Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
bronnen
algemeen Natuurhistorisch Museum Maastricht (informatie te vinden via: start-exposities-geologie- Carboon-Krijt-Tertiair-Kwartair)
vertebraten Fossiele zoogdieren in Nederland Maashagedis Hebben er in Nederland ooit dinosauriërs geleefd? Tegelen, een beroemde Nederlandse vindplaats Vindplaatsen van gewervelde dieren
evertebraten Invertebraten van het stratotypische Maastrichtien Ongewervelde dieren in Nederland Vindplaatsen van ongewervelde dieren Determinatie ongewervelde dieren
gesteenten Gesteenten in Nederland Vuursteen Nederland: Geologie Paleoklimatologie (zoek per periode naar de paragraaf over Benelux-West-Europa)
bronnen
Walvisstrandingen.nl: Op deze site kom je van alles te weten over walvisstrandingen op de Nederlandse kust.
natuurinformatie-walvisstrandingen: Informatie over levenswijze, voorkomen en uiterlijk van een aantal walvisachtigen die op de Nederlandse kust zijn gestrand.
encyclopedie over kust, wadden en Noordzee: informatie over walvissen en dolfijnen.
Kustgids.nl: Onder het kopje dieren vind je leuke weetjes over dieren die voorkomen voor de Nederlandse kust.
zeezoogdieren.org: Meldingen van levende en gestrande walvisachtigen op de Nederlandse kust.
BMM Bijzondere strandingen: Strandingen van bijzondere dieren op de Belgische kust.
brughagedis
De brughagedis heeft een rugkam en een grote kop. Hij is voornamelijk `s nachts actief. Ze hebben niet veel behoefte aan warmte, zoals de andere reptielen. Ze voelen zich prettig bij 12 graden Celcius, terwijl andere reptielen rond de 25 graden prefereren.
De naam `brughagedis` heeft een wetenschappelijk oorsprong en slaat op een benige `brug` in de schedel die uniek is voor deze reptielen. De twee soorten brughagedissen nemen een unieke plaats in binnen de reptielen: ze horen niet tot de hagedissen.
Wetensch. naam: Sphenodon punctatus
Engelse naam: tuatara
Verspreiding: enkele eilanden bij Nieuw-Zeeland
Voedsel: vooral insecten
Lengte: tot 65 cm
Status: plaatselijk algemeen
Brughagedissen
Wetenschappelijke naam: Sphenodontida (onderorde binnen de Schubhagedissen, Lepidosauria)
Brughagedissen zijn hagedissen met lange poten. Ze worden gekenmerkt door hun tanden, die versmolten zijn met het kaakbeen. Ze hebben een schedel met twee slaapvensters (fenestrae temporales). Brughagedissen kennen slechts twee recente vertegenwoordigers die in Nieuw-Zeeland leven: de Gewone tuatara (Sphenodon punctatus), die op de Northern Islands leeft, en de Brothers Island tuatara (Sphenodon guntheri), die inheems is op de Brothers Islands. Van het Trias tot en met het Krijt (ca. 250-65 miljoen jaar geleden) was dit echter een diverse reptielengroep. De Brughagedissen worden ingedeeld bij de reptielengroep (Lepidosauria) die alle moderne Hagedissen en Slangen omvat.
Bruin blauwtje
Het bruin blauwtje is een vrij algemene standvlinder in de duinen. Beide geslachten hebben een bruine bovenkant. Hij geeft de voorkeur aan kruidenrijke vegetaties met veel open plekken, waar de waardplanten reigersbek of ooievaarsbek moeten staan. Het bruin blauwtje vliegt veel op duinkruiskruid en streepzaad. Het bruin blauwtje is een mobiele soort, die gemakkelijk nieuwe gebieden kan koloniseren. De stand is wat afgenomen. De vlinder staat als kwetsbare soort op de rode lijst van dagvlinders.
Namen: Ned: Bruin blauwtje Lat: Plebeius agestis (Aricia agestis)Dui: Dunkelbrauner Bläuling (Zweibrütiger Sonnenröschen-Bläuling) Eng: Brown argus Fr: Argus brun
bruinbehaard gordeldier
Dit is een gordeldier met een duidelijke, bruine beharing onder en tussen de pantsers. Bij veel andere gordeldieren is de beharing op de rug afwezig of nauwelijks te zien. Hij kan zich ter verdediging oprollen tot een bal.
Wetensch. naam: Chaetophractus villosus
Engelse naam: hairy armadillo
Verspreiding: Argentinië
Voedsel: insecten en insectenlarven
Lengte: 30 - 40 cm
Gewicht: 1 - 3 kg
Status: algemeen
Bruine aarde
Bruine aarde is een zogenaamd aardpigment. Aardpigmenten worden gewonnen uit bodems die de verweringsproducten zijn van bepaalde gesteenten. Veel aardkleuren krijgen hun specifieke kleur dankzij ijzeroxides of andere metaalverbindingen in de bodem. Bruine aarde krijgt zijn kleur vanwege een hoog gehalte aan mangaan.
Kleur
Bruine aarde levert allerlei tinten bruin.
Herkomst
Men vindt bruine aarde in Europa, onder meer in Duitsland op plaatsen waar bruinkool voorkomt.
Productie
Bruine aarde is een natuurlijk pigment: het bestaat uit mangaanhoudende bruinkool en 90% humuszuur. Het pigment is kant-en-klaar in de bodem beschikbaar en hoeft alleen nog vermalen te worden en met een bindmiddel vermengd te worden tot verf.
Toepassing
Vanaf de 16de eeuw is bruine aarde in de schilderkunst toegepast, vooral in landschapschilderijen. Tegenwoordig wordt bruine aarde nog maar weinig gebruikt omdat het niet erg kleurbestendig is.
bruine baviaan
De kleinste bavianensoort, met (naar verhouding) de langste manen. Bij de volwassen mannetjes bedekken de manen een deel van de armen en snuit.
Bruine bavianen leven in groepen van gemiddeld 40 dieren met verscheidene volwassen mannetjes die elk hun eigen harem hebben.
Ze eten bijna alles, maar omdat hun leefgebied grotendeels verdwenen is, zijn ze zeldzaam geworden.
Andere namen: sfinxbaviaan; Guinese baviaan
Wetensch. naam: Papio papio
Engelse naam: Guinea baboon
Verspreiding: West-Afrika
Voedsel: planten, fruit, insecten, kleine zoogdieren
Lengte: kop - romp 70 cm, staart 55 cm
Gewicht: 15 - 20 kg
Status: thans niet bedreigd
bruine beer
De bruine beer is de bekendste en meest wijd verbreide beer. Er zijn verschillende ondersoorten die in vachtkleur en vooral in grootte sterk kunnen verschillen. Zo kan de grizzlybeer wel tien keer zo zwaar worden als een Europese beer.
De bruine beer is een alleseter. In de praktijk eet hij voornamelijk plantaardig materiaal, zelfs veel gras. De Amerikaanse bruine beren eten zich tijdens de trek van de zalm vol met deze voedzame vissen. Gedurende de zomermaanden bouwt de beer een grote vetvoorraad op. In de wintermaanden houdt hij rust en teert dan op deze vetlaag.
Uit West- en Zuid-Europa is de bruine beer grotendeels verdwenen. In Nederland gebeurde dat zo`n 800 jaar geleden. Het Wereld Natuur Fonds heeft meerdere projecten om de Europese bruine beer en zijn leefgebied te beschermen.
Hou een spreekbeurt over de bruine beer: Download hier een infoblad
Wetensch. naam: Ursus arctos
Engelse naam: brown bear
Verspreiding: Noord-Amerika, Europa, Azië
Voedsel: planten, insecten, honing, vis, vruchten, aas
Lengte: 2 - 3 meter
Gewicht: 100 - 1000 kg
bruine breedvoetbuidelmuis
Dit buideldiertje is ongeveer zo groot als een huismuis en eet vooral insecten. Breedvoetbuidelmuizen hebben groeven tussen de zoolballen van hun voeten, waardoor ze meer grip op takjes hebben. Aan hun tenen hebben ze ook lange klauwen die helpen om in bomen en struiken te klimmen.
De vrouwtjes van deze soort worden doorgaans drie jaar oud, de mannetjes halen hun eerste verjaardag niet eens. Tegen de paartijd groeien hun teelballen uit tot een kwart van hun lichaamsgewicht. Gedreven door een (over)dosis geslachtshormoon stoppen de mannetjes al hun energie in het vinden van en paren met zoveel mogelijk vrouwtjes.
Wetensch. naam: Antechinus stuartii
Engelse naam: brown antechinus; brown broad-footed marsupial mouse
Verspreiding: Zuidoost-Australië
Voedsel: kevers, spinnen, kakkerlakken
Lengte: 9,5 - 11 cm, staart 10 - 12 cm
Status: plaatselijk algemeen
bruine brulaap
De bruine brulaap kan net als de andere brulapen een enorme keel opzetten. Op de foto is de `klankkast` onder aan de keel van deze aap te zien. Zijn vachtkleur varieert van zwart tot bruin of roodbruin. Deze soort komt voor in de zeer bedreigde wouden van de Oostkust van Brazilië.
Wetensch. naam: Alouatta fusca
Engelse naam: brown howler monkey
Verspreiding: Zuid-Amerika: oostkust Brazilië
Voedsel: vooral bladeren, maar ook fruit, knollen en bloemen
Lengte: 45 - 60 cm, staart 50 - 65 cm
Gewicht: 4 - 7 kg
Status: kwetsbaar
Bruine discusvis
Wetenschappelijke naam: Symphysodon aequifasciata
Engelse naam: Brown Discus
Duitse naam: Brauner Diskus
Franse naam: Discus brun
INDELING
Klasse: Vissen (Pisces)
Orde: Baarsachtigen (Perciformes)
Familie: Bonte Baarzen (Cichlidae)
Geslacht: Discusvissen (Symphysodon)
Soort: Bruine discusvis (Symphysodon aequifasciata)
Bruine discusvis
KENMERKEN
Lengte: Tot 20 cm
Gewicht: ± 150 gram
Levensduur: Ruim 10 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje is groter en heeft een meer gewelfd voorhoofd
IN DE NATUUR
Biotoop: `Wit water`; dat is melkachtig troebel, langzaam stromend water
Verspreidingsgebied: Tropisch Zuid-Amerika
Paartijd: De regentijd (een tijd die varieert per gebied)
Voortplanting:
De eitjes komen na 3 dagen uit. Larven worden door ouders in kuiltjes gelegd, waar ze 6 dagen veranderen in vrijzwemmende visjes. Deze worden door de ouders verdegigd. Aantal jongen per keer is 100 tot 250
Voedsel: Insectenlarven en ander klein spul
Bedreiging: Niet bedreigd
Leefwijze:
In los groepsverband. De vissen leven tussen boomwortels en waterplanten waar hun huidtekening een goede camouflage biedt
bruine hyena
De bruine hyena wordt ook wel strandwolf genoemd, omdat hij aan de woestijnkust van Namibië vaak van aangespoelde zeedieren eet. Ze komen echter ook diep landinwaarts voor, bij voorkeur in verlaten, woestijnachtige streken.
Deze hyena`s kunnen met hun gevoelige neus rottend vlees al op een afstand van 14 km opmerken. Ze jagen ook zelf op dieren als springhazen. Bruine hyena`s leven in losse groepen.
Andere namen: strandwolf
Wetensch. naam: Hyaena brunnea
Engelse naam: brown hyaena
Verspreiding: Zuidelijk Afrika
Voedsel: aas, kleine dieren
Lengte: 1,3 m, staart 20 cm
Gewicht: 38 - 47 kg
Status: thans niet bedreigd
Bruine kiekendief
De bruine kiekendief komt voor in rietvelden aan de oevers van meren, rivieren en moerassen, maar ook in drassige weilanden en vochtige duinvalleien. Daar kan hij goed prooien zoeken. Hij eet voornamelijk watervogels tot een grootte van meerkoeten, ratten, muizen, (jonge) konijnen, vissen en kikkers. Een eitje zo nu en dan gaat er ook wel in.
Begin augustus begint de trek naar zuid-Europa en Afrika. De vogels keren vanaf eind maart weer terug naar hun broedgebieden. In de Flevopolders en Zuid-west Nederland blijven ook enkele tientallen bruine kiekendieven overwinteren.
Namen: Ned: Bruine kiekendief Eng: Marsh harrier Fra: Busard des roseauxDui: Rohrweihe Dan: Rørhøg Nor: Sivhauk Fries: Brune Hoanskrobber Ital: Falco di palude Lat: Circus aeruginosus
Bruine Kiekendief
Wetenschappelijke naam: Circus aeruginosus
Aantal broedparen in Nederland: 1300-1450 (1998-2000)
Biotoop: verruigde en ongemaaide rietmoerassen
bruine kiwi
Deze eigenaardige vogel met zijn `harige` verenpak kan niet vliegen. Hij zoekt met zijn lange, gevoelige snavel naar ongevervelde dieren tussen het strooisel en in de bodem. De eieren van de kiwi zijn in verhouding de grootste van alle vogels.
Voor de komst van de mens en vooral van de door de mens geïntroduceerde zoogdieren was de bruine kiwi in heel Nieuw-Zeeland talrijk. Nu zijn de aantallen sterk afgenomen.
Wetensch. naam: Apteryx australis
Engelse naam: brown kiwi
Verspreiding: Nieuw-Zeeland
Voedsel: ongewervelde dieren
Lengte: hoogte tot 65 cm
Gewicht: tot 4 kg
Status: kwetsbaar
bruine lemur
© Martin Kramer
Bruine lemuren kunnen een bruine vacht hebben, maar ze kunnen ook geel of grijs zijn. Op grond van hun kleur en verspreiding worden bij deze halfaap zeven ondersoorten onderscheiden.
Bruine lemuren leven in losse groepen van 3 tot 12 dieren; de grootte en samenstelling van de groepjes verandert regelmatig. Sommige groepen zijn overdag actief, andere afwisselend `s nachts en overdag.
Andere namen: bruine lemure
Wetensch. naam: Lemur fulvus
Engelse naam: brown lemur
Verspreiding: Noord- en West-Madagaskar
Voedsel: fruit, bloemen, bladeren, bast, boomsap
Lengte: 38 - 50 cm, staart 46 - 60 cm
Gewicht: 2 - 4 kg
Status: kwetsbaar
bruine muisvogel
Dit is één van de 6 soorten muisvogels: een orde die alleen in Afrika voorkomt. Net als de andere muisvogels is het een sociale vogel en klimt hij door bomen, waarbij hij meer aan zijn poten hangt dan er op staat. Hij heeft lange, stijve staartveren en een kuif. In sommige gebieden beschouwen boeren hem als schadelijk en wordt hij bejaagd.
Andere namen: gestreepte muisvogel
Wetensch. naam: Colius striatus
Engelse naam: Speckled Mousebird
Verspreiding: Afrika
Voedsel: plantaardig
Lengte: 30 - 40 cm
Gewicht: 45 - 75 gram
Status: kwetsbaar
bruine pelikaan
© Martin Kramer
De bruine pelikaan is de kleinste pelikaansoort. Het is ook de enige pelikaan die zijn prooi met een stootduik vangt. Ze laten zich van een meter of tien naar beneden storten, met naar achteren gevouwen vleugels en in een S gebogen nek. Soms raken ze het water met een snelheid van 95 km per uur! Aan de voorkant van hun lichaam hebben ze luchtkussens om de klap op te kunnen vangen.
De bruine pelikaan broedt in groepen in bomen of struiken bij de kust. Vooral mangrovebossen zijn geliefd. Een ondersoort bij Peru broedt op de grond. Het wijfje legt 2 tot 3 eieren die door beide ouders worden uitgebroed.
Wetensch. naam: Pelecanus occidentalis
Engelse naam: brown pelican
Verspreiding: Noord-, Midden- en Zuid-Amerika
Voedsel: vis
Lengte: 1 - 1,5 m
Gewicht: 4 kg
Status: algemeen
bruine rat
De bruine rat is overal op de wereld te vinden. Het is de meest bekende rattensoort. Ze worden ook wel rioolrat genoemd. Bruine ratten eten alles dat los en vast zit en zijn vaak te vinden in de buurt van de mens. Ze leven in groepen van soms wel 200 dieren, geleid door grote mannetjes. Af en toe vinden er `oorlogen` plaats tussen rivaliserende bendes.
Bruine ratten staan bekend om hun snelle voortplanting. Ze hebben een draagtijd van slechts 21 tot 23 dagen en krijgen 4 tot 10 jongen per worp. Na 80 dagen zijn deze jongen alweer geslachtsrijp. Gemiddeld brengt een vrouwtje ongeveer 40 jongen per jaar op de wereld.
Andere namen: rioolrat
Wetensch. naam: Rattus norvegicus
Engelse naam: Norway rat
Verspreiding: wereldwijd
Voedsel: alleseter
Lengte: 20 - 28 cm, staart 17 - 23 cm
Gewicht: 450 g
Status: algemeen
Bruinvis
De bruinvis is de kleinste walvisachtige van de Noordzee. In de hele Noordzee leven tussen de 267.000 en 465.000 bruinvissen. Ze kwamen ooit in grote aantallen voor in de Zuiderzee en de Waddenzee, toen daar toen nog veel ansjovis en jonge haring zat. Vanaf 1950 werden ze steeds zeldzamer, maar tegenwoordig worden er weer vaker bruinvissen in het waddengebied gezien. Ten westen van Sylt is een bruinvissenreservaat ingesteld omdat daar veel jongen worden geboren.
Een volwassen mannelijke bruinvis wordt ruim 1,5 meter lang en weegt zo`n 45 kilo. Vrouwtjes worden vaak groter: tot 1,8 meter, en wegen dan ongeveer 60 kilo.
Bruinvissen hebben een zeer goed gehoor. Hierdoor zijn ze erg gevoelig voor akoestische verontreiniging. Onderzocht wordt of de bijvangst aan bruinvissen verminderd kan worden door een apparaatje aan de visnetten te bevestigen dat pieptonen voortbrengt.
Bruinvissen hebben een vrij stompe kop, heel anders dan de spitse snuit van een dolfijn. De dieren zijn van boven donkergrijs en van onderen wit. De borstvinnen zijn zwart en er loopt een donkere streep van de mondhoek naar de flippers. De kleine rugvin is min of meer driehoekig.
Van een zwemmende bruinvis ziet men meestal niet meer dan het bovenste deel van de rug met de rugvin, als het dier even bovenkomt om te ademen. Bruinvissen springen bijna nooit boven het water uit in tegenstelling tot de meeste dolfijnen. Daardoor, en doordat ze zo klein zijn, valt het niet mee om bruinvissen op zee waar te nemen, zeker niet bij flinke golfslag.
Bruinvis
Bruinvis (Phocoena phocoena). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Phocoenidae (bruinvissen): worden ook wel tot de dolfijnen gerekend Geslacht: Phocoena Soort: Phocoena phocoena (bruinvis)
Namen Nederlands: bruinvis; gewone bruinvis Engels: harbour porpoise; common porpoise Frans: marsouin; marsouin commun Spaans: marsopa común Duits: Schweinswal
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving De bruinvis is niet zo groot (nog geen 2 meter). Bol voorhoofd en nauwelijks een snuit. Kenmerkend voor de bruinvis is de kleine, driehoekige rugvin met stompe tip, net achter de helft van de rug. In boven- en onderkaak staan 16 - 28 paar spatelvormige tanden. Kleur Varieert nogal. Meestal een donkergrijze tot blauwe rug en een witte of lichtgrijze buik. De borstvinnen, rugvin en staart zijn donker gekleurd. Van de mondhoek naar de borstvinnen loopt een donkere streep. Lengte Mannetjes: 1,50 - 1,90 m.; vrouwtjes: 1,60 - 1,90 m.; pasgeborenen: tussen 65 - 100 cm. Gewicht Mannetjes: 45 - 50 kg.; vrouwtjes: 60 kg.; pasgeborenen: 5 kg.
Verspreiding Bruinvissen komen voor in de kustwateren van de subpolaire tot aan de gematigder wateren van de noordelijke Atlantische en Grote Oceaan. Ze komen ook voor in zoet of brak water van baaien en riviermondingen. Men vindt ze voor de kusten van IJsland en de Faroereilanden en aan de Europese kust van de Barentszzee tot aan Portugal.
bruinvis
De bruinvis is een dolfijn-achtige die ook in de Noordzee voorkomt. Het is een vrij klein dier, bruin-grijs van kleur met een driehoekige rugvin.
Doordat de bruinvis op dezelfde vissen jaagt als menselijke vissers, raken de bruinvissen vaak in visnetten verstrikt. Naar schatting verdrinken er alleen al in de Noordzee zo`n 7.000 bruinvissen per jaar. Deze bijvangsten vormen de grootste bedreiging voor de bruinvis. Er wordt onderzoek gedaan om tot een visserijmethode te komen waarbij geen bruinvissen in de netten terechtkomen.
Wetensch. naam: Phocoena phocoena
Engelse naam: Harbor porpoise
Verspreiding: Gematigde kustwateren op het noordelijk halfrond
Voedsel: Voornamelijk vis, vooral haring en makreel
Lengte: 1,5 - 1,8 m, bij geboorte 67 - 85 cm
Gewicht: 45 - 60 kg (max. 90 kg), bij geboorte 7 - 10 kg
Status: kwetsbaar
Bruinvis
Wetenschappelijke naam: Phocoena phocoena
Behoort tot de Zoogdieren Walvisachtigen, Tandwalvissen Komt voor in kustwateren van Europa, Afrika (van Marokko tot Senegal) en Noord-Amerika
De Bruinvis is een hoge-snelheidsjager
De Bruinvis is een zoogdier dat altijd in het water leeft. Hij is snel en wendbaar. Hij jaagt alleen of in kleine groepjes. Soms drijft hij scholen vis op tot een dichte bal, waarvan hij dan eet. Ook vangt hij vis op de zeebodem.
Zoals alle zoogdieren, is de bruinvis warmbloedig. In het koude water moet zijn lichaamstemperatuur goed op peil blijven. Dat gebeurt op twee manieren: de bruinvis heeft een dikke speklaag en eet naar verhouding veel.
bruinvis van Burmeister
Deze donkergekleurde dolfijnachtige komt voor in de koude zeeën rond Zuid-Amerika. Ze worden veelvuldig door Peruaanse vissers om hun vlees gevangen. Hun aantal is hierdoor sterk afgenomen.
Andere namen: Burmeister-bruinvis
Wetensch. naam: Phocoena spinipinnis
Engelse naam: Burmeister`s porpoise
Verspreiding: kustwateren rondom Zuid-Amerika
Voedsel: inktvis, vis
Lengte: 1,4 - 2 m, bij geboorte 45 - 50 cm
Gewicht: 40 - 70 kg
Bruinvisdeterminatie
De bruinvis is de talrijkste walvisachtige in de Noordzee. Het is dan ook geen wonder dat er vaak exemplaren op onze kust stranden, meestal dood, maar soms ook levend. Jaarlijks gaat het om enkele tientallen dieren. Een levende of pas gestorven bruinvis is vrij eenvoudig te herkennen, vanwege zijn karakteristieke stompe snuit en kleine formaat (maximaal twee meter). Een kadaver in ontbinding is echter gemakkelijk te verwarren met andere kleine walvisachtigen of zelfs met een zeehond. Als hulp bij de determinatie volgt hieronder een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de bruinvis en de verschillen met dolfijn en zeehond.
Wat doe ik als ik op het strand een gestrande walvis, dolfijn of bruinvis vind?
Verschil tussen bruinvis en dolfijn
Verschil tussen bruinvis en zeehond
De lengte meten van een bruinvis
Mannetje of vrouwtje?
Informatie over walvisachtigen die in de Noordzee leven of die er als dwaalgast in terecht komen
Colofon
Bruinwieren
Wetenschappelijke naam: Phaeophycota, Phaeophyta, Phaeophyceae
Bruinwieren zijn meercellige, bruingekleurde wieren met een ingewikkelde bouw. Ze zijn vaak vertakt, met blad- en stengelvormige structuren. Bruinwieren komen vrijwel uitsluitend voor in zee. Tot deze groep behoren de grootste zeewieren op aarde: het reusachtige kelp (Laminaria) kan tot 70 meter lang worden! Verschillende soorten bruinwieren vormen aan de Europese kust een opvallende zonering in de getijdenzone.
Bruinwieren
Bij bruinwieren is de overheersende stof voor de fotosynthese bruin van kleur. In Nederland komen zo`n 80 soorten voor. Als voorbeelden worden de volgende soorten behandeld:
blaaswierknotswierJapans bessenwierriemwiervingerwiersuikerwiergezaagde zee-eik
Namen: Ned: Bruinwieren Lat: Phaeophyceae Eng: Brown seaweeds, brown algaeDui: Braunalgen Dan: Brun tang
Bryde walvis
De Bryde walvis lijkt sterk op de Noordse vinvis. Van dichtbij kan de Bryde herkend worden aan drie lengte-richels boven op zijn kop. Het is de enige grote walvis die het hele jaar in tropische zeeën verblijft. Er bestaat een kleinere ondersoort die door sommige biologen als aparte soort wordt beschouwd: Edens walvis (Balaenoptera edeni).
Andere namen: Bryde`s walvis; Bryde`s vinvis; Edens walvis; Edens vinvis
Wetensch. naam: Balaenoptera brydei; Balaenoptera edeni
Engelse naam: Bryde`s whale; Eden`s whale; Pygmy Bryde`s whale
Verspreiding: (sub)tropische zeeen
Voedsel: vis, inktvis, kreeftachtigen
Lengte: 9 - 15,5 m, bij geboorte 3,5 - 4 m
Gewicht: 12.000 - 20.000 kg, bij geboorte 900 kg
Buffon: soorten veranderen
De Franse bioloog Buffon (1707-1788) stelde als een van de eersten dat soorten in de loop van de tijd kunnen veranderen. Zijn transformisme was een belangrijke stap naar het begrip evolutie.
George Louis Leclerc de Buffon is de auteur van een monumentaal werk: Histoire naturelle -- Natuurlijke Historie, een enorme natuurencyclopedie in 36 delen met een aantal supplementen.
Georges Louis Leclerc de Buffon Fixist versus transformist
Buffon was een tijdgenoot van de taxonoom Linnaeus, en in zekere zin was hij ook diens tegenpool. Linnaeus was een fixist, iemand die dacht in vaste indelingsschema`s met scherp definieerbare biologische groepen en onveranderlijke soorten. Daarmee stoelde Linnaeus op een oeroude traditie die begon met Aristoteles en die ook strookte met het bijbelse scheppingsverhaal.
Later in zijn leven ontwikkelde Buffon zich tot een transformist. Voor hem was een soort geen vaststaand gegeven meer zoals voor Linnaeus, maar een plastisch, veranderlijk begrip. Buffons visie van het leven staat haaks op alle traditionele visies over de onveranderlijkheid van soorten.
Opzetje voor Darwin
Volgens de definitie van Buffon zijn soorten dieren die historisch aan elkaar verwant zijn. Ze kunnen onderling paren en vruchtbare nakomelingen voortbrengen. En ze kunnen veranderen en eventueel zelfs in elkaar overgaan. Later zal Darwin deze visie voor een belangrijk deel overnemen en uitwerken tot de evolutietheorie.
Buffon ondervond veel last vanwege zijn transformistische natuurvisie die door christelijke autoriteiten als kritiek op het werk van de schepper werd opgevat.
Buideldassen
Wetenschappelijke naam: Peramelia, Peramelemorphia, Peramelina (orde binnen de Australische buideldieren, Australidelphia)
Buideldassen zijn vrij kleine buideldieren (Marsupialia). Hun achterpoten zijn langer dan de voorpoten. De eerste en vijfde teen van de voorpoot zijn gereduceerd, net als de eerste teen van de achterpoot. De tweede en derde teen van de achterpoot zijn met elkaar vergroeid tot een kammetje. Ze hebben een groot aantal kleine, spitse tanden; de bovenkaak meestal met vier, de onderkaak met drie paar snijtanden. Het zijn insecteneters. Buideldassen komen voor in Australië en Nieuw-Guinea.
Buideldieren
Buideldieren hebben geen placenta (moederkoek) waarmee doorgaans zoogdier-embryo`s in de baarmoeder gevoed worden. Het jong komt daardoor erg klein en onvolgroeid ter wereld. Het zoekt na de geboorte snel een tepel van de moeder en zuigt zich daaraan vast. Bij veel buideldieren zitten de tepels in een soort zak - de buidel - waar het jong beschermd kan verder groeien.
Naast de kangoeroes en de koala komen nog tal van minder bekende buideldieren voor, waaronder buidelmollen, buidelmarters en suikereekhoorns: buideldieren die kunnen zweven.
Basisgegevens
Marsupialia
Engelse naam:
marsupials
Verspreiding:
Australië, Nieuw-Guinea; Amerika (voornamelijk Zuid-)
Voedsel:
zeer divers (planteneters, vleeseters, alleseters)
Lengte:
max. 5,7 cm (Pilbara ningaui) tot max. 1,6 m (Rode reuzenkangoeroe)
Gewicht:
max. 9 gram (Pilbara ningaui) tot max. 90 kg (Rode reuzenkangoeroe)
Onderverdeling:
22 families
Aantal soorten:
292
Klik de groen gemarkeerde woorden aan voor meer informatie over:
Opossums Naturalis
Zuid-Amerikaanse buidelroofdieren Naturalis
Australische buideldieren:
Australische buidelroofdieren: Naturalis
Bruine breedvoetbuidelmuis WNF
Buidelmiereneter WNF
Buidelwolf of Tasmaanse tijger Naturalis
Het uitsterven van de buidelwolf Naturalis
Gevlekte buidelmarter WNF
Tasmaanse duivel WNF
Plantenetende buideldieren: Naturalis
Bennettboomkangoeroe WNF
Bennettwallaby WNF
Bergkangoeroe of wallaroe WNF
Buideleikelmuis WNF
Geelvoetkangoeroe WNF
buideleikelmuis
De buideleikelmuis is nauw verwant aan de kleinste dwergbuidelrat. Hij heeft eveneens grote oren, een spitse snuit en een onbehaarde grijpstaart en is overwegend `s nachts actief.
Wetensch. naam: Cercartetus nanus
Engelse naam: Eastern pygmy possum
Verspreiding: Oost-Australië
Voedsel: insecten, kleine hagedissen, nectar
Lengte: 8 - 10 cm, staart 10 cm
Gewicht: 25 gram
Status: algemeen
buidelmiereneter
De buidelmiereneter is zo groot als een eekhoorn. Hij heeft sterke voorpoten met lange klauwen, waarmee hij termietennesten openmaakt om ze daarna met zijn 10 centimeter lange tong op te likken. Soms eet hij ook wel mieren.
Buidelmiereneters slapen vaak in holle boomstammen. Ze zitten gewoonlijk met hun rug naar de opening. Bij gevaar kunnen ze hun rugspieren aanspannen, waardoor hun rug een keiharde afsluiting vormt.
Andere namen: numbat; gestreepte buidelmiereneter
Wetensch. naam: Myrmecobius fasciatus
Engelse naam: numbat
Verspreiding: Zuidwest-Australië
Voedsel: termieten
Lengte: 20 - 28 cm, staart 15 - 20 cm
Gewicht: 300 - 700 g
Status: kwetsbaar
buidelmol
De buidelmol lijkt op een gewone mol, maar het vrouwtje heeft een buidel waarin de jongen worden grootgebracht. De opening van de buidel zit aan de achterzijde, zodat er geen zand in kan komen bij het graven.
Buidelmollen kunnen nauwelijks zien. Dat hoeft ook niet, want ze leven voornamelijk onder de grond en vinden hun prooien op de geur en de tast. Alleen na zware regenval willen ze ook wel eens boven de grond naar voedsel zoeken. Een buidelmol heeft geen oorschelpen, de oren bestaan uit twee kleine gaatjes aan weerszijden van de kop bedekt met vacht.
Andere namen: gewone buidelmol
Wetensch. naam: Notoryctes typhlops
Engelse naam: marsupial mole
Verspreiding: Australië
Voedsel: bodemdieren: wormen, insectenlarven, duizendpoten, hagedissen
Lengte: 9 - 18 cm, staart 2 cm
Gewicht: 40 - 70 g
Status: bedreigd
Buidelmollen
Wetenschappelijke naam: Notoryctemorphia (orde binnen de Australische buideldieren, Australidelphia)
Buidelmollen zijn kleine buideldieren (Marsupialia) met een gravende levenswijze. Ze lijken enigszins op mollen, met een rolrond lichaam, zachte vacht, korte poten en een staart. De voorpoten dragen stevige graafklauwen. Ze hebben geen oorschelpen en hun ogen zijn niet functioneel. Het zijn insecteneters. Buidelmollen komen voor in Australië.
Buidelwolf
De buidelwolf, Thylacinus cynocephalus (Harris, 1808), of Tasmaanse tijger, was het grootste vleesetende buideldier in de tijd dat Europeanen naar Australië kwamen. Het dier leefde toen nog uitsluitend op Tasmanië. Tweeduizend jaar geleden verdween het reeds van het vasteland van Australië en van Nieuw-Guinea. Kangoeroes en wallabies vormden het hoofdvoedsel van de buidelwolf. Zijn schedel lijkt op het eerste gezicht verrassend sterk op die van een wolf. Tasmaanse buidelwolf
Tasmanië
Toen de dingo in Australië kwam, kon de buidelwolf niet concurreren en verdween hij van het vasteland. Een grote populatie wist echter stand te houden op Tasmanië waar de dingo nooit gekomen is. Aan het begin van de 19de eeuw was de soort `algemeen in de afgelegen gebieden van de kolonie`. Boeren maakten jacht op de buidelwolf, omdat hij zich tegoed zou doen aan schapen. Volgens officiële cijfers zijn er tussen 1888 en 1914 in totaal 2268 buidelwolven gedood. Het werkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger. Toch is de sterke achteruitgang van de soort aan het begin van deze eeuw misschien niet uitsluitend aan de mens te wijten. In die tijd heerste er een epidemie onder de vleesetende buideldieren, die onder andere veel slachtoffers maakte onder de Tasmaanse duivel en de gevlekte buidelmarter. Waarschijnlijk had ook de buidelwolf te lijden van deze ziekte.
Laatste exemplaar?
De laatste buidelwolf werd in 1933 gevangen en stierf drie jaar later in de dierentuin van Hobart op Tasmanië.
Buikharigen
Wetenschappelijke naam: Gastrotricha
Buikharigen zijn kleine, afgeplatte wormpjes zonder lichaamssegmenten. Ze hebben een volledig darmkanaal met mond en anus. De mondopening is omgeven met tastharen. Hun naam danken de Buikharigen aan de stekels en trilharen op de buik, waarmee zij zich voortbewegen over de bodem. Ze leven in zee en zoet water. Volgens een recente schatting bestaan er meer dan 600 soorten Buikharigen.
Buismosdiertjes
Wetenschappelijke naam: Stenolaemata (klasse binnen de Mosdiertjes, Bryozoa of Ectoprocta)
Buismosdiertjes zijn kolonievormende diertjes met een uitwendig kalkskelet dat uit buis- of trompetvormige delen bestaat. De diertjes (zoïeden) zijn onderling verbonden door middel van poriën in de skeletwand. Een kolonie bestaat uit verschillende typen diertjes, zoals voedings- en voortplantingsdiertjes. Buismosdiertjes leven uitsluitend in zee. Met hun cirkelvormige tentakelkrans (lofofoor) filteren ze voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van een tentakelkrans worden de Mosdiertjes, evenals de Hoefijzerwormen (Phoronida) en de Armpotigen (Brachiopoda), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
buizerd
Deze roofvogel is vaak in Nederland te zien, zittend op een paaltje langs de weg of zwevend in de lucht. Buizerds vangen meestal kleine dieren zoals muizen en mollen en in het winterhalfjaar ook vaak wormen en insecten. Daarnaast eten ze regelmatig aas.
In de jaren zestig en zeventig is hun aantal sterk achteruitgegaan, vooral door ophoping van pecticiden. Hun aantal is daarna weer spectaculair toegenomen. Nu broedt er ongeveer 10.000 paar in Nederland. Daarmee is de buizerd de talrijkste roofvogel van ons land.
Wetensch. naam: Buteo buteo
Engelse naam: Eurasian buzzard; common buzzard
Verspreiding: Europa, Azië, Afrika
Voedsel: kleine zoogdieren, insecten, aas
Lengte: 50 - 57 cm
Gewicht: 500 - 1000 gram
Status: algemeen
Buizerd
De buizerd broedt en overwintert in Nederland en Vlaanderen. Er broeden meer dan 4000 paren. Buizerds broeden nog niet zo lang in het waddengebied omdat de bomen tot voor kort te jong waren. Op Texel broedt de buizerd bijvoorbeeld pas sinds 1994. Voor die tijd waren ze alleen in de trektijd en in de winter hier te vinden. Het gaat zo goed met de buizerds op het eiland dat ze ook broeden in oudere bosjes in het cultuurland, zoals eendenkooien. De baltsroep (een miauwend geluid) is vanaf februari overal te horen.
Namen: Ned: Buizerd Eng: Common BuzzardDui: Bussard (Mäusebussard) Lat: Buteo buteo Fr: Buse variable
Buizerd
Wetenschappelijke naam: Buteo buteo
Aantal broedparen in Nederland: 8000-10.000 (1998-2000)
Biotoop: halfopen cultuurland nabij bossen
Geluid: Buizerd
Buizerd - verrekijkerview
Van de vogels beschikken roofvogels over de scherpste ogen. Die zijn van vitaal belang om dagelijks aan de kost te komen. Voor ons is het heel moeilijk voor te stellen dat een buizerd, sperwer, havik of torenvalk vaak van grote hoogte een spitsmuis of roodborst haarscherp in de peiling heeft. Optische zwaargewichten zijn het.
Zo bevatten de ogen van de buizerd per vierkante millimeter acht keer zoveel lichtgevoelige cellen als die van de mens. Maar dat is niet de belangrijkste oorzaak dat Buteo buteo zo haarscherp ziet. Hij beschikt over verrekijkerogen. Met naar voren gerichte blik bedraagt zijn zichthoek namelijk 35 tot 50 graden. Vanuit de lucht kan een roofvogel dus zeer gericht naar beneden loeren. Afzonderlijk kan elk oog 150 graden bestrijken. Dat komt mooi van pas op een boomtak of weilandpaal. Zeker als je daarbij ook nog heel snel je kop kunt bewegen. Uit: Grasduinen, januari 2001. Tekst: Jan Hopman.
Meer informatie over de buizerd >
Bulkcarriers
Bulkcarriers zijn zeeschepen die vaste stoffen in grote hoeveelheden als losse lading (`bulk`) vervoeren. Het gaat daarbij voornamelijk om erts, graan, veevoer, steenkool en bruinkool en om plastics in ruwe vorm (`pellets`). Op de foto zijn de negen grote luiken te zien die elk een ruim over de volle breedte van het schip afsluiten.
bultkop papegaaivis
Deze papegaaivis krijgt als hij ouder wordt een stevige ronde bult op zijn voorhoofd. Het is de grootste van de ruim 80 soorten papegaaivissen. Hij is niet zo uitbundig gekleurd als de meeste andere soorten.
Papegaaivissen danken hun naam aan hun tot een soort snavel vergroeide gebit waarmee ze algen van rotsen en dood koraal afschrapen. De bultkop papegaaivis eet ook gericht levend koraal. Soms stoten ze het koraal stuk met de bult op hun kop.
Door overbevissing is deze soort sterk in aantal afgenomen.
Wetensch. naam: Bolbometopon muricatum
Engelse naam: bumphead parrotfish
Verspreiding: Indische en Grote Oceaan
Voedsel: algen en koraal
Lengte: 1,3 m
Gewicht: 46 kg
Status: algemeen
bultkrokodil
© 1998 Adam Britton
De bultkrokodil dankt zijn naam aan een bult voor de ogen. Hij is bruin met zwarte vlekken en zwarte banden op het lichaam en op de staart. Deze krokodillen komen voor in moerassen, maar soms ook in kustwateren.
Wetensch. naam: Crocodylus moreletii
Engelse naam: Morelet`s crocodile
Verspreiding: Zuidoost Mexico, Belize, Guatemala
Voedsel: slakken, schildpadden, kleine zoogdieren, vis
Lengte: tot 3,5 m
Status: plaatselijk algemeen
Bultrug
Bultrug (Megaptera novaeangliae). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Mysticeti (baleinwalvissen) Familie: Balaenopteridae (vinvissen) Geslacht: Megaptera Soort: Megaptera novaeangliae (bultrug)
Namen Nederlands: bultrug Engels: humpback whale Frans: baleine à bosse of ook wel megaptère Spaans: rorcual jorobado Duits: Buckelwal
© 2003 Kustvereniging EUCC, Leiden
Beschrijving Bultruggen hebben een dik, krachtig lichaam en een ronde, vrij platte kop die ongeveer eenderde van het totale lichaam beslaat. De kop is net zo groot als de enorme borstvinnen, waaraan het dier zijn Latijnse naam te danken heeft (megaptera beteken t letterlijk `grote vleugel`). De bultrug heeft bulten op kop, onderkaak en borstvinnen. De rugvin is klein en stomp en de staartvinnen hebben een gekartelde rand. De keel telt 12 tot 36 groeven. In de bek staan 540 tot 800 baleinen (van 80 cm tot een meter). Bovenop de kop liggen twee spuitgaten. Kleur Het lichaam is zwart tot blauwzwart op de rug; buik en onderkant van de buikvinnen zijn bleek tot wit, met zwarte vlekken. Lengte Volwassenen: 11,5 - 15 m, soms tot zelfs 18 m. Vrouwtjes groter dan mannetjes. Pasgeborenen zijn 4 - 5 m lang. Gewicht Volwassenen: 25.000 - 30.000 kg; pasgeborenen 2.000 kg.
Verspreiding Bultruggen komen in alle oceanen voor, van de polen tot de evenaar. Ze kunnen onderverdeeld worden in drie grote groepen, die genetisch gezien duizenden jaren van elkaar geïsoleerd zijn geweest: de Noord-Atlantische, de Noord-Pacifische en de groep van de zuidelijke oceanen.
Bultrug
De bultrug komt voor van pool tot pool in alle oceanen. Het is een baleinwalvis, die zich voedt met krill en kleine vissoorten. Ze kunnen tot 18 meter lang worden en een gewicht bereiken van 30 tot 40 ton. Bij geboorte zijn ze 4-5 meter lang. De vorm van het dier is zeer karakteristiek, met lange voorvinnen, een pokdalige kop en een voor elk individu kenmerkend zwart-wit vlekkenpatroon op de staart, voorvinnen en buik. In Nederland is de stranding van een bultrug bijzonder.
Op dinsdagmiddag 22 juni 2004 strandde op de Vliehors aan het Noordzeestrand van Vlieland een bultrug. Om de kop van de walvis zat een nylontouw gewikkeld, dat diep in het lichaam had gesneden. Mogelijk is dat de doodsoorzaak geweest. Het ging om een jong mannetje van circa 8 meter lengte. Het skelet van de bultrug is vervolgens geprepareerd door Naturalis en is vanaf maart 2005 in EcoMare tentoongesteld.
De berging van de bultrug op de Vliehors had nog enige voeten in aarde. Het dier was binnen een paar uur na de ontdekking onder het zand begraven, omdat de burgemeester van Vlieland niet wist dat het om een zeldzame walvis ging. Nadat specialisten de foto`s hadden gezien, werd geconstateerd dat het een bultrug betrof. De burgemeester gaf EcoMare toestemming om het kadaver te bergen. De volgende dag stuurde EcoMare een snijploeg onder leiding van preparateur Chris Walen naar Vlieland. De walvis werd opgegraven en daarna uitgebeend. De Vlielanders waren teleurgsteld over de gang van zaken omdat het zeldzame skelet niet voor het eiland behouden bleef.
bultrugwalvis
Deze walvis heeft opvallend lange borstvinnen. De staartvinnen verschillen onderling sterk. Walvisonderzoekers herkennen de individuen vaak aan de vlekken op de onderzijde van de staart.
De bultrug is vooral bekend vanwege de spetterende sprongen die ze soms boven het wateroppervlak maken. Ook hun gezang is indrukwekkend. En lied kan wel een halfuur aanhouden en draagt kilometers ver. Het zijn alleen de mannetjes die zingen, vermoedelijk om hun territorium af te bakenen en om vrouwtjes aan te trekken.
De bultrug brengt de zomer door in koude wateren rond de polen, om te eten, en de winter in de tropen, om zich voort te planten.
Andere namen: bultrug
Wetensch. naam: Megaptera novaeangliae
Engelse naam: humpback whale
Verspreiding: wereldwijd
Voedsel: krill en vis
Lengte: 11,5 - 15 m, bij geboorte 4,5 m
Gewicht: 20.000 - 30.000 kg, bij geboorte tot 2.000 kg
Status: kwetsbaar
Buntgras
Buntgras is een pioniersplant van stuivend zand. Hij kan tegen vrijwel kalkloze, zure bodems. Je ziet hem niet alleen in de duinen, maar ook op zandverstuivingen in het binnenland. Hij heeft een voorkeur voor open vlakten. Hij is goed bestand tegen extreme omstandigheden zoals grote hitte, droogte en voedselarme situaties. In de duinen zie je buntgras vaak op zuidhellingen, waar de temperatuur kan oplopen tot 60 graden.
Namen: Ned: Buntgras Lat: Corynephorus canescens Eng: Grey hair-grass Fra: CorynephoreDui: Silbergras
Bunzing
Wetenschappelijke naam: Mustela putorius
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Marterachtigen Komt voor in Europa De bunzing is een speurder
De bunzing is een beweeglijke en lenige jager. Hij eet bijna alles: van muizen tot vruchten.
Speurend en snuffelend doorkruist de bunzing zijn jachtgebied. Hij vangt zijn prooi bij verrassing, in een korte sprint. Konijnen achtervolgt hij tot in hun hol.
Deze levenswijze kost veel energie. De bunzing heeft veel voedsel en een groot leefgebied nodig.
Burchell-zebra
De Burchell-zebra is de meest voorkomende zebra in Afrika en daarmee tegelijk de meest algemene wilde paardachtige. Ondersoorten zijn onder andere de Chapman-zebra en de Grant-zebra. Deze soort is te onderscheiden van de andere zebra`s aan het feit dat de strepen in de vacht tot op de buik doorlopen. Ze leven in open vlakten, graslanden en op heuvels, meestal in groepen van 6 tot 20 dieren.
Andere namen: gewone zebra; dauw
Wetensch. naam: Equus burchelli
Engelse naam: Burchell`s zebra; common zebra
Verspreiding: Zoeloeland, Ethosha Pan, Somalië en Soedan.
Voedsel: vooral gras
Lengte: schouderhoogte 1,27 - 1,4 m, lengte 2,15 - 2,75 m
Gewicht: 175 - 385 kg
Status: thans niet bedreigd
Butjadingen
Het schiereiland Butjadingen, dat bij Nedersaksen hoort, is gelegen tussen de Jade en de monding van de Weser. Ten noorden van Butjadingen ligt het Hohe-Weg-Wad, in het zuiden Stadland. Bij het schiereiland horen verschillende natuurgebieden.
Ontstaansgeschiedenis
De ontwikkeling van de noord-oostkust van Butjadingen werd bepaald door de verplaatsing van de Weser-stroom in de richting van de kust van dit schiereiland. De stromingsomstandigheden langs de kuststrook tussen Langwarden en Blexen leidden steeds weer tot kustafslag. De dijken moesten meerdere malen landinwaarts verplaatst worden. Alleen tussen 1550 en 1690 gingen meerdere dorpen en ruim 1.200 hectare land verloren. Het duurde tot het begin van de negentiende eeuw voor de erosie onder controle gebracht kon worden. Tegenwoordig worden de dijken nog altijd verbeterd en verhoogd.
Het uiterlijk van de westkust van Butjadingen werd bepaald door de kusterosie van de Jade en de uitbreiding van de Jadebusen tijdens de grote Middeleeuwse stormvloeden. De stormvloeden veroorzaakten ook doorbraken in het vasteland tussen de Jade en de Weser, zoals het Lockfleth. Vanwege de bijzondere stromingsomstandigheden liggen voor de dijken aan de westkust van Butjadingen geen kwelders.
Butjadingen is nu en dan een eiland geweest als er een verbinding tussen de Weser en de Jade tot stand kwam. Deze doorbraken werd later weer gedicht.
De eilanden Langlütjen I en II
Deze eilanden liggen in de monding van de Weser, ten noordwesten van Bremerhaven.
Butskop
Butskop (Hyperoodon ampullatus). Illustratie: Rob van Assen - © ArtBoutique
Classificatie Klasse: Mammalia (zoogdieren) Orde: Cetacea (walvissen) Onderorde: Odontoceti (tandwalvissen) Familie: Ziphiidae (spitssnuitdolfijnen) Subfamilie: Hyperoodontidae Geslacht: Hyperoodon Soort: Hyperoodon ampullatus
Namen Nederlands: (Noordelijke) butskop Engels: (Northern) bottlenose whale Frans: hyperoodon boreal Spaans: Calderón boreal Duits: der Nördlicher Entenwal (Faßkopf)
Beschrijving De butskop is één van de grootste soorten spitssnuitdolfijnen. Het dier heeft een enorm bol voorhoofd en een smalle snuit, waardoor de kop enigszins lijkt op een dikbuikige fles: vandaar de Engelse naam `bottlenose whale`. De staart heeft geen inkeping in het midden. Net als alle andere spitssnuitdolfijnen heeft de butskop een sterk gereduceerd gebit. In de regel heeft de butskop slechts één tand in elke onderkaakshelft. Deze tanden staan helemaal vooraan in de kaak. Bij de mannetjes breken ze door, bij de vrouwtjes blijven ze verborgen in het tandvlees. Zowel vrouwtjes als mannetjes hebben vaak littekens van tandkrassen die door mannetjes zijn toegebracht.
Kleur Volwassen dieren zijn grijs tot bruin van kleur, jonge dieren zijn bijna zwart. Oudere mannetjes zijn te herkennen aan het witte voorhoofd.
Lengte Volwassen mannetjes: bijna 10 meter. Volwassen vrouwtjes: maximaal 8,5 meter. Pasgeborenen: 3 tot 3,5 meter.
Gewicht Volwassenen: 5500 tot 7000 kg.
Verspreiding De butskop leeft in het noorden van de Atlantische Oceaan.
Butskop
Butskoppen zijn tandwalvissen zonder tanden: ze leven van plankton en kleinere zeedieren, vooral veel inktvissen. Behalve het ontbreken van tanden bezitten ze verder alle kenmerken van dolfijnen, tandwalvissen dus. De `bult` op de kop bevat spermaceti, net als bij potvissen. De butskop komt voor in de noordelijke Atlantische Oceaan. In de winter trekt hij naar het zuiden. Nu en dan strandt er een op de Nederlandse kust.
Strandingen van butskoppen op de Nederlandse kust
datum
plaats en bijzonderheden
augustus 1584 Zierikzee, mannetje
15 augustus 1757 Zaamslag, mannetje
Mei 1831 Warffum
16 september 1840 Burghsluis, vrouwtje
24 juli 1846 Zandvoort, vrouwtje
Vóór 1846 Tzum
Mei 1861 Harderwijk
15 november 1884 Oudeschild, vrouwtje
16 november 1927 Eierlandse Gat, mannetje
16 november 1931 Waarde, mannetje
29 augustus 1935 Egmond, mannetje
16 november 1942 Oudeschild
5 oktober 1946 Hallum, mannetje
17 januari 1954 Schiermonnikoog, vrouwtje
24 augustus 1956 Oudeschild, Texel, vrouwtje
26 augustus 1956 Hollum, Ameland, mannetje
19 augustus 1958 Vlissingen, mannetje*
10september 1984 Breskens, mannetje*
25 augustus 1993 Hargen aan Zee, levend vrouwtje*
10 november 1993 Rottumeroog, vrouwtje*
Bron: Archief Naturalis, Chris Smeenk
Verspreiding van butskoppen
Namen: Ned: Butskop (hille) Lat: Hyperoodon ampullatus Eng: Northern bottlenosed whaleDui: der Nördlicher Entenwal (Faßkopf) Fra: hyperoodon boréal Dan: Nordlig døgling Nor: Nebbhval
butskop
De butskop is een zeer grote dolfijn die tot de spitssnuitdolfijnen behoort.
Hij heeft een bol voorhoofd en een buisvormige snuit. Bij mannetjes steken er twee tanden aan de voorkant uit de onderkaak. Volwassen dieren zijn grijs tot bruin van kleur, jonge dieren bijna zwart.
Het zijn nieuwsgierige dieren die vaak boten benaderen. Er is veel op deze soort gejaagd. Zelf jagen ze vooral op pijlinktvissen, waarvoor ze lange en diepe duiken maken.
Andere namen: Noordelijke butskop
Wetensch. naam: Hyperoodon ampullatus
Engelse naam: Northern bottlenose whale
Verspreiding: diepe wateren van de noordelijke Atlantische Oceaan
Voedsel: inktvis, vis, kreeftachtigen
Lengte: 7 - 9 m, bij geboorte 3 - 3,5 m
Gewicht: 5500 - 7000 kg
Status: thans niet bedreigd
Buurderduinen
De Buurderduinen is een matig heuvelachtig duingebied met in het westen een aantal vochtige valleitjes en in het oosten een grote dichtbegroeide vallei. De vegetatie is vergelijkbaar met de Nesserduinen: afwisselend duingrasland met duin heide, in de valleien vochtige duinheide, kruipwilgstruweel en vochtig grasland.
Het westelijk deel van de Buurderduinen staat onder invloed van de recreatie en de waterwinning. De zeeduinen zijn hier versterkt door middel van zandsuppletie.
In de flora van de Buurderduinen is o.a. kleine ruit, geelhartje, kandelaartje en ronde wintergroen te vinden.
Het totaal waargenomen broedvogelsoorten in dit gebied is 29. Hieronder valt de bruine kiekendief.
Buurdergrie
De Buurdergrie was een stuk buitendijks gelegen land ten oosten van Buren. De grie bestond uit onontgonnen kleigrond en diende als weide voor het vee. De leden van de vereniging `De Boerenstand` in Buren hadden van oudsher het recht al hun vee in de grie te laten weiden.
Büttikofers ral
De Büttikofers ral Gallirallus sharpei (Büttikofer, 1893) in het Nationaal Natuurhistorisch Museum is het enige bewaard gebleven exemplaar van zijn soort ter wereld. Deze vogel werd in 1865 gekocht van de Amsterdamse handelaar G.A. Frank. Aanvankelijk meende men dat het een jong van een Zuid-Amerikaanse ral was. In 1893 stelde Johann Büttikofer vast dat het ging om een aparte soort die hij vernoemde naar de Britse ornitholoog Richard Bowdler Sharpe, die hem op deze merkwaardige ral had gewezen. Zoals wel vaker gebeurt bij dieren die via handelaren in musea terecht komen, had men geen idee waar de vogel vandaan kwam. Büttikofer meende dat het om een Zuid-Amerikaanse soort ging, maar was daarbij waarschijnlijk beïnvloed door de eerdere, foute determinatie. Helaas werd er nooit meer een gevonden, zodat we ervan uit mogen gaan, dat de soort is uitgestorven.
Büttikofers ral Oorsprong blijft een raadsel
Ongeveer een eeuw nadat de vogel beschreven was, probeerde de Amerikaanse ornitholoog Storrs Olson het raadsel van de ral op te lossen. Het was hem opgevallen, dat de ral sterke gelijkenis vertoonde met de geelbandralGallirallus philippensis. Deze ral komt voor in de Filippijnen, de oostelijke eilanden van Indonesië, Nieuw-Guinea, Australië, West-Polynesië en Nieuw-Zeeland. Aangezien de twee soorten op elkaar lijken, suggereerde Olson dat ze wel ongeveer uit hetzelfde gebied moesten komen. Hij geloofde niet dat de Büttikofers ral van één van de Pacifische eilanden kwam. De meeste rallen daar hebben namelijk hun vliegvermogen verloren, terwijl deze ral goed ontwikkelde vleugels heeft.
Cadmium
Cadmium is een zwaar metaal. Het komt in de natuur voornamelijk voor als een onzuiverheid in zinkmineralen. Het wordt gebruikt in oplaadbare batterijen, materialen voor de tandarts en als pigment in aardewerk en verf, vooral als felle kleurstoffen voor kunststof speelgoed en bierkratjes. Door lozingen door de industrie, en indirect door baggerwerkzaamheden, was de concentratie cadmium enkele decennia geleden in de kustwateren ongeveer vijf keer zo hoog als de natuurlijke concentratie. Cadmium is voor vrijwel alle organismen giftig. Daarom heeft het beperken van de lozingen van cadmium in de afgelopen decennia een hoge prioriteit gehad, en met succes: de lozingen zijn in de periode 1985-1995 met 81% verminderd.
Bij de teelt van veel aardappels wordt kunstmest gebruikt. Bij de productie van voornamelijk fosfaathoudende kunstmest wordt cadmiumhoudende erts gebruikt. Cadmium komt daarbij ook terecht in het milieu, waar het neerslaat in het slib. Voordat dit gebeurt is het echter extreem giftig; een extreem kleine dosis is al genoeg om dieren te laten sterven.
De streefwaarde in water zoals vastgesteld in de Vierde Nota Waterhuishouding (1999) voor cadmium is 0,08 microgram per liter. Het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau is vastgesteld op 0,4 microgram per liter. In het kustwater daalde de concentratie opgeloste cadmiumverbindingen al rond 1983 tot beneden de streefwaarde; in de Westerschelde was dat pas rond 1996 het geval. De afnemende concentraties in het milieu zijn vooral toe te schrijven aan het saneren van de lozingen door de industrie en de verbeterde inzameling van cadmiumhoudend afval, zoals batterijen.
Californische condor
Eigenlijk is de Californische condor Gymnogyps californicus (Shaw, 1797) niet uitgestorven. Een aantal vogels leeft namelijk nog in gevangenschap en tegenwoordig vliegen er zelfs weer dieren in de vrije natuur. Dit zijn jonge condors die in gevangenschap geboren zijn en zijn vrijgelaten in de hoop dat ze de basis van een nieuwe, wilde populatie zullen vormen. Zonder menselijk ingrijpen zou de laatste wilde Californische condor echter enige jaren geleden zijn verdwenen. Omdat het uitzetten van de condors vooralsnog geen succes lijkt te hebben, moet gevreesd worden dat de grootste vogel van het Noord-Amerikaanse continent nooit meer in het wild zal vliegen.
Californische condor. Slachtoffer van cultuurlandschap
Het in cultuur brengen van Californië heeft ernstige gevolgen gehad voor de condor, die tijdens de laatste ijstijd, zo`n 20.000 jaar geleden, in grote delen van Amerika te vinden was. Toen men overging van het houden van vee op het cultiveren van landbouwgronden voor fruitplantages, namen de voedselbronnen van de condor, o.a. dood en verzwakt vee, snel af. Vergiftigd aas dat door boeren werd neergelegd om coyotes en grondeekhoorns te bestrijden, heeft waarschijnlijk ook een zware tol geëist onder de condors die, net als gieren, aaseters bij uitstek zijn. Bovendien kregen sommige dieren loodvergiftiging doordat ze aangeschoten wild aten waarmee hagel in hun maag-darmstelsel terecht kwam.
Californische condor. Fokgroep
In 1982 waren er 22 Californische condors, waarvan er nog slechts negen in het wild leefden.
Californische zeeleeuw
Wetenschappelijke naam: Zalophus californianus
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Zeeleeuwen Komt voor langs de kust van Californië en bij de Galápagos
De zeeleeuw is een wendbare sprinter
De Californische zeeleeuw leeft langs de kust van Californië en bij de Galápagos, zij het dat de dieren van de Galápagos tegenwoordig meestal tot een aparte soort gerekend worden (Zalophus wollebaeki). Er zat ook een populatie bij Japan en Korea, die nu is uitgestorven; ook die wordt tegenwoordig meestal als een eigen soort beschouwd (Zalophus japonicus). In open zee is de zeeleeuw kwetsbaar voor grote zeeroofdieren, zoals orka`s. Hij rust op het land. Daar worden de jongen geboren. De zeeleeuw gaat daarom nooit ver uit de kust.
In het water is de zeeleeuw een snelle sprinter, die vissen uit scholen kan pakken. Zijn lichaam is gestroomlijnd, zijn vacht is kort en glad. De stuwkracht van de zeeleeuw zit in zijn voorpoten; de samengevouwen achterpoten dienen als roer.
Californische zeeleeuw
De Californische zeeleeuw is veruit de bekendste zeeleeuw en wordt in veel dierentuinen en dolfinaria gehouden, waar ze zich doorgaans uitstekend voortplanten.
Er worden 3 ondersoorten van de Californische zeeleeuw onderscheiden: de Californische, de Galápagos en de Japanse zeeleeuw. De laatste is waarschijnlijk uitgestorven.
De Californische zeeleeuw kan goed leren en er worden veel onderzoeken mee gedaan op het gebied van geheugen, inzicht en intelligentie. Onlangs zijn getrainde zeeleeuwen gebruikt om grijze walvissen van dichtbij te filmen.
Wetensch. naam: Zalophus californianus
Engelse naam: California sea lion
Verspreiding: langs de westkust van Oregon, Californië en Mexico; Galápagos eilanden
Voedsel: vis (ansjovis, horsmakreel, makreel) en inktvis
Lengte: 240 cm (mannetje), vrouwtje 180 cm, bij geboorte 75 cm
Gewicht: 275 kg (mannetje), vrouwtje 90 kg, bij geboorte 7-9 kg
Status: kwetsbaar
Callianassa
Callianassa subterranea heeft geen Nederlandse naam. Toch is het op de Oestergronden een veel voorkomend diertje. Het wordt niet groter dan 4,5 centimeter, en de rechter schaar is aanzienlijk groter dan de linker. `Burchtenkreeft` is misschien de beste naam, want dit kreeftje graaft complexe stelsels van gangen en kamers, tot 50 cm diep in de zeebodem. Omdat Callianassa zo diep ingegraven leeft is er weinig over bekend, ofschoon hij op enige afstand van de kust massaal voorkomt.
Tegenwoordig worden dichtheden gevonden van meer dan 500 individuen per m2 waardoor het sediment een gatenkaas is geworden. Callianassa eet het fijne deel van het sediment uit zijn gangenstelsel. De monddelen zijn daartoe uitgerust met een serie zeven. Wat de voedsel bestanddelen in dit sediment zijn, is niet bekend. Naast bacteriën kan dit wellicht vers plankton zijn dat in de tunnels wordt gezogen tijdens verversing van het water in de burcht.Verversing vindt plaats als het zuurstof bijna op is. Callianassa kan dus goed tegen lage zuurstof spanningen. Door het graafactiviteit van Callianassa, wordt de bodem losgewoeld en ruw, waardoor sediment eerder opgewerveld wordt door stromingen. Dit heeft weer gevolgen voor de andere bodemdieren. Callianassa heeft dus een belangrijk effect op de hele bodemgemeenschap in de slibrijke sedimenten van de Noordzee.
Weblink:
Foto`s van Callianassa ingegraven in de modder: http://www.maulwuerfiges.de-Krebs.htm
Namen: Ned: zie Latijnse naam Lat: Callianassa subterranea (C.
Camarasauridae
Camarasaurus-achtigen leefden in de Laat-Jura. Het waren in die tijd zeer succesvolle sauropoden, die een gebit hadden dat aangepast was aan het verwerken van taaiere planten dan de meeste andere sauropoden aankonden. In de vaste collectie van Naturalis is een origineel Camarasaurus-skelet te zien.
Camarasauriërs waren net als alle andere sauropoden plantenetende viervoeters. Het waren vrij massieve sauropoden, met een relatief korte staart en ook een vrij korte nek. De schedels van de Camarasauriërs waren vrij kort en hoog. De naam betekent zoveel als `gekamerde` saurus, want de wervels waren voorzien van grote holtes om gewicht te besparen.
Camarasauriërs zijn onder meer gevonden in de VS, Portugal, Spanje, China en Groot-Brittannië. Camarasaurus is één van de weinige sauropoden waarvan het complete skelet bekend is.
Er wordt aangenomen dat Camarasauriërs in kuddes leefden, alhoewel daar geen direkt bewijs voor is. Er zijn geen kudde-voetsporen bekend die met zekerheid aan Camarasauriërs kunnen worden toegeschreven.
In de stamboom lopen de Camarasauriërs door tot in het Krijt. Dat komt omdat de Opistocoelicaudia, een groep sauropoden bekend uit het Krijt, ook tot de Camarasauriërs gerekend worden. Andere paleontologen plaatsen deze groep bij de Titanosauriërs. In dat laatste geval blijven de Camarasauriërs beperkt tot de Jura.
Camptosauridae
De Camptosauridae is een groep plantenetende dinosauriërs die wat zwaarder gebouwd is dan hun voorgangers, de Hypsilophodontidae en de Dryosauridae. Deze dinosauriërs staan vrij dicht bij de volgende grote groep binnen de Ornithischia, de Iguanodontidae.
Camptosauriërs werden één tot ruim twee-en-een-halve meter lang, ze leefden van de Midden-Jura tot het Midden-Krijt. Ze hadden een lange kop met een scherpe, hoornachtige bek. Hun stevige lichaam had korte armen voorzien van een vijf-vingerige hand met duim-klauwtje. De achterpoten waren in verhouding nog vrij lang, en sterk gebouwd. Camptosauriuers konden op vier poten lopen, maar om te grazen konden ze ook op hun achterpoten staan.
Fossielen van Camptosauriërs zijn bekend uit Noord-Amerika, Europa en Australië. Van deze dinosauriërs zijn geen voorbeelden te zien in Dino Argentino.
Canadaspis
Wetenschappelijke naam: Canadaspis ovalis en Canadaspis perfecta
Canadaspis is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Het was een kreeftachtig dier, met een gesegmenteerde kop, borststuk en achterlijf. De kop en het borststuk werden omgeven door een tweekleppige schaal (carapax). Dit dier is verwant aan Perspicaris. Het wordt gerangschikt onder de Tonkreeftjes (Phyllocarida), een onderklasse van de Hogere schaaldieren (Malacostraca). Canadaspis leefde in zee.
Canadese gans
Deze ganzen zijn te herkennen aan hun grijze lichaam, zwarte kop met witte keel en wangen en lange, zwarte hals. Ze zijn eventueel te verwarren met de brandgans en de rotgans, maar die zijn een stuk kleiner.
De Canadese gans is de grootste gans die in Europa voorkomt. Oorspronkelijk kwamen deze ganzen alleen in Noord-Amerika voor, maar ze zijn in Engeland, Ierland en Zweden en in Nieuw-Zeeland ingevoerd en verwilderd. Ze zijn nu ook in Nederland te zien: als wintergast maar in toenemende mate ook als broedvogel.
Buiten de broedtijd leven ze in troepen. Ze grazen dan gewoonlijk overdag op weilanden, maar soms zoeken ze ook voedsel in ondiep water, waarbij ze met hun hoofd en nek onder water steken.
Wetensch. naam: Branta canadensis
Engelse naam: Canadian goose; Canada goose
Verspreiding: Noord-Amerika, Japan. ingevoerd in Europa en Nieuw-Zeeland
Voedsel: gras en andere planten
Lengte: 55 - 100 cm
Gewicht: 3 - 6 kg
Status: algemeen
Canadese lynx
De Canadese lynx is ongeveer even groot als de gewone (Euraziatische) lynx, waar hij veel op lijkt, maar is minder zwaar. Hij komt voor in de koudere gebieden van Canada en jaagt veel op sneeuwhazen.
Wetensch. naam: Lynx canadensis; Felis canadensis
Engelse naam: Canadian lynx
Verspreiding: Canada
Voedsel: hazen, konijnen, kleine herten en vogels
Lengte: 80 - 130 cm cm, staart 5 - 19 cm
Gewicht: 5 - 17 kg
Status: algemeen
capibara
De capibara is het grootste knaagdier ter wereld. Hij lijkt wat op een cavia - waar hij ook mee verwant is - maar wordt ruim een meter lang en kan meer dan 60 kilo wegen.
Capibara`s zijn echte waterdieren. In geval van nood vluchten ze het water in. Hun ogen, oren en neus staan op één lijn bovenin de kop zodat ze ook als ze bijna helemaal onder water zitten hun omgeving in de gaten kunnen houden.
Het vrouwtje krijgt per keer meestal vijf jongen. Deze zijn bij de geboorte al volledig behaard. Na enkele uren kunnen ze al lopen, zwemmen en duiken.
Andere namen: capybara; waterzwijn
Wetensch. naam: Hydrochaerus hydrochaeris
Engelse naam: capybara
Verspreiding: Zuid-Amerika, Amazone gebied
Voedsel: waterplanten, gras
Lengte: 1,1 - 1,3 meter
Gewicht: 35 - 65 kg
Status: algemeen
Caracal
Wetenschappelijke naam: Felis caracal
Engelse naam: Caracal Lynx
Duitse naam: Wustenluchs
Franse naam: Caracal
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Roofdieren (Carnivora)
Familie: Katachtigen (Felidae)
Geslacht: Katten (Felis)
Soort: Caracal of Woestijnlynx (Felis caracal)
Caracal
KENMERKEN
Lengte: tot 90 cm (kop tot staartpunt)
Gewicht: 13 - 19 kg
Levensduur: tot 17 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetjes iets groter dan vrouwtje
IN DE NATUUR
Biotoop: Droge rotsachtige streken en steppen, vooral indien met doornstruiken begroeid. Geen woestijn
Verspreidingsgebied: Afrika; Azie tot aan de Kaukasus en de Himalaya
Paartijd: Geen vaste paartijd
Voortplanting: Draagtijd is 69 tot 78 dagen. Aantal jongen per keer is 1 tot 6, meestal 3
Voedsel: Knaagdieren, kleine antilopen, vogels
Bedreiging: Aziatische ondersoorten opgenomen in de Rode Lijst van bedreigde dieren
Leefwijze: Solitair (alleen levend)
IN DIERENTUINEN
Aantal: Minstens 160 in ca. 55 dierentuinen (1995)
Voedsel: Ratten, eendagskuikens, vlees met botten, hele kip, vis
Stamboeken: Internationaal (in PALM DESERT, USA) in voorbereiding
caracal
Met zijn zwarte oorpunten en korte staart lijkt de caracal wel wat op een lynx. Ze leven in woestijnachtige gebieden, waar ze met het oog op de warmte vooral `s ochtends en in de avonduren op jacht gaan. Overdag houden ze zich schuil in een hol of een spleet. Doorgaans is een caracal vrij egaal gelig of rossig gekleurd, maar er komen ook geheel zwarte caracals voor.
Andere namen: woestijnlynx
Wetensch. naam: Felis caracal
Engelse naam: caracal
Verspreiding: grote delen van Afrika, Zuidwest-Azië
Voedsel: knaagdieren, vogels, gazellen, antilopen
Lengte: 60 - 90 cm, staart 25 cm
Gewicht: 6 - 19 kg
Status: thans niet bedreigd
Caraïbische monniksrob
Monniksrobben zijn de oudste nog levende vertegenwoordigers van de zeehonden. Deze groep is al langer duidelijk op zijn retour, een proces dat door de invloed van de mens is versneld. Er waren tot voor kort nog drie soorten, die ver van elkaar voorkwamen in tropische en subtropische gebieden. Een soort leeft in de Hawaï-archipel in de Stille Oceaan, de andere twee soorten kwamen voor aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. Monniksrobben zoeken stranden op om te rusten of hun jongen ter wereld te brengen. Ze zijn vooral te vinden in afgelegen streken en op onbewoonde eilanden. Nu de mens echter overal komt, lijkt het lot van de monniksrobben bezegeld. Twee van de drie soorten nemen sterk in aantal af. De derde, de Caraïbische monniksrob Monachus tropicalis (Gray, 1850), is al uitgestorven.
Caraïbische monniksrob. Massaal afgeslacht
Caraïbische monniksrobben leefden aan de kusten van het Caraïbisch gebied tussen Florida, Yucatan en de noordkust van Zuid-Amerika, zowel op eilanden als op het vasteland. Columbus kende ze al. In het verslag van zijn tweede reis naar Amerika is te lezen, dat zijn bemanning een aantal zeehonden doodde. Toen waren de monniksrobben nog talrijk, maar vanaf de komst van de eerste blanken, werd ze in groten getale afgemaakt, deels voor hun traan, maar vooral omdat vissers vreesden voor concurrentie. Monniksrobben waren niet schuw en daardoor een gewillige prooi. De kolonies werden veelvuldig door jagers verstoord. In 1707 schreef H. Sloane: `De Bahama`s zitten vol zeehonden; soms vangen de vissers er wel honderd in één nacht.
Carboon: de eerste reptielen
Carboon: ca. 360 tot 290 miljoen jaar geleden
Deze periode is genoemd naar steenkool (= koolstof = carbon). De grondstof (planten) voor steenkool was in deze periode in grote hoeveelheden aanwezig én de omstandigheden voor de vorming van steenkool waren gunstig in deze periode. Ongeveer de helft van alle bekende steenkoolvoorraden op aarde is afkomstig uit het Carboon
Aanblik van de aarde in het Carboon
Gondwana en het Old Red Continent (Laurentia, Baltica en Avalonia samen) bewogen zich steeds meer naar elkaar toe en begonnen een aaneengesloten landmassa (Pangea) te vormen. Avalonia - met daarop Nederland - lag in het noordelijk deel van deze landmassa. Door de positie bij de evenaar heerste er een tropisch klimaat.
de ligging van de continenten in het Carboon
De atmosfeer in het Carboon
Het zuurstofgehalte in de atmosfeer bereikte een hoogtepunt: Zo`n 35 % van de atmosfeer bestond uit zuurstof. Het kooldioxide gehalte daalde tot het huidige niveau (4 % van de atmosfeer). De temperatuur in het Carboon
Aan het begin van het Carboon was het nog steeds warm op aarde. Halverwege dit tijdperk begon er op Gondwana een ijstijd. Met het periodieke afsmelten en weer aangroeien van de zuidelijke landijskappen steeg en daalde de zeespiegel vele malen sterk, waarbij de Tethys Zee ontstond. De Middellandse Zee is hier een overblijfsel van.
Gondwana: koud en dor Het leven in het Carboon
In de kustgebieden van Laurazië (Laurentia) ontstonden weelderige moerasbossen, die gonsden van het leven.
Caribische monniksrob
De Caribische monniksrob is vrijwel zeker uitgestorven.
De rob was grijsachtig bruin van kleur met een gelige buik. De buik van de vrouwtjes was wat donkerder dan die van de mannetjes.
Er is in het verleden veel op gejaagd en deze monniksrob was erg gevoelig voor verstoring (net als de Mediterrane monniksrob). Een uitgebreide zoekactie in 1984 heeft geen sporen van de Caribische monniksrob opgeleverd.
Wetensch. naam: Monachus tropicalis
Engelse naam: West Indian monk seal
Verspreiding: vroeger: Caribische Zee (Florida, Bahamas, Cuba, Jamaica en Yucatan, Mexico)
Lengte: 2 - 2,2 m, bij geboorte 85 cm
Gewicht: 160 kg
Status: uitgestorven
Caribische zeekoe
De Caribische zeekoe of Caribische lamantijn is een zwaargebouwde, egaal grijze zeekoe. Soms zijn ze groenachtig door algengroei op de huid. Zijn staart is rond en daarmee duidelijk anders van vorm dan die van de doejong, die een staart heeft als een dolfijn.
Lamantijnen zijn langzame zwemmers. Ze zijn moeilijk te zien voor mensen die de rivieren bevaren. Daardoor komen ze vaak in botsing met boten, met name met plezierboten in Florida. Veel dieren in Florida hebben diepe littekens van de schroeven van buitenboordmotoren. Onderzoek heeft aangetoond dat lamantijnen de geluidsfrequenties die buitenboordmotoren maken slecht horen. Er wordt nu onderzocht of boten beter hoorbaar gemaakt kunnen worden.
Andere namen: Caribische lamantijn
Wetensch. naam: Trichechus manatus
Engelse naam: West Indian manatee; Florida manatee
Verspreiding: kustwateren van de Caribische Zee en Golf van Mexico en de zuidelijke Atlantische Oceaan tot aan Brazilië
Voedsel: waterplanten
Lengte: 2,5 - 4 m, bij geboorte 1,2 m
Gewicht: 200 - 600 kg, bij geboorte 18 - 27 kg
Status: kwetsbaar
Carolinaparkiet
De dood van de laatste Carolinaparkieten Conuropsis carolinensis (Linnaeus, 1758) is een droevig verhaal. De vogels Lady Jane en Incas verbleven 32 jaar lang in dezelfde kooi in de dierentuin van Cincinnati. Toen Lady Jane in 1918 overleed volgde Incas binnen een half jaar; een gebroken hart? Maar mogelijk was Incas toch niet de allerlaatste Carolinaparkiet. Tussen 1920 en 1940 zijn er nog meldingen gedaan door mensen die meenden de papegaai gezien te hebben. Waarschijnlijk gaat het hier echter om andere soorten die voor Carolinaparkieten aangezien werden.
Carolinaparkiet Vorstbestendige papegaai
Aan het begin van de negentiende eeuw kwam de Carolinaparkiet voor van Mexico tot New York. Het was de enige papegaaiensoort die wist te overleven in gebieden met strenge winters. De oprukkende Amerikaanse beschaving vormde de belangrijkste bedreiging. Zijn leefgebied werd door ontbossing verwoest en er werd op uitgebreide schaal jacht op hem gemaakt. Met name de fruittelers doodden de vogels massaal. Een zwerm Carolinaparkieten kon uit 200 tot 300 vogels bestaan. Zo`n groep kon flinke schade aanrichten op een fruitplantage. De laatste wilde Carolinaparkiet was een vrouwtje dat in 1913 bij Orlando in Florida werd gevangen.
Carolinaparkiet Museumcollectie
In totaal zijn er meer dan 700 huiden van Carolinaparkieten in musea bewaard gebleven. Eén van de opgezette vogels in het Nationaal Natuurhistorisch Museum stamt uit het begin van de 19de eeuw en maakte deel uit van de privéverzameling van C.
Catastrofentheorie van Cuvier
De Franse zoöloog Georges Cuvier (1769-1832) toonde overtuigend aan dat fossielen resten zijn van organismen die vroeger hebben geleefd. Hij is de grondlegger van de moderne paleontologie, de wetenschap die de evolutie van het leven onderzoekt. Zelf wees Cuvier iedere gedachte aan evolutie beslist van de hand.
Georges Cuvier
Cuvier bewees dat er in het verleden tal van diergroepen hebben bestaan die nu zijn verdwenen. Op basis van fossielen reconstrueerde hij de vorm van uitgestorven dieren. Cuvier was een meesterlijke anatoom. Volgens de overlevering was hij in staat om aan de hand van één enkel bot een compleet dierskelet te reconstrueren.
Catastrofentheorie
Als aanhanger van de catastrofentheorie geloofde Cuvier dat de uitgestorven diergroepen door geologische rampen ten onder waren gegaan. Door overstromingen bijvoorbeeld, en door aardbevingen. Bovendien was hij er van overtuigd dat op elke catastrofe een nieuwe schepping volgde. Deze theorie verklaarde de variatie van fossielen tussen de opeenvolgende aardlagen. Cuvier geloofde niet in de evolutie of de veranderlijkheid van soorten.
Zijn catastrofistische natuurvisie staat in schril contrast tot de transformistische visies van Buffon, Lamarck en Erasmus Darwin, en werd door de Britse geoloog Lyell op overtuigende wijze tegengesproken.
terug naar de tijdbalk biotechnologie
cavia
De cavia is waarschijnlijk de stamvader van de tamme cavia die bij ons veel als gezelschapsdier gehouden wordt. In het wild komen ze vrij algemeen voor op graslanden in grote delen van Zuid-Amerika. Ze leven in groepen en maken duidelijke looproutes in hun leefgebied. In landen als Peru worden cavia`s ook als huisdier gehouden, maar dan vanwege hun vlees.
Andere namen: Guinees biggetje
Wetensch. naam: Cavia aperea
Engelse naam: Guinea pig
Verspreiding: Zuid-Amerika
Voedsel: gras, bladeren, bast, bloemen, zaden
Lengte: 20 - 40 cm, geen staart
Gewicht: 500 - 600 gram
Status: algemeen
Celbehoud
Een cel kan alleen overleven als zijn intern milieu in balans is. Raakt die balans verstoord, dan kan de cel niet goed functioneren en gaat de cel dood. Een cel schept zelf zijn optimale, chemische condities. Enerzijds worden gevaarlijke stoffen door het celmembraan tegengehouden. Anderzijds werkt de cel afvalstoffen die binnen bij de levenprocessen ontstaan de cel uit en neemt de cel bouw- en brandstoffen uit zijn omgeving op. Zo blijft het interne milieu in balans. Bescherming
Het celmembraan is de fysieke barrière die de cel scheid van zijn omgeving. Het celmembraan bevat poriën, membraaneiwitten, die de inwendige omstandigheden in stand houden door stoffen in en uit de cel te transporteren. Zo blijven de omstandigheden voor de processen in de cel gehandhaafd. Daarnaast zijn er ook binnenin de cel talloze fysieke barrieres in de vorm van een membraan. Zo kunnen binnen de organellen processen plaatsvinden die niet in het interne milieu van de cel uitgevoerd kunnen worden. Zuurgraad en osmotische druk
Eiwitten in het celmembraan beschermen de celinhoud door een constante zuurgraad van de celvloeistof te behouden en door de osmotische druk te reguleren. Een juiste samenstelling van opgeloste stoffen in het cytoplasma zorgt ervoor dat de cel water uit zijn omgeving opneemt. De waterige oplossing oefent op die manier van binnen een druk uit op het celmembraan. Dit wordt de osmotische druk genoemd. De cel moet voorkomen dat de osmotische druk te groot of te klein wordt. Een te grote druk betekent namelijk dat de cel kan barsten, terwijl een te lage druk betekent dat de cel in elkaar zakt.
Celdeling
Menselijke cellen hebben niet het eeuwige leven. Een cel kan dood gaan en moet worden vervangen. Als dit niet gebeurt sterft het lichaam. Oude cellen worden dus vervangen door nieuwe. Door nieuwe cellen aan te maken, kan het menselijk lichaam ook groeien. Een cel vermeerdert zich d.m.v. deling. Daarbij verdubbelt de cel zijn DNA en verdeelt dit over de twee nieuwe dochtercellen. Cellen die veel bloot staan aan schadelijke invloeden van buitenaf, zoals huidcellen, worden regelmatig vervangen. Huidcellen gaan gemiddeld een maand mee. Cellen die een belangrijke functie binnen een organisme vervullen en minder makkelijk te vervangen zijn, blijven gedurende het hele leven van het organisme behouden, bijvoorbeeld een zenuwcel.
De stappen tijdens de celdeling
Het proces waarbij nieuwe cellen worden aangemaakt, heet mitose. In elke fase van de mitose vindt een proces plaats, waarbij elke proces door verschillende celonderdelen uitgevoerd wordt. Als alle processen in de goede volgorde plaatsvinden ontstaan twee nieuwe dochtercellen, die precies gelijk zijn aan de cel waaruit ze ontstaan zijn. De fases die plaatsvinden tijdens het delen van cellen, de mitose, zijn hieronder schematisch weergegeven.
Voor meer informatie over de cel: De levende cel - Rondreis in een microscopische wereld, Cristian de Duve Natuur en Techniek 1987, ISBN: 90-70157-59-4
November 2006
Celebes spookdiertje
Celebes spookdiertjes hebben relatief een lange staart en erg grote ogen (elk oog weegt meer dan zijn hersens). Ze kunnen hun kop 180 graden draaien net als een uil. Spookdiertjes zijn solitaire nachtdieren die op kleine dieren (vooral insecten) jagen. Ze maken niet veel geluid. Alleen in de paartijd willen ze nog wel eens een krachtig gepiep laten horen. De draagtijd van het spookdiertje is voor zo`n klein dier opvallend lang: 9 maanden.
Wetensch. naam: Tarsius spectrum
Engelse naam: eastern tarsier
Verspreiding: Zuidoost Azië, Celebes eilanden
Voedsel: insecten, spinnen, kleine reptielen, schorpioenen
Lengte: 10 - 12 cm, staart 20 - 26 cm
Gewicht: 75 - 100 g
Status: thans niet bedreigd
Celkern
Het regelcentrum van de cel waarin DNA ligt opgeslagen
In de celkern ligt het DNA opgeslagen dat het bouwplan voor de aanmaak van alle eiwitten bevat. De cel is een ingewikkeld geheel van een groot aantal onderdelen, die merendeels uit eiwitten zijn opgebouwd. Voor elke functie binnen de cel is een bepaalde eiwitstructuur nodig. Als die structuur niet goed is gemaakt, kan ook de functie niet goed worden uitgevoerd. DNA is dus uiterst belangrijk als instructie voor eiwitaanmaak.
Fouten in het DNA DNA staat constant bloot aan invloeden van buitenaf. Ondanks het feit dat DNA vrij stabiel is, kunnen deze invloeden fouten in het DNA veroorzaken. Dit kan leiden tot verkeerde instructies voor het produceren van eiwitten. Onderhoud van het DNA in de celkern is dus van levensbelang. Door het aflezen en de eventuele reparatie van DNA strikt in de celkern te laten plaatsvinden, wordt de kwaliteit (integriteit) ervan behouden.
Bouw De celkern is een bolletje dat wordt omringd door een membraan dat uit twee lagen bestaat. De binnenste laag omvat de kern en loopt over in het buitenmembraan dat op zijn beurt is versmolten met het endoplasmatisch reticulum. In beide kernmembranen zitten poriën waar stoffen doorheen kunnen.
Functie De celkern zorgt voor een veilige opslagplaats van het DNA; het bouwplan waarin de recepten voor eiwitten liggen opgeslagen die zorgen voor een goede werking van de cel. Mochten er fouten in het DNA ontstaan, dan worden deze in de celkern hersteld zodat een verkeerde bouw van eiwitten, met als gevolg een verkeerde werking, wordt voorkomen.
Celkern
Het regelcentrum van de cel waarin DNA, de drager van erfelijk materiaal, ligt opgeslagen.
In de celkern ligt 2 meter DNA stevig opgerold en veilig opgeslagen. Kopietjes van het DNA worden via openingen in het celkernmembraan naar de celvloeistof gestuurd. Deze kopietjes dienen als recept voor de aanmaak van eiwitten die belangrijk zijn voor alle processen in de cel. Tijdens de celdeling is de kluwen opgerold DNA zichtbaar als x-vormige chromosomen.
< Terug naar de klikbare cel
Celloze slijmschimmels
Andere namen: Myxomyceten, Echte slijmschimmels Wetenschappelijke naam: Myxomycetes + Protosteliomycetes (mycologie) of Myxogastria + Protosteliida (zoölogie)
Celloze slijmschimmels zijn geen Echte schimmels maar dierachtige eencelligen. Ze kennen een apart voedingsstadium dat bestaat uit een amoebe-achtige veelkernige celmassa (plasmodium). Onder droge omstandigheden trekt het plasmodium zich samen tot al dan niet gesteelde, vaak helder gekleurde vruchtlichamen (sporocarpen of sporangia). De hierin geproduceerde geslachtelijke sporen kiemen tot éénkernige amoeben zonder celwand (zgn. myxamoeben) of tot éénkernige zwermsporen met twee complexe zweepharen (undulipodia) aan de voorzijde. Myxamoeben en zwermsporen eten bacteriën en absorberen opgeloste voedingsstoffen. Versmelting van twee myxamoeben of twee zwermsporen resulteert in de vorming van een nieuw, op den duur veelkernig plasmodium. Celloze slijmschimmels kennen verschillende ruststadia. Onder ongunstige omstandigheden kan een plasmodium zich omvormen tot een rustvorm die `sclerotium` genoemd wordt en kunnen zwermsporen of myxamoeben zich inkapselen tot zgn. microcysten. Celloze slijmschimmels leven op dood hout of ander plantaardig materiaal en dragen bij aan de ontbinding van dit materiaal. Er zijn ongeveer 850 soorten bekend. Volgens recent moleculair onderzoek van ribosomaal RNA verdient het de voorkeur om de Celloze slijmschimmels samen met een deel van de Cellulaire slijmschimmels(met name de Dictyosteliomycetes ofwel Dictyosteliida) onder te brengen in een aparte hoofdafdeling (Myxomycota) van het rijk der Een- en weinigcelligen (protisten).
Cellulaire slijmschimmels
Wetenschappelijke naam: Acrasiomycota (mycologie) of Acrasea (zoölogie)
Sorocarp van Dictyostelium discoideum
Cellulaire slijmschimmels zijn dierachtige eencelligen die - in tegenstelling tot Echte schimmels - een amoebe-stadium kennen. Deze amoeboïde cellen vormen het voedingsstadium van de slijmschimmel. Wanneer de amoeben samenkomen tot een zogenaamd pseudoplasmodium, ontstaat er een veelcellige, slijmerige voortplantingsstructuur waarin ongeslachtelijke sporen (zonder zweepharen) gevormd worden. Cellulaire slijmschimmels leven op uitwerpselen (mest), dood plantaardig materiaal, rottende paddestoelen en op vochtige bodem. Binnen de Cellulaire slijmschimmels zijn twee groepen te onderscheiden. De ene groep (Acrasiomycetes, ca. 12 soorten) vormt onduidelijk gesteelde vruchtlichamen zonder cellulose. De andere groep (Dictyosteliomycetes ofwel Dictyosteliida, ca. 46 soorten) vormt goed ontwikkelde vruchtlichamen (sorocarpen), voorzien van een duidelijke, rechtopstaande steel met cellulose-omhulsel, en omvat o.a. enkele soorten met geslachtelijke voortplanting. Volgens recent moleculair onderzoek van ribosomaal RNA zijn beide groepen onderling niet nauw verwant en is het beter de laatste groep samen met de Celloze slijmschimmels (Myxomycetes) onder te brengen in een aparte hoofdafdeling (Myxomycota) van het rijk der Eén- en weinigcelligen (protisten).
Celmembraan
Het beschermend omhulsel van de cel.
Het celmembraan is een uiterst dun vliesje dat zorgt voor een scheiding tussen de cel en zijn omgeving. Zo is de inhoud van de cel beschermd. De openingen in het membraan worden gebruikt voor uitwisseling van eiwitten, suikers en andere stoffen met de omgeving. Hierdoor ontstaat een constante samenstelling van de celvloeistof.
Celspecialisatie
Alle cellen van een organisme beschikken over hetzelfde DNA en dus over dezelfde erfelijke informatie. Toch specialiseert elke nieuw gevormde cel zich voor een eigen taak. Een spiercel werkt bijvoorbeeld heel anders dan een zenuwcel. Dit komt doordat in ieder celtype andere genen actief zijn.
De specialisatie van cellen tijdens de groei van een embryo verloopt volgens een vast patroon. Dit patroon wordt gestuurd door regelgenen. Deze genen worden ieder op een bepaald moment in de ontwikkeling actief. Elk gen zorgt voor de bouw van een specifiek deel van het lichaam. De regelgenen hebben ook invloed op elkaar: het ene gen bepaalt wanneer een ander gen actief mag worden.
Alle diersoorten bezitten regelgenen. Sommige regelgenen spelen niet alleen tijdens de embryonale ontwikkeling een rol, maar blijven gedurende het hele leven andere genen aansturen.
In fruitvliegjes is het ontwikkelingsproces goed onderzocht. Afwijkingen in een regelgen kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat er een vliegje ontstaat met een extra paar vleugels, of poten op de plaats van de antennen.
Fruitvliegjes. het gen voor de ontwikkeling van de haltertjes is uitgezet. Het vliegje heeft, nu in plaats van haltertjes, een extra paar vleugels.
Ook planten hebben regelgenen die een rol spelen bij de ontwikkeling. Wanneer mutaties in deze genen optreden, kunnen bepaalde onderdelen van de plant, bijvoorbeeld de stengel of de wortel, niet groeien.
Ontkiemende rijstzaden (Oryza sativa)
Normaal rijstzaad, het stengeltje groeit omhoog, het worteltje naar beneden.
Centrosoom
Onderdeel van de cel dat betrokken is bij de celdeling.
Vanuit het centrosoom ontstaat in de celkern tijdens de celdeling een netwerk van vezels. Hieraan voorafgaand is het DNA in de celkern verdubbeld. Tijdens het delen van de cel trekken de vezels de twee DNA-kopieën uit elkaar. Op deze manier komt in iedere nieuwe cel één kopie terecht.
< Terug naar de klikbare cel
Cephalocarida, levende fossielen
Onze vertrouwde aardbol is voor 75% bedekt met zeeën die algemeen beschouwd worden als de wieg van alle leven op aarde. Aan de drempel van de 21ste eeuw blijkt echter dat onze kennis over de fauna en flora van de oceanen nog steeds zeer fragmentarisch is. De Nederlandse onderzoeker Peter Schalk becijferde recentelijk dat slechts 10% van dit uitgestrekt gebied behoorlijk was bestudeerd.
In 1955 werd een schaaldiertje van nauwelijks 3 mm lang ontdekt vóór de Noord-Amerikaanse kust. De lichaamsbouw, bestaande uit een kop met daarachter 19 segmenten en de primitieve vorm van de aanhangsels, lieten niet toe om dit diertje onder te brengen in de toen geldende classificatie van de schaaldieren (Crustacea). Aldus was men genoodzaakt om een nieuwe klasse, de Cephalocarida, te definiëren. Alle specialisten zijn het er over eens dat deze klasse uiterst primitieve kenmerken bezit die aan de basis liggen van de diversificatie van de schaaldieren. Alhoewel, over de plaats binnen de klassificatie, en over de verwantschappen met de andere schaaldiergroepen, blijft tot op heden een levendige discussie bestaan.
Volwassen en eierdragend specimen samen met twee jongere dieren.
Nu iets meer dan 50 jaar na de ontdekking van de eerste Cephalocarida zijn slechts 9 verschillende soorten bekend (zie kaart). Ze komen wereldwijd voor, en worden gevonden in voedselrijke milieu`s in de kustzones maar ook tot op een diepte van 1.500 m. Cephalocarida zijn echter zeer zeldzaam. Slechts van twee soorten heeft men voldoende exemplaren gevonden om de verschillende facetten van lichaamsbouw en ontwikkeling in detail te kunnen bestuderen.
Ceratopsia
De ceratopsen waren kleine tot middelgrote plantenetende dino`s. De kleinste soorten waren niet groter dan een halve meter; de grootste haalden een lengte van acht meter. Het meest opvallend aan deze dino`s zijn de kammen en vaak ook de hoorns die ze op hun kop dragen. Hun naam betekent dan ook zoveel als `hoorngezicht`.
Ceratopsen leefden in het Krijt. De eerste ceratopsen ontstonden aan het begin van het Krijt (ongeveer 140 miljoen jaar geleden) in Mongolië. Later maakten ze de oversteek naar Noord-Amerika. In Argentinië is één stukje van een kaak ontdekt (in 1918), maar het is niet zeker of dat wel van een ceratops is. Controleren kunnen we het niet, want het bot is lang geleden zoekgeraakt. Andere ceratopsfossielen zijn in Zuid-Amerika nooit gevonden.
Ceratopsen waren goede kauwers! De meeste andere plantenetende dino`s kauwden hun voedsel niet, maar verteerden het in een enorm maag- en darmstelsel. De schedel van een ceratops laat zien dat het er bij deze dieren anders aan toe ging. De schedel biedt ruimte aan stevige kaakspieren, die aan de ene kant aan de kam achteraan de kop vastzaten, en aan de andere kant via een extra uitsteeksel aan de onderkaak flink kracht konden zetten. In elke kaak zaten dicht opeenstaande rijen tanden, die voortdurend doorgroeiden. Bij het kauwen gleden de kauwvlakken langs elkaar, waardoor het gebit zichzelf voortdurend bijsleep. Omdat ze hun voedsel al zo goed kauwden, hadden de ceratopsen een veel minder dikke buik nodig.
Wat ze precies aten, is niet helemaal duidelijk.
Ceratopsidae
De Ceratopsidae, wat zoveel betekent als `hoorn-gezicht`, waren stevig gebouwde dinosauriërs met een zeer opvallende, zeer grote kop, voorzien van allerlei kammen, hoorns en andere uitsteeksels. Samen met de Protoceratopsidae vormen de Ceratopsidae de groep van de gehoornde dinosauriërs. Bij de Protoceratopsidae kwamen de hoorns nog niet zo uitbundig tot ontwikkeling, bij de Ceratopsidae treffen we dankzij de enorme kammen op de kop de grootste schedels uit het dierenrijk, die bij dinosauriërs als Torosaurus en Pentaceratops lengten van meer dan 2,5 meter kon halen.
Ceratopsidae werden maximaal zo`n 8 meter lang. Hun kammen en hoorns zullen een vergelijkbare functie gehad hebben als de horens en geweien bij moderne dieren: zowel om mee op te vallen als om mee te vechten.
Deze dinosaurugroep is uitzonderlijk goed bekend. Er zijn tientallen complete skeletten gevonden. Ze zijn alleen bekend uit het Laat-Krijt van Noord-Amerika. In Dino Argentino zijn ze dan ook niet te zien.
Cetiosauridae
De Cetiosauridae is een groep primitieve sauropoden. Ze zijn bekend uit de Midden- en Laat-Jura, maar hun wortels zullen tot Vroeg-Jura of Laat-Trias teruggaan, dicht in de buurt van de Vulcanodontidae. Cetiosauriërs waren net als alle andere sauropoden plantenetende viervoeters.
In Dino Argentino is de Cetiosauriër Patagosaurus fariasi te zien, met een lengte van 11 meter en een hoogte van 3,5 meter een middelgrote sauropode. De poten van deze wat primitieve sauropoden zijn dan ook iets minder kolossaal als de poten van de latere sauropoden.
Van Patagosaurus zijn meer dan tien skeletten bekend zoals de naam al zegt uit Patagonië. De vondst van jonge en volwassen exemplaren bij elkaar suggereert dat deze dieren in groepen leefden.
Of de Cetiosauridae werkelijk een groep is, is overigens nog onderwerp van discussie. Een onderzoek uit 1998 suggereert dat verschillende dino`s die tot deze groep gerekend worden, zoals Haplocanthosaurus eigenlijk beter op een andere plaats in de dinosaurusstamboom passen. Over de Cetiosauridae is voorlopig het laatste woord nog niet gezegd.
chaco
De chaco lijkt op een klein zwijn maar hoort tot de pekari`s, die een eigen familie vormen. Het is de grootste van de pekari`s. Ze hebben lange haren die tot 22 cm lang kunnen zijn. Net als de halsbandpekari`s hebben ze een witte band om de hals alleen is deze bij de chaco iets dunner. Ze leven alleen of in groepen van 4 tot 10 dieren.
Andere namen: chacoan pekari
Wetensch. naam: Catagonus wagneri
Engelse naam: Chacoan peccary
Verspreiding: Paraguay, Bolivië en het zuiden van Brazilië
Voedsel: knollen, vruchten, bessen
Lengte: kop-romp 95 - 115 cm, schouderhoogte 50 - 70 cm
Gewicht: 30 - 40 kg
Status: bedreigd
Chapman`s zebra
Wetenschappelijke naam: Equus quagga ssp. antiquorum
Engelse naam: Chapman`s zebra
Duitse naam: Chapman-Zebra
Franse naam: Zèbre de Chapman
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Onevenhoevigen (Perissodactyla)
Familie: Paardachtigen (Equidae)
Geslacht: Paarden (Equus)
Soort: Steppezebra (Equus quagga)
Chapman`s zebra
KENMERKEN
Lengte: Tot 120 cm
Gewicht: Tot 250 kg
Levensduur: Tot 28 jaar
Geslachtsverschillen: Mannetje en vrouwtje verschillen vrijwel niet
IN DE NATUUR
Biotoop: Grote open grasvlakten
Verspreidingsgebied: Angola en Zuidwest-Afrika, ten noorden van de republiek Zuid-Afrika
Paartijd: Oktober-november
Voortplanting: Draagtijd is 11 tot 13 maanden. Aantal jongen per keer is 1
Voedsel: Gras en kruiden
Bedreiging: Niet bedreigd
Leefwijze:
Families van merries, veulens en één hengst; aparte hengstengroepen; solitaire hengsten. Tijdens de trek loopt alles door elkaar in een grote kudde. Steppezebra`s zijn redelijk verdraagzaam.
IN DIERENTUINEN
Aantal: Groot aantal (van deze ondersoort) in veel dierentuinen
Voedsel: Hooi, paardenbrokken, appelen, groente (bijv. andijvie), wortelen, brood, havermout
Stamboeken: Geen stamboek IN BLIJDORP
Aantal: Een stabiele groep van ongeveer 7 dieren.
Nageslacht:
Regelmatig krijgen de merries een veulen (voorjaar 1997 niet)
Bijzonderheden:
Bij deze ondersoort tussen de donkere strepen ook lichte `schaduwstrepen`.
Charles Darwin: leven en werk
Darwins grote verdienste was dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel introduceerde voor de biodiversiteit. Daarin wees hij op het cruciale belang van variabiliteit en verandering, in tegenstelling tot oudere modellen die uitgingen van onveranderlijkheid. Ook plaatste Darwin de mens met al zijn lichamelijke en geestelijke vermogens volledig in het dierenrijk. Charles Robert Darwin begon aan een studie medicijnen te Edinburgh in Schotland, maar haakte na twee jaar af. Daarop stuurde zijn vader hem naar Cambridge om er de opleiding tot geestelijke te volgen. In Edinburgh was Darwin al begonnen met het verzamelen van kevers en het bestuderen van mariene ongewervelden. Naast theologie studeerde hij in Cambridge ook plantkunde en geologie. Reis met de Beagle
Eenmaal afgestudeerd als geestelijke kreeg Darwin de kans om deel te nemen aan een lange reis om de wereld aan boord van het Britse marineschip de Beagle. Zijn functie was die van natuuronderzoeker, belast met het geologische onderzoek van de Zuid-Amerikaanse kuststroken die de Beagle in kaart moest brengen. De reis van de Beagle duurde vijf jaar. Het waren voor Darwin beslissende vormingsjaren. Hij verwierf toen de mentale discipline die hem later van nut zou zijn bij zijn werk. Tijdens de reis werden de Galapagos eilanden aangedaan, waar Darwin onder meer verschillende vinkensoorten verzamelde die hem later zouden inspireren tot de evolutietheorie.
Terug in Engeland
Terug in Engeland is Darwin vastbesloten om natuurwetenschappelijk onderzoeker te worden.
Cheeta
Wetenschappelijke naam: Acinonyx jubatus
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Katachtigen Komt voor in Afrika en Zuidwest-Azië De cheeta (jachtluipaard) is een specialist
Alles in zijn bouw is aangepast aan zijn jachtwijze: nog harder rennen dan de snelste antilopen.
De cheeta is niet sterk: hij kan alleen kleine antilopen aan. Ook kan hij zich nauwelijks verweren tegen andere roofdieren, die op zijn prooi uit zijn. De jachtwijze van de cheeta kost veel energie. Veel missers kan het dier zich niet veroorloven.
Jonge mannetjes werken vaak samen bij de jacht. Zulke dieren hebben het meeste succes.
Chileense flamingo
De Chileense flamingo is vrij klein. Het is de meest algemene flamingo in Zuid-Amerika. Hij komt voor bij de bergmeren in de Andes. De groepen bestaan uit enkele exemplaren tot soms tienduizenden. De Chileense flamingo heeft (net als de meeste andere flamingo`s) rode poten en onderscheidt zich daarmee van de Andesflamingo die gele poten heeft.
Wetensch. naam: Phoenicopterus chilensis
Engelse naam: Chilean flamingo
Verspreiding: Zuid-Amerika
Voedsel: plankton, kreeftjes
Chileïde armpotigen
Wetenschappelijke naam: Chileida (orde van articulate Armpotigen)
Chileïde armpotigen zijn uitgestorven zeedieren, die leefden gedurende het Cambrium (ca. 540-500 miljoen jaar geleden). Ze hadden een bolle, tweekleppige schelp. De kleppen werden alleen door spieren bij elkaar gehouden, er was geen slot. Ze hadden geen gewone steelopening, maar een grote opening elders in de steelklep, voor vasthechting van de schelp. Binnen de schelp zat een tentakelkrans (lofofoor) zonder steunskelet, voor het filteren van voedseldeeltjes uit het water. Wegens de aanwezigheid van deze tentakelkrans worden de Armpotigen (Brachiopoda), evenals de Mosdiertjes (Bryozoa) en de Hoefijzerwormen (Phoronida), tot het superfylum van de Tentakelkransdragers (Lophophorata) gerekend.
chimpansee
© WWF-Canon - Martin Harvey
De chimpansee is de bekendste mensaap. Hij is bijna net zo groot als de mens, maar een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent. Chimpansees zijn wel sterker en kunnen veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. Chimpansees leven in groepen in het oerwoud waar ze fruit, insecten of zaden verzamelen en af en toe een jachtpartij houden. Door het verdwijnen van hun leefgebied en jacht om hun vlees neemt de verspreiding van de chimpansee sterk af. Het Wereld Natuur Fonds heeft onder andere een speciaal `bush-meat`-programma om stroperij op mensapen zoals de chimpansee tegen te gaan.
Zie ook :http://www.wnf.nl/mensapenhttp://www.wnf.nl/bibliotheek-spreekbeurten-mensaap.pdf
Andere namen: chimp
Wetensch. naam: Pan troglodytes
Engelse naam: chimpanzee; chimp
Verspreiding: West- en Midden-Afrika
Voedsel: vooral vruchten, maar ook wel zaden, wortels en vlees
Lengte: tot 1,5 m (staand, zowel mannetje als vrouwtje)
Gewicht: mannetje ca. 40 kg, vrouwtje 30 kg
Status: bedreigd