worden gedood.  Protesten leiden ertoe dat minister Van Aartsen (LNV) besluit om Herman te laten leven, mits hij geen nakomelingen meer krijgt. Herman wordt gecastreerd.

Herman verhuist naar een stal in Polsbroek. Hij krijgt later gezelschap van de gekloneerde koeien Holly en Belle, die geen familie van hem zijn, maar eveneens door Pharming tot stand zijn gekomen.

Cyanobacteriën (blauwwieren)
Cyanobacteriën behoren tot de oudste levensvormen op aarde. Ze behoren tot de bacteriën, hoewel ze op algen lijken. Van deze groep zijn fossiele exemplaren gevonden die ruim drie miljard jaar oud zijn. In het plankton van de zee spelen blauwwieren een kleinere rol dan andere wieren, wel komen ze soms in hoge concentraties voor.
In tegenstelling tot wieren hebben blauwwieren en andere bacteriën geen celkern en planten ze zich door middel van celdeling voort. Als bewoners van de wadbodem en de zee (tot 500 meter diepte) zijn blauwwieren erg veelzijdig. Met behulp van hun blauw-rode tot gele pigmenten kunnen ze zonne-energie benutten, maar in zuurstofarme milieus (dieper in de bodem) kunnen ze, net als andere bacteriën, overleven door middel van chemosynthese. Bij chemosynthese wordt energie verkregen door de omzetting van chemische verbindingen zonder dat daar zuurstof voor gebruikt wordt. Een belangrijke functie van blauwwieren in het ecosysteem is dat ze stikstof kunnen binden. Hierdoor hebben ze geen toevoer van deze voedingsstoffen nodig, zoals de wieren die wel nodig hebben.
Bloei van blauwwieren in zoete oppervlaktewateren
Door de eutrofiëring van het oppervlaktewater planten blauwwieren zich bij warm heel snel voort en kunnen dan in de dikke drijvende lagen vormen. Het lijkt dan wel of er blauwgroene verf in het water is gegooid.
Cyanobacteriën scheiden giftige stoffen af die bij hogere concentraties schadelijk zijn voor mens en dier. Deze bacteriën worden gegeten door algengrazers, zoals watervlooien en driehoeksmosselen.

Cycas-achtigen
Andere naam: Palmvarens Wetenschappelijke naam: Cycadales (orde binnen de Cycasklasse, Cycadopsida)
Cycas-achtigen zijn naaktzadigen die vaak op een palmboom lijken. Ze hebben geveerde bladeren, die spiraalsgewijs rond de stam staan. Mannelijke en vrouwelijke planten komen gescheiden voor. De voortplantingsorganen staan meestal in geschubde kegels, die in de kruin van de stam staan geplaatst. De mannelijke kegel heeft vele stuifmeelzakjes per schub, de vrouwelijke kegel heeft 2-8 zaadknoppen per schub. Cycas-achtigen komen voor sinds het Carboon (ca. 360-290 miljoen jaar geleden).

Cyclopen en andere reuzen
Reuzen en cyclopen zijn wezens die alleen maar in sprookjes en legenden bestaan. Toch zijn sommige van die mythische wezens terug te voeren op dieren die ooit echt hebben bestaan, of zelfs nog steeds bestaan.
Waar verhalen over reuzen precies vandaan komen is moeilijk te achterhalen. Maar sommige legendes lijken te zijn ingegeven door de vondsten van fossiele zoogdieren. Op sommige Middeleeuwse kathedralen zijn drakenkoppen te bewonderen, die verdacht veel lijken op neushoornschedels. De grote botten van de ijstijdzoogdieren stelden vroege wetenschappers voor een raadsel. In het begin van de 17de eeuw publiceerde de chirurgijn Habicot het boek `Verhandeling over de botten van een reus`. Hij was één van de velen die in die tijd geloofden dat de botten tot reuzen hadden toebehoord. Er ontbrandde een wetenschappelijke discussie. In 1688 viel het doek voor de reuzen, toen de anatoom Campani wist aan te tonen dat de botten in feite tot een soort olifant behoren. Cycloop.
Polyphemus is één van de bekendste reuzen uit de wereldliteratuur. In de Odyssee beschrijft Homerus hoe deze éénogige reus de bemanning van Odysseus teisterde, toen deze ongelukkigerwijs op zijn eiland terechtkwam. Volgens de oude Grieken leefden de eenogige reuzen of cyclopen op de hellingen van de vulkaan Etna op Sicilië.
Zoals gezegd zijn legenden over reuzen waarschijnlijk ingegeven door de vondsten van fossiele olifantsbotten. Het is dan ook niet toevallig dat de legende van de cyclopen in verband wordt gebracht met Sicilië.

Cystoïden
Wetenschappelijke naam: Cystoidea (klasse binnen de Zeelelieachtigen, Crinozoa)
Cystoïden zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Ordovicium tot en met het Devoon (ca. 500-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een asymmetrische kelk (calyx) die al dan niet gedragen werd door een steel. De kelk was voorzien van een aantal korte, slanke armen waarmee voedsel (plankton, organisch afval) naar de mond gebracht kon worden. Het uit vele kalkplaten bestaande endoskelet had meestal geen 5-stralige symmetrie. Cystoïden leefden vastgehecht op de zeebodem.

Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen Het cytoplasma is een ideaal oplosmiddel voor stoffen die de cel nodig heeft om zijn werking te kunnen uitvoeren. Het cytoplasma is een vloeibaar medium waarin stoffen kunnen oplossen en niet worden afgebroken. Hierdoor zijn de stoffen in ruime mate beschikbaar op het moment dat bepaalde chemische reacties nodig zijn voor processen in de cel. Het medium moet het ook mogelijk maken dat stoffen, die aanwezig zijn op verschillende plekken in de cel, bijelkaar komen en reageren. Bij de chemische reacties komen afvalstoffen vrij, die door het cytoplasma snel afgevoerd worden naar vaste plekken in de cel. Hier kunnen de afvalstoffen onschadelijk gemaakt kunnen worden.
Bouw Het cytoplasma is een waterige oplossing van eiwitten, mineralen en suikers. Deze celvloeistof vormt een beschermde omgeving voor het inwendige van de cel.
Functie Dat het cytoplasma een ideaal oplosmiddel is voor de stoffen in de cel, dankt het aan een constante zuurgraad. Hierdoor behouden eiwitten hun werkzame vorm en kunnen er geen stoffen afbreken. Een juiste samenstelling van opgeloste stoffen in het cytoplasma zorgt ervoor dat de cel water uit zijn omgeving opneemt. De waterige oplossing oefent op die manier van binnen een druk uit op het celmembraan, wat de stevigheid van de cel vergroot.
Voor meer informatie over de cel: De levende cel - Rondreis in een microscopische wereld, Cristian de Duve Natuur en Techniek 1987, ISBN: 90-70157-59-4
November 2006

Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
Het cytoplasma bestaat voor het grootste deel uit water en bevat eiwitten en stoffen die de cel van energie voorzien. Celvloeistof vormt een beschermde omgeving voor alle onderdelen van de cel.

< Terug naar de klikbare cel

Cytoskelet
Het geraamte dat zorgt voor stevigheid en vorm van de cel.
Het cytoskelet bestaat uit een netwerk van vezels dat door de hele cel loopt. Dit netwerk houdt de onderdelen van de cel op hun plaats. Snelle opbouw en afbraak van cytoskeletvezels stelt de cel in staat om van vorm te veranderen en zich te delen.
< Terug naar de klikbare cel

Cytoskelet en Centrosoom
Cytoskelet
Het geraamte dat zorgt voor stevigheid en vorm van de cel Het celmembraan dat om de cel heen zit en de waterige celinhoud, geven stevigheid aan de cel, maar dat is niet voldoende. Er is nog een extra intern skelet nodig, dat flexibel genoeg is om vormverandering door externe invloed ongedaan te maken en om beweging mogelijk te maken. Dit is het cytoskelet, een framewerk dat door de hele cel heen loopt. Het zorgt voor een vaste vorm en biedt weerstand tegen krachten van buitenaf.
Bouw Het cytoskelet is een netwerk van stevige vezels, dat als een kluwen van draden door de hele cel loopt. Centrosoom
Onderdeel van de cel dat betrokken is bij de celdeling Het centrosoom is een punt net buiten de kern waar de vezels voor het cytoskelet worden aangemaakt. Deze vezels vormen het framewerk van de cel dat zorgt voor stevigheid.
Bouw Het centrosoom bestaat uit twee cilindervormige structuren die zijn opgebouwd uit eiwitten. Deze eiwitten zijn de bouwstenen van het cytoskelet.
Voor meer informatie over de cel: De levende cel - Rondreis in een microscopische wereld, Cristian de Duve Natuur en Techniek 1987, ISBN: 90-70157-59-4
November 2006

Czekanowskia-zaadvarens
Wetenschappelijke naam: Czekanowskiales (orde binnen de klasse van de Zaadvarens, Pteridospermopsida)
Czekanowskia-zaadvarens zijn uitgestorven naaktzadigen, die leefden gedurende het Jura en Krijt (ca. 210-65 miljoen jaar geleden). De bladen waren gevorkt vertakt, met lange, dunne bladslippen.

Daas - mozaïekbeelden
Het oog van de paardenvlieg of daas is een juweel. Hij heeft, net als andere insecten, zogeheten facetogen. Die zijn er in diverse variaties. Zo heeft de goudoogdaas glanzende, met purper gevlekte, smaragdgroene ogen die - vandaar de naam facetoog - zijn opgebouwd uit duizenden afzonderlijke kegelvormige lensjes waarmee hij een mozaïekachtig beeld van zijn omgeving vormt. Licht en schaduw spelen daarbij een belangrijke rol. Je kunt dat testen door een daas die op je been is neergestreken een tik te geven. Bij nadering van de schaduw van je hand vliegt hij al op. Meer vliegende plaaggeesten kennen die truc. Tegen een vliegenmepper met open mozaïekstructuur kunnen ze echter niet op. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de daas >

dagpauwoog
© WWF-Canon - Anton VORAUER
De dagpauwoog is een fraaie vlinder die ook in Nederland te zien is. De overwinterende exemplaren al vroeg in het voorjaar, de nieuwe generatie vanaf eind juni.
Hij dankt zijn naam aan op elk van de vier vleugels (het duidelijkst op de achtervleugels). Het vrouwtje is iets groter dan het mannetje maar voor de rest zien beide geslachten er hetzelfde uit.
Wetensch. naam: Inachis io
Engelse naam: peacock butterfly
Verspreiding: West-Europa tot 60 graden Noorderbreedte
Voedsel: nectar, sap van vruchten; rups: brandnetel
Lengte: lengte voorvleugel: 27 - 29 mm

Dagpauwoog - fopogen en echte ogen
Insecten kunnen niet ver kijken met hun facetogen. Hoeft ook niet, want een samengesteld beeld van nabije bloemen en planten is voldoende. Daarnaast bezitten ze nog over andere zintuigen om te zien. Vlinders bijvoorbeeld hebben voelsprieten in alle soorten en maten: antennes waarmee ze kunnen voelen en ruiken.
De facetogen van de dagpauwoog zijn niet groter dan speldenknoppen. Maar vergis je niet. Ook daarin zitten duizenden lensjes. En het facetoog van de doodshoofdvlinder telt meer dan 12.000 van elkaar gescheiden oogjes.
Wat doe je als vlinder die niet ver kan kijken tegen rovers die het op je fraaie lijf hebben gemunt? Je zorgt ervoor dat je er misleidend gek uitziet. Dat lukt de dagpauwoog aardig met die grote, fel gekleurde oogvlekken op zijn vleugels. Mimicry noemen biologen deze vorm van bedrog. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de dagpauwoog >

Dala
Wetenschappelijke naam: Dala peilertae
Dala is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een klein (2 millimeter groot), kreeftachtig diertje met een langwerpig lichaam en klein kopschild. Aan het borststuk had hij 8 paar eenvoudig gebouwde, tweetakkige poten. Dala leefde in zee.

Dalls bruinvis
De Dalls bruinvis is een robuuste bruinvis met een opvallende zwart-witte tekening. Het zijn snelle zwemmers die een topsnelheid van 55 km per uur kunnen halen. Als ze boven water komen spatten ze flink. Dalls bruinvissen leven in kleine groepjes die zich soms aaneensluiten tot kuddes van duizenden dieren. 
Door de visserij vallen veel slachtoffers doordat de bruinvissen onbedoeld verstrikt raken in de kilometers lange netten van de drijfnetvisserij maar ook omdat er doelbewust op hen gejaagd wordt voor het vlees. In Japan worden er jaarlijks 10.000-15.000 van deze dolfijnachtigen gevangen.
Wetensch. naam: Phocoenoides dalli
Engelse naam: Dall`s porpoise
Verspreiding: Noordelijke Stille Oceaan, kust en open zee
Voedsel: vissen: van haring aan de oppervlakte tot lantarenvis uit de diepte
Lengte: 1,7 - 2,2 m, bij geboorte 85 - 100 cm
Gewicht: 135 - 200 kg
Status: thans niet bedreigd

Dalvorming
Als je een gebergte op een satellietfoto bekijkt, dan zie je meteen dat die wordt doorsneden door een systeem van dalen. Vanuit een hoofddal vertakken steeds kleiner wordende dalen zich naar de hoger gelegen gedeelten. Het struikvormige patroon dat zo ontstaat, valt vrijwel geheel samen met het afwateringssysteem van het gebergte. De beken uit de kleine dalen komen uit op riviertjes in de grotere dalen die uiteindelijk uit zullen monden in een grote rivier in het hoofddal. Bovendien vinden we, mits het gebergte hoog genoeg is, boven in de dalen vaak gletsjers. Dalvorming
Als je een gebergte op een satellietfoto bekijkt, dan zie je meteen dat die wordt doorsneden door een systeem van dalen. Vanuit een hoofddal vertakken steeds kleiner wordende dalen zich naar de hoger gelegen gedeelten. Het struikvormige patroon dat zo ontstaat, valt vrijwel geheel samen met het afwateringssysteem van het gebergte. De beken uit de kleine dalen komen uit op riviertjes in de grotere dalen die uiteindelijk uit zullen monden in een grote rivier in het hoofddal. Bovendien vinden we, mits het gebergte hoog genoeg is, boven in de dalen vaak gletsjers.
Het is niet toevallig dat het systeem van dalen samenvalt met het riviersysteem. De gletsjers en de rivieren waden zich een weg naar beneden. Door de kracht van het water en de schurende werking van het ijs zijn uiteindelijk de dalen ontstaan. Dalvorming door gletsjers
In het hooggebergte vinden we in de hoger gelegen delen gletsjers. Gletsjers bewegen zich heel langzaam, maar de ijsmassa heeft een grote schurende kracht.

damagazelle
De damagazelle is een zeldzame met uitsterven bedreigde soort. Deze gazelle leeft alleen of in kleine groepjes in woestijnachtige gebieden ten zuiden van de Sahara. In de regentijd trekken ze vanuit Soedan de Sahara in. In de droge tijd gaan ze weer terug naar het zuiden. Damagazellen hebben vrij kleine S-vormige hoorns.
Wetensch. naam: Gazella dama
Engelse naam: dama gazelle
Verspreiding: van Zuid-Marokko tot Senegal
Voedsel: bladeren, gras
Lengte: kop-romp 1,45 - 1,7 m, staart 25 cm, schouderhoogte 90-105 cm
Gewicht: 40 - 85 kg
Status: bedreigd

damhert
Het damhert met zijn deels afgeplatte gewei is een van de bekendste hertensoorten. Vooral ook omdat ze vanwege hun fraaie uiterlijk veel in hertenparkjes gehouden worden. In Nederland komen ze ook op verschillende plaatsen in het wild voor, zoals in het Nationale Park de Hoge Veluwe, waar ze ooit zijn uitgezet voor de jacht.
Van oorsprong horen damherten thuis in ons land en de rest van Europa. In andere werelddelen komen ze pas voor sinds ze daar zijn ingevoerd. Het damhert is roodgeel tot grijsbruin van kleur met witte vlekken en twee opvallende witte strepen op de romp aan beide zijden van de staart. Bijzonder voor herten is de grote adamsappel van het mannetje. In de winter zijn de dieren donkerder van kleur. Ze leven in groepen van soms meer dan 100 dieren en zijn vooral in de schemering actief.
Wetensch. naam: Dama dama
Engelse naam: fallow deer
Verspreiding: Europa
Voedsel: gras, kruiden, bladeren
Lengte: kop-romp 1,4 - 1,9 m, staart 20 cm, schouderhoogte tot 90 cm
Gewicht: 35 - 150 kg
Status: plaatselijk algemeen

Darmwier
Darmwier is een groep groenwiersoorten die aan de voet van zeedijken gevonden wordt, maar ook op het wad en op het strand. Sommige soorten darmwier komen ook in zoet water voor. In Nederland worden zo`n tien soorten darmwier gevonden. Tot welke soort een exemplaar behoort is alleen te bepalen met een microscoop. In het algemeen zijn darmwieren buisvormig en vertakt, maar het uiterlijk van exemplaren binnen één soort is afhankelijk van de groeiplaats.

Namen: Ned: Darmwier Lat: Enteromorpha spec. Eng: GutweedDui: Darmtang Dan: Tarmrørhinde

Darwins denkstappen
De evolutietheorie legt uit hoe het verschijnsel evolutie verloopt. Het is een overkoepelende theorie - een paradigma - die in feite is opgebouwd uit een aantal verschillende biologische en geologische feiten en interpretaties.
Twee belangrijke geologische uitgangspunten zijn (1) de hoge ouderdom van de aarde, en (2) de interpretatie van fossielen als resten of sporen van levensvormen die ooit werkelijk hebben geleefd.
De biologische uitgangspunten betreffen zaken als voortplanting, individuele variatie, erfelijkheid en de invloed van de leefomgeving. Evolutiebioloog Ernst Mayr heeft de denkstappen van Charles Darwin op een rijtje gezet tot onderstaand redeneerschema. Het schema maakt duidelijk welke waarnemingen Darwin deed en welke conclusies hij daaruit trok. Redenatieschema Charles Darwin volgens Ernst Mayr

Darwins grootvader
Erasmus Darwin (1731-1802) was een belangrijke wegbereider voor de evolutietheorie van zijn kleinzoon Charles Darwin, die door de geschriften van zijn grootvader kennis maakte met het transformisme: de theorie over de veranderlijkheid van soorten. Dat gold ook voor zijn publiek, de Britse intellectuelen met interesse voor de natuur. Erasmus Darwins transformisme ging vooraf aan dat van Lamarck.
Erasmus Darwin was de flamboyante grootvader van Charles Darwin, de grondlegger van de evolutietheorie. Hij was een succesvol arts, en tevens  uitvinder en natuuronderzoeker die een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld tijdens de industriële revolutie in Engeland. Hij investeerde bijvoorbeeld in de aanleg van kanalen. Ook bedacht hij een spreekmachine, een toestel dat klinkers en medeklinkers kon produceren en dat was geïnspireerd op de anatomie van het menselijke spraaksysteem (lippen, mond, keel en strottenhoofd).
Geniale fantast?
Bij een bodemkundig onderzoek in een voor scheepvaart gegraven tunnel ontdekte hij een reeks opeenvolgende aardlagen. In iedere laag vond hij tal van fossiele schelpen, die er telkens iets anders uitzagen. Erasmus Darwin concludeerde dat de soorten verwant waren aan elkaar en in de loop van de tijd transformeerden. Dat bracht hem op de gedachte dat ál het leven op aarde door tranformatie uit schelpen zou zijn ontstaan. Deze theorie goot hij in verzen en publiceerde hij als een gedicht. Alleen al om die reden werd het eigenlijk nooit als serieuze natuurwetenschap aanvaard.

das
De das komt in grote delen van Eurazië voor. Ter onderscheiding van de Amerikaanse das, wordt hij ook wel Europese das genoemd. Dassen komen ook in Nederland voor, maar worden slechts zelden door mensen gezien, omdat ze uitsluitend `s nachts op pad gaan. Overdag verblijven ze in hun burcht.
Dassen leven in kleine groepen van doorgaans één mannetje (de beer), enkele vrouwtjes (zeugjes) en hun jongen. Ze hebben een groot territorium, van vaak wel 100 hectare, dat generaties lang door een dassenfamilie bezet blijft. In hun gebied gebruiken ze vaste paden (wissels), die ze ook blijven gebruiken als die doorsneden worden door een nieuwe autoweg.
Het verkeer vormt een bedreiging voor dassen. Het is een van de redenen waardoor er nog maar weinig dassen in ons land voorkomen (enkele honderden). Met dassentunnels onder drukke wegen probeert men dit probleem op te lossen.
Andere namen: Europese das
Wetensch. naam: Meles meles
Engelse naam: Eurasian badger
Verspreiding: Europa, Azië
Voedsel: regenwormen en insecten, maar ook jonge konijnen, muizen, mollen, kikkers, slakken, aas, eieren en vruchten
Lengte: 60 - 90 cm, staart 15 cm
Gewicht: 10 - 12 kg
Status: algemeen

Dauw
De karakteristieke dauw Equus burchellii burchellii (Gray, 1824) of Burchells zebra is de meeste zuidelijke verschijningsvorm van de groep zebra`s die over het algemeen onder de noemer `steppenzebra`s` wordt samengevat. Zebra`s vertonen een zeer grote geografische en individuele variatie en in de loop der tijd zijn heel wat ondersoorten beschreven, vaak op grond van ondeugdelijk bewijsmateriaal.
Dauw Schaduwstrepen
De dauw wordt gekenmerkt door zijn ongestreepte, effen buik en poten en de roodbruine strepen op zijn lijf met lichtere `schaduwstrepen` ertussen. De basiskleur is een warm crème-achtig wit of licht-oranje-geel. Er bestaan echter diverse mengvormen tussen quagga`s en typische burchellii.
Er zijn waarschijnlijk niet meer dan tien exemplaren van de typische burchellii bewaard gebleven. Van vrijwel geen enkel dier zijn de gegevens compleet. Dit betekent dat het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de dauw niet met zekerheid kan worden gereconstrueerd.
Dauw
In vroeger tijden werden deze zebra`s vaak `bonte quagga`s` genoemd door de Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika, om hen te onderscheiden van de `echte` quagga`s, die donkerder zijn en een minder duidelijk streeppatroon hebben. In de oude bronnen is de terminologie echter niet altijd consequent toegepast en dit soort gegevens moet zeer voorzichtig worden gebruikt.
Dauw Verspreiding
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de dauw schijnt voornamelijk ten noorden van de Oranje- en Vaalrivieren te hebben gelegen, zich naar het noorden uitstrekkend tot in Beetsjoeanaland en zuidwest Transvaal, naar het oosten ongeveer tot Natal.

Dauwbraam
Dauwbramen staan overal op zonnige plaatsen in de duinen, langs de grote rivieren en op spoordijken. Bramen groeien op plaatsen waar veel stikstof beschikbaar komt, bijvoorbeeld door snelle afbraak van plantenresten. Als er veel kalk in de bodem zit, gaat die afbraak sneller. Daarom komen bramen vooral in kalkrijke duinstreken voor. Dauwbramen kunnen gemakkelijk kruisen met andere bramensoorten, zoals bosbramen en frambozen.
Namen: Ned: Dauwbraam Lat: Rubus caesius Eng: Dewberry Fra: Ronce bleueDui: Kratzbeere Dan: Korbær

DDT
DDT is ontwikkeld als een chloorhoudend organisch insektenbestrijdingsmiddel. De afkorting staat voor dichloordifenyltrichloorethaan. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd het op grote schaal gebruikt tegen muggen- en luizenplagen. Aanvankelijk dacht men dat er weinig risico`s aan dit gebruik verbonden waren, maar rond 1950 ontdekte men veel vergiftigingsverschijnselen bij vissen, vogels en andere dieren. Vanaf de jaren zeventig is het gebruik van DDT verboden in de westerse wereld, maar elders wordt het nog steeds gebruikt. Met name voor de grootschalige bestrijding van malariamuggen zijn nog geen goede alternatieven.
DDT is een zeer moeilijk afbreekbare stof die zich via het (zee)water over de hele wereld verspreid heeft. Zelfs in het ijs van Antarctica wordt DDT aangetroffen.
Van het bestrijdingsmiddel DDT (en zijn afbraakproducten DDD en DDE) is bekend dat het de hormoonbalans verstoort. Verder belemmeren deze stoffen de opname van calcium dat onder andere nodig is voor de aanmaak van eierschalen, tanden en botten. Het effect van DDT is dat de eierschalen dunner worden en sneller breken. Zo zakten in Florida broedende pelikanen door hun eieren als gevolg van DDT-vervuiling. Hoge doses DDT tasten het zenuwstelsel van mens en dier aan. Van het afbraakproduct DDE is bekend dat het kan leiden tot het ontregelen van borstvoeding en dat het de kans op vroeggeboorten vergroot.

De `kerstboom` van biodiversiteit
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er in het geologische verleden méér diersoorten dan tegenwoordig voorkwamen. Wel wordt door diverse onderzoekers benadrukt dat er in de zeer vroege stadia van de evolutie (in het Cambrium) méér hogere groepen (bijvoorbeeld phyla) op aarde vertegenwoordigd waren met relatief weinig soorten. Er zou dus tegenwoordig méér variatie (méér soorten), op basis van veel mìnder thema`s (mìnder phyla) gevonden worden. Het laatste woord over deze gedachten is nog lang niet gezegd. Grondige analyses van de betreffende organismen zullen hier meer duidelijkheid moeten brengen. Wanneer het aantal basale bouwplannen in de loop der evolutie inderdaad afneemt, zal de schematische stamboom (voor de dieren!) meer moeten lijken op een gewone dan op de gebruikelijke `upside down` kerstboom.

De aardbeving van Roermond
In april 1992 beefde de aarde bij Roermond in Limburg. De beving had een sterkte van 5.7 op de schaal van Richter. Waar kwam die aardbeving eigenlijk vandaan? De Peelrandbreuk
Aardbevingen ontstaan waar twee massa`s gesteenten binnenin de aarde zich schoksgewijs ten opzichte van elkaar verplaatsen. Met de aardbeving van Roermond gebeurde dat langs de zogenoemde Peelrandbreuk. De Peelrandbreuk vormt de noordelijke grens van het Roerdalslenk en verschijnt aan het aardoppervlak iets ten noorden van Roermond. De aardbeving in 1992 was het bewijs dat de Roerdalslenk nog steeds in beweging is. De beving veroorzaakte schade aan een aantal oudere gebouwen, en auto`s raakten beschadigd door vallend puin. Ook scheurvorming trad op, en verzakking van de grond langs de oever van de Maas. Roermond is geen San Francisco
De aardbeving van Roermond had een magnitude van 5.7 op de schaal van Richter en maximaal VII op de schaal van Mercalli. Het epicentrum lag iets ten zuiden van Roermond en het hypocentrum bevond zich op ongeveer 20 kilometer diepte. Deze vrij lichte aardbeving was niets vergeleken met de verwoestende beving van San Francisco in 1906. Die had een magnitude van 8.3 op de schaal van Richter.

De aarde als magneet
De naald van ons kompas wijst altijd naar het noorden. Dat komt omdat het ijzer van die magnetische naald reageert op de ijzeren kern van de aarde. Door diezelfde kern gedraagt de aarde zich ook als een soort magneet. Moeder Aarde heeft dus dezelfde eigenschappen als een kompasnaald. Moeder Magneet
Waarom de aarde magnetisch is heeft te maken met haar ijzeren kern, om precies te zijn de buitenkern. Door de hitte daar is het ijzer vloeibaar en constant in beweging. Die beweging wekt de elektriciteit op die het aardmagnetisch veld veroorzaakt. De buitenkern van onze planeet werkt dus net als een grote dynamo. Het aardmagnetisch veld ziet er hetzelfde uit als het veld rondom een willekeurige magneet. Hij bestaat uit magnetische lijnen die bij de noordpool in de aarde verdwijnen, om bij de zuidpool weer op te duiken. Alleen reikt zijn invloed wat verder dan die van onze kompasnaald. De zogenaamde magnetosfeer strekt zich uit tot meer dan 50.000 kilometer in de ruimte. Hij beschermt ons tegen het constante bombardement van hoog-energetische deeltjes, afkomstig van de zon. Die deeltjes kunnen alleen nog via de trechters in de magnetosfeer boven de polen de aarde binnendringen en zo het noorderlicht veroorzaken. De aarde op haar kop
De bewegingen in de buitenkern van de aarde zijn natuurlijk niet constant. Daardoor verandert de richting van het aardmagnetisch veld voortdurend en ligt de plaats van de magnetische polen niet vast. Meestal verhuizen die niet meer dan enkele graden per jaar.

De aarde barst van de energie
Zonder energie zou de aarde een koude en dode planeet zijn. Maar de aarde barst van de energie, en die energie zet alles in beweging. Wat is energie? Waar komt het vandaan? Hoe kunnen wij het gebruiken? Lees het hieronder.

De aarde is opgebouwd uit sferen
Magnetosfeer
De kern van de aarde is een magneet. Het magnetische veld van deze kern beschermt de aarde tegen de zonnewind. Dit zijn geladen deeltjes die met grote snelheid de zon verlaten. Ze worden door het magnetische veld van de aarde afgekaatst. Bij de polen duikt het magnetische veld naar de aarde toe. Hier kunnen de deeltjes de aarde toch bereiken. De deeltjes veroorzaken dan een prachtig schouwspel: noorder- en zuiderlicht. Exosfeer
De exosfeer is de buitenste laag van de atmosfeer en bevindt zich op 480 tot 1000 km boven de aarde. Het is de overgangszone naar het heelal. Thermosfeer
De thermosfeer is de laag van 80 tot 480 km boven het aardoppervlak. De schaarse zuurstofdeeltjes in deze laag nemen een grote hoeveelheid zonnewarmte op. Hierdoor is de temperatuur er 1000 graden Celsius. Mesosfeer
Tussen 50 en 80 km boven het aardoppervlak bevindt zich de mesosfeer. Deze laag is erg koud: -90 graden Celsius. Stratosfeer
De stratosfeer bevindt zich tussen de 10 en 50 km hoogte boven het aardoppervlak. De temperatuur is er tussen de -20 en -50 graden Celsius. In deze laag bevindt zich ozon, dat de ultraviolette straling van de zon opvangt. Zonder deze ozonlaag zou het leven aan het aardoppervlak niet mogelijk zijn. Troposfeer
De troposfeer is de laag die aan het aardoppervlak grenst. 99% van alle waterdamp bevindt zich in deze laag. Luchtstromen in deze laag verdelen de warmte van de zon over de aarde. Aardkorst
De aardkorst bestaat uit oceanische en continentale korst.

De aardkost drijft op de aardmantel
Gesteenten bestaan vaak uit een mengsel van verschillende mineralen. Een mineraal bestaat op zijn beurt weer uit een specifieke opbouw van verschillende atomen (elementen). Elk mineraal heeft zo zijn eigen karakteristieke gewicht: het soortelijk gewicht. Dat soortelijk gewicht kan behoorlijk variëren tussen de verschillende mineralen. IJsschots : een drijvend mineraal
Water bestaat uit de twee lichte elementen waterstof en zuurstof. Het soortelijk gewicht ervan is ooit vastgesteld op 1,0 (kilogram per liter). Als water bevriest zet het uit. Dezelfde atomen nemen, door een andere structuur aan te nemen, opeens meer ruimte in. Daardoor is ijs lichter dan water en blijft het drijven. IJs is met zijn soortelijk gewicht van 0,92 dus een heel licht mineraal. Een andere lichtgewicht onder de mineralen is haliet, beter bekend als keukenzout, met een soortelijk gewicht van 2,16. Keukenzout is dus ruim tweemaal zo zwaar als water. Zware metalen
Veel metalen, zoals goud, zilver en koper, komen als zuivere elementen voor; zonder verbindingen met andere elementen. Zo bestaat goud alleen uit het element aureum (Au) en zilver uit het element argentium (Ag). Dit zijn allemaal zware elementen, wat gevolgen heeft voor het soortelijk gewicht van de metalen. Zo heeft puur goud een soortelijk gewicht van 19,30. Zilver is, met zijn soortelijk gewicht van ongeveer 11,0, maar half zo zwaar als goud. Het zwaarste mineraal op aarde is platiniridium. Het bestaat uit een van twee leden van de platinagroep en is met een soortelijk gewicht van 22,7 maar liefst ruim 22 maal zwaarder dan water.

De achterpoten
De achterpoten hebben bij verreweg de meeste gewervelde dieren een functie bij de voortbeweging. Ze worden op verschillende manieren ingezet. Zo zijn er bijvoorbeeld: springpoten bij de kangoeroe, peddelpoten bij de zwaan en looppoten bij de hond. Veel roofvogels gebruiken de achterpoten om prooien mee te grijpen.

De Adelaarsvaren
Eén van de meest algemene en bekende varens vertoont enkele minder algemeen bekende trekken.
Een verwoede groeier
De Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) vormt van alle Europese varens de meest uitgestrekte vegetaties. Hij komt voor langs bossen, op verlaten akkers en extensief beweide grond. De bodem moet voedsel en kalkarm zijn, bij voorkeur zandgrond en zure leem. Verder heeft de adelaarsvaren veel licht en water nodig. De grote bladeren bereiken vaak een hoogte van 180 centimeter, en in lichte bossen kunnen ze, ondersteund door boomtakken, tot wel vier meter hoog worden. Met zijn lange wortelstokken is het een overblijvende plant, die sommige mensen vooral als moeilijk uit te roeien onkruid beschouwen.
Een verwoestende werking
De plant bevat blauwzuurverbindingen en andere stoffen die giftig zijn voor huisdieren. Ze wordt dan ook door koeien, schapen en konijnen gemeden. Desondanks zijn de ontrollende bladtoppen in Japan een populaire groente. Er zijn aanwijzingen dat de gifstoffen in deze varen bijdragen aan het vrij vaak voorkomen van maagkanker bij liefhebbers van deze delicatesse. In Engeland stelden onderzoekers een verband vast tussen maagkanker en de mate waarin men in zijn jeugd met deze varen in aanraking was gekomen. Deze personen hadden er dan wel niet van gegeten, maar de kankerverwekkende stoffen zouden via de sporen zijn opgenomen in hun lichaam. Ook in experimenten waarbij muizen sporen te eten kregen, bleek de Adelaarsvaren leukemie en maagkanker te veroorzaken.

De allereerste natuurwetenschap
Welke natuurvisies hadden onze evolutionaire voorlopers? Hádden oermensen zoals de Australopitheci wel zoiets als visies op de wereld en het leven? Het is natuurlijk moeilijk om daar met zekerheid achter te komen. Toch is er een aantal speculatieve conclusies mogelijk. Had Australopithecus boisei een visie op de wereld en het leven?
Om een visie te ontwikkelen op de mens, het leven, de natuur of de wereld is taal nodig, en dus ook spraakvermogen. Daarom nemen we aan dat de allereerste natuurvisies in de loop van de menselijke evolutie gelijktijdig zijn ontstaan met het spraak- en taalvermogen. Wanneer dat precies is gebeurd, en bij welke oermensen, is onbekend.
De meeste onderzoekers zijn van mening dat in ieder geval de moderne mens - onze soort, Homo sapiens - al vanaf het begin van zijn ontstaan circa 200.000 jaar geleden het nodige spraak- en taalvermogen had om een gedachtengang op te kunnen bouwen en te vervolgen, om abstracte begrippen te formuleren en om filosofische vragen te stellen over de wereld en het leven.
Die opvatting is gebaseerd op een aantal archeologische en paleoantropologische overwegingen: De anatomische voorwaarden om te kunnen praten (anatomische structuur van mond, keel, strottenhoofd, hersenen) waren aanwezig. Artefacten zoals gebruiksvoorwerpen (werktuigen en wapens) en kunstvoorwerpen zoals grotschilderingen, beeldjes en sieraden wijzen op een rationele denkwereld. Het maken van zulke voorwerpen vergt  technisch inzicht, planning en een systematische aanpak.

De Archaebacteriën
De Oer-Archaebacteriën zijn de oudste vertegenwoordigers van de Archaebacteriën. De naam `Archaebacteriën` betekent eigenlijk `oude bacteriën`. Deze naam is  bedacht omdat Archaebacteriën in, voor ons, extreme milieus leven zoals die al vroeg op aarde voorkwamen, bijv. bij hete diepzeebronnen (black smokers) en op plaatsen met een hoog zoutgehalte. Uit onderzoek is gebleken, dat Archaebacteriën waarschijnlijk `pas` ongeveer 850 miljoen jaar geleden ontstaan zijn, dus later dan de Oerbacteriën. Hun ribosoom (de plaats waar ze eiwitten maken) is namelijk veel ingewikkelder dan dat van de Oerbacteriën en daarom waarschijnlijk jonger. De cellen van Archaebacteriën bevatten geen kern. Daarom worden Archaebacteriën, evenals de andere bacteriën, tot de zogenaamde prokaryoten gerekend (pro = voor; karyon = kern).
Bovendien hebben ze een enkele celmembraan, in tegenstelling tot de andere bacteriegroepen, die een dubbele membraan hebben. 
De Archaebacteriën komen tegenwoordig nog steeds voor in extreme milieus, bijvoorbeeld in geisers, bij zwavelbronnen of in ijs. Ook komen er veel Oer-archaebacteriën diep in de aardkorst voor, sommigen tot wel 3,5 kilometer diep, bij een temperatuur van 75°C en een druk van 1 kilobar. Ter vergelijking: de mens leeft tegenwoordig bij een druk van 1 bar, dus deze bacteriën leven bij een druk die 1000x hoger is.

De bekkengordel
De bekkengordel bestaat uit een aantal vergroeide beenderen. Het is via het heiligbeen verbonden met de wervelkolom. 
De bekkengordel vormt het aanhechtingspunt voor de achterpoten. Naast aanhechtingspunt is het ook een draaipunt zodat de achterpoten kunnen bewegen. 

De Berberleeuw
Van alle continentale leefgebieden is Noord-Afrika de streek waar in onze tijd de meeste grote zoogdieren zijn verdwenen. Dit trieste record kan verklaard worden door een combinatie van ongunstige klimaatontwikkelingen en een meedogenloze exploitatie. Daardoor breidt de Sahara zich uit en blijft er steeds minder ruimte over voor de soorten van bossen en steppen. Door de oprukkende woestijn raken zij steeds meer geïsoleerd en zijn er nauwelijks mogelijkheden voor herkolonisatie. Dat maakt de aan de Sahara grenzende leefgebieden even kwetsbaar als een groot eiland dat steeds kleiner wordt.
Ook is in deze streek op grote schaal jacht gemaakt op het wild. De Romeinen vingen al dieren om ze op te laten treden bij de spelen in de arena`s. Later vingen lokale en buitenlandse jagers grote aantallen dieren voor dierentuinen. Ze werden ook voor het plezier geschoten door verveelde kolonisten die hier werkten in de olie of andere industrieën. Dieren die in Noord-Afrika uitstierven zijn onder meer de Atlasolifant (een kleine ondersoort van de Afrikaanse olifant), de aan de benedenloop van de Nijl levende nijlpaarden, vier soorten grote antilopen, het oerrund en een toppredator: de Berberleeuw Panthera leo leo. Dit is de ondersoort van de leeuw die de Romeinen in hun arena`s lieten vechten en die waarschijnlijk ook op het Nederlandse wapenschild staat afgebeeld.
De Berberleeuw.
De Berberleeuw was een imposante leeuw met lange, meestal zwarte manen die zich uitstrekten van de kop, over de schouders en buik tot aan de liezen.

De bloem van binnen
Met behulp van een raster-electronenmiscroscoop maakt botanicus Willem van Heel de voortplantingsstructuren van bloemplanten zichtbaar.
Van Heel prepareert eerst met vaste hand en engelengeduld miniem kleine bloemen, zaden en stuifmeelkorrels uit en fotografeert ze dan met een vergroting van 10 tot 1000 maal. De foto`s stellen een getrainde specialist in staat om de ontwikkeling van de bloemstructuren nauwkeurig te documenteren.
Kiwi (Actinidia chinensis, Kiwifamilie) De foto is gemaakt van de kiwi die in de Hortus Botanicus in Leiden wordt gekweekt. Bij het rosarium staan een mannetje en een vrouwtje. Ze bloeien in de voorzomer. Het zijn houtige klimplanten met mooie bloemen. Het vrouwtje geeft de bekende harige bessen vol vitaminen.
De foto toont een jonge opengeprepareerde bloemknop met meeldraden en met het vruchtbeginsel in het  midden, als een diagram.
Vergeet-mij-niet (Myosotis, Ruwbladigen) De ware grootte van de bloem van deze soort is een halve cm. Het is bij ons een algemeen zomers onkruid.
Bokkenorchis (Himantoglossum hircinum, Orchideeënfamilie) De middenlip van de bloem is 2 tot 6 cm lang en is in de knop spiraalvormig opgerold.
De Bokkenorchis is een groen-bruine aardorchidee, met grote aren die naar geitenbok ruiken. In Frankrijk erg algemeen.
Boswilg (Salix caprea, Wilgenfamilie) De bloemen in mannelijke wilgenkatjes zijn meeldraden met honingklieren aan de basis. Kleur: geel in het voorjaar. De katjes hebben veel haren.
Dagkoekoeksbloem (Silene dioica, Anjerfamilie) Koekoeksbloemen maken tonvormige doosvruchten met tanden aan de rand, die rammelen in de wind en zo hun zaden verspreiden.

De boomgrens schuift op
Als de noordpool warmer wordt gebeurt er meer dan alleen een toename van de temperatuur en het smelten van het ijs. Het klimaat is een complex systeem van verschijnselen in de atmosfeer, de zee en op het land die elkaar allemaal beinvloeden. De gevolgen kunnen ingrijpend zijn, en misschien ook  onverwacht.
Met het wegsmelten van het arctische sneeuw en ijs komen donkerder land en oceaanoppervlakten bloot te staan aan het directe zonlicht. Deze zullen sneller opwarmen dan het reflecterende ijs en sneeuw, waardoor de opwarming in het gebied verder zal versnellen.
Effecten van plantengroei
Als de poolgebieden opwarmen zal de boomgrens naar het noorden op gaan schuiven. Meer plantengroei in het gebied betekent dat er ook meer CO2 wordt vastgehouden. Dit gaat het broeikas effect tegen. Maar tegelijkertijd warmt de aarde meer op doordat de begroeiing meer warmte vasthoudt. Dit effect zal waarschijnlijk sterker zijn dan het afkoelende effect van de CO2 -absorptie.
De begroeiing zal naar verwachting de komende eeuw sterk toenemen.
De stijging van de temperatuur in het noordpoolgebied heeft niet alleen verstrekkende gevolgen voor de regio. De effecten kunnen over de hele wereld voelbaar worden.
storing in de transportband

De borstkas
De borstkas bestaat uit de ribben en het borstbeen. Samen vormen deze een soort beschermkooi die aan de rugzijde is bevestigd aan de wervelkolom.
Deze kooi beschermt tere organen als het hart, de longen, de maag, de lever en de milt. Daarnaast is de kooi essentieel voor de werking van de longen. Door verlaging en verhoging van de druk in de kooi worden de longen respectievelijk volgezogen en weer leeggeblazen.

De bossen op Ameland
Oorspronkelijk kwamen op de waddeneilanden en dus ook op Ameland geen bossen voor. De dorpen hadden dan ook veel last van de zoute zeewind en zandverstuivingen. Omstreeks 1895 begon Rijkswaterstaat op Ameland met het aanplanten van bos. Het doel was tweeledig: het stuivend duinzand vastleggen en bescherming van de dorpen tegen wind en zand. Per jaar werden er 5 tot 8 hectare naaldbomen geplant.
De boomsoorten die men plantte waren hoofdzakelijk de Oostenrijkse en Corsicaanse den en de Sitkaspar, soorten die tegen het zware klimaat van een kustbos bestand zijn.
De Vleijen
Bosvorming kan een grote bijdrage leveren aan een meer afwisselend natuurlijk milieu en een vergroting van de landschappelijke waarden. Met dat doel heeft Staatsbosbeheer in de laatste decennia in het recreatiegebied de Vleijen een nieuw bosgebied aangeplant met zowel loof- als naaldboomsoorten. De inrichting en het beheer van dit bos zijn gericht op een recreatieve functie.
Het Kwekerijbos
Tussen 1895 en 1950 zijn op Ameland aan de noordkant van de dorpen bossen aangeplant. Het diende twee doelen: het stuivende duinzand werd vastgelegd en het beschermde de dorpen tegen wind en zand. Een voorbeeld van de bosaanplant en de natuurlijke ontwikkeling is het Kwekerijbos. In de Briksduinen, een oud binnenduin ten noordwesten van Nes, is het 48 hectare grote Kwekerijbos aangeplant. De naam van het bos is ontleend aan de kwekerij van jonge naaldbomen die hier in het begin van de 20e eeuw werd aangelegd voor de bosaanplant.

De bossen op Vlieland
De bossen op Vlieland zijn niet van natuurlijke oorsprong; ze zijn aan het begin van de 20e eeuw als dennenbossen aangeplant om de verstuiving van het duinzand tegen te gaan. Dennen verdampen bijna al het regenwater dat er valt. Daardoor verdroogt de bodem. Door bosomvorming (Integraal Waterbeheer) komt er steeds meer loofbos, dat minder water verbruikt.

De bouw van een slakkenhuis
De schelp van slakken bestaat uit een enkel stuk dat meestal spiraalvormig is gewonden.
Windingen
Het spitse gedeelte van het slakkenhuis (top of apex) wordt het eerst gevormd. Nieuwe windingen groeien vanuit de top met de wijzers van de klok mee rond een denkbeeldige as die verticaal door de schelp loopt. Elke nieuwe winding is groter dan de vorige.
Een winding vormt zich niet in een keer maar stapsgewijs, waarbij steeds een hoeveelheid calciumcarbonaat wordt afgezet. Deze stapgewijze afzetting is te zien aan de groeilijnen: fijne ribben die van de top van de schelp over de windingen naar beneden lopen. Evenwijdig aan de groeilijnen lopen radiale ribben. Deze zijn veel dikker dan de groeilijnen. Daarnaast hebben sommige soorten ook axiale ribben: ribben die met de windingen meelopen en loodrecht op de radiale ribben staan.
Naad of sutuur
Tussen de windingen loopt steeds een naad of sutuur. De meeste slakkenhuizen zijn rechtsgewonden omdat de windingen normaal gesproken rechtsom aangelegd worden (met de wijzers van de klok mee). Linksgewonden slakkenhuizen komen slechts zelden voor.
Mondopening
De laatste winding van het slakkenhuis eindigt in de mondopening. Dit is niet de mondopening waarmee het dier voedsel opneemt, maar de ingang tot het slakkenhuis. Met de vorming van elke nieuwe winding verplaatst de mondopening zich verder naar onderen. Het schelpgedeelte rond de binnenzijde van de mondopening wordt de binnelip genoemd. Bij sommige soorten is de schelp hier verdikt.

De bouw van een tweekleppige
Tweekleppigen hebben een uit twee losse kleppen samengestelde schelp. De kleppen zijn door middel van een scharnier (of slot) in de topdelen van de schelp met elkaar verbonden. Bij de meeste soorten zien beide kleppen er min of meer hetzelfde uit.
Scharnier
Het scharnier (ook wel slot genoemd) laat beweging toe waardoor de kleppen open en dicht kunnen. De bouw van het scharnier is bij elke soort anders. De meeste schelpen hebben een heterodont slot. Bij dit type slot is het klepscharnier opgebouwd uit verschillend gevormde tanden. Heterodont slot
Tanden
Voor de scharnierwerking zijn de grote tanden die in het midden van de schelp net onder de top liggen het belangrijkst. Deze zogenaamde cardinale tanden vormen het belangrijkste draaipunt van de kleppen en hier komt ook de meeste kracht op te staan. Aan de zijkant van de top bevinden zich langgerekte laterale tanden: ook deze hebben een scharnierende functie. Een ander type is het taxodont slot. Hier is geen opvallend onderscheid te zien in de vorm van de tanden.
Ligament
Om de kleppen bij elkaar  te houden hebben veel soorten tweekleppigen ook een band (ligament) van hoornstof. Als het ligament sterk is blijven de kleppen aan elkaar vast zitten nadat het organisme gestorven is. Op het strand vind je dan de twee helften samen, een zogenaamd doublet.
Opvallende kenmerken aan de buitenkant van de schelp Kleur Voor de soortbepaling is kleur geen betrouwbaar kenmerk. Binnen een soort komen namelijk individuele kleurvariaties voor.

De buidelwolf
De tot de verbeelding sprekende buidelwolf, Thylacinus cynocephalus, is een buideldier en dus verwant met de kangoeroe en de wombat. Door zijn jagende leefwijze, zijn gelijkenis met de hond en de wolf, zijn strepen (waaraan hij zijn andere naam `Tasmaanse tijger` te danken heeft) is de buidelwolf een prachtig voorbeeld van de evolutionaire radiatie van de buideldieren in Australië. Op zijn beurt vertoont die weer opmerkelijke overeenkomsten met de radiatie van de placentale zoogdieren op de andere continenten. De buidelwolf was veruit het grootste vleesetende buideldier uit historische tijden en een opmerkelijk geval van convergente evolutie: doordat de buidelwolf de zelfde ecologische niche innam is hij tot een vergelijkbare vorm geëvolueerd als de leden van de hondenfamilie.
buidelwolf.
Enkele duizenden jaren geleden strekte het verspreidingsgebied van de buidelwolf zich uit tussen Nieuw-Guinea, Australië en Tasmanië. Het uitsterven van deze soort is volledig veroorzaakt door de mens. Concurrentie met honden die door de Aboriginals werden geïntroduceerd zorgde ervoor dat de buidelwolf in Australië en Nieuw Guinea uitstierf. Uit verwilderde honden ontwikkelden zich de dingo die volledig de niche van de buidelwolf bezette. Toen de Europeanen in de 19de eeuw in Australië kwamen beperkte de verspreiding van de soort zich al tot Tasmanië, waar hij zich zowel in de schaars begroeide struikvegetatie en graslanden als in de dichte regenwouden leefde. Binnen korte tijd werd de buidelwolf echter als bedreiging van de veestapel beschouwd.

De Cel
Het menselijk lichaam is opgebouwd uit honderd miljard cellen. Dankzij de samenwerking van al die cellen kunnen we functioneren. Cellen organiseren zich tot grotere structuren, zoals weefsels en organen. Ons lichaam bestaat uit verschillende typen cellen, maar toch vinden we in elke cel steeds dezelfde onderdelen: de basisbouw is dus hetzelfde. 
Celorganellen  Een cel bestaat uit steeds dezelfde onderdelen ofwel organellen. Elk organel heeft een specifieke functie. Het mitochondrion bijvoorbeeld is verantwoordelijk voor de energievoorzieining in de cel. Samenwerking van de organellen zorgt ervoor dat de cel als een geheel kan functioneren. Bij het uitvoeren van de verschillende processen in de cel werken organellen steeds in een wisselend teamverband samen.
Samenwerking Met moderne technieken is het mogelijk om het binnenste van de cel gedetailleerd te bekijken. Zo heeft men ontdekt dat celorganellen zijn opgebouwd uit moleculen. De moleculen zijn kleine machines die het eigenlijke werk in het organel uitvoeren. De vorm van de moleculen en de samenwerking met andere moleculen bepaald de werking. Voor een goede werking is ieder organel afhankelijk van de werking van individuele moleculen en van de goede samenwerking tussen deze moleculen.
De moleculaire machines De belangrijkste moleculaire machines in de cel zijn: DNA, eiwitten en membranen. DNA is de opslagplaats voor het bouwplan van de cel, in het DNA staat hoe alles in de cel gemaakt moet worden. Eiwitten zijn het gereedschap van de cel, hiermee wordt alles in de cel opgebouwd en aangestuurd.

De cladisten
De zogenaamde `cladisten` delen de levende wereld in volgens een strikt `dichotoom` vertakkingsschema. Dat wil zeggen dat er steeds vertakkingen van één naar twee optreden, nooit naar méér dan twee takken. In cladistische stambomen worden `harken`, principieel altijd als onopgeloste vertakkingspunten beschouwd.