Natuurinformatie
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Natuur
Datum & Land: 10/03/2007, NL offline
Woorden: 3716
Bloed is een transportmiddel
Bloed vervoert voedings- en afvalstoffen, zuurstof en kooldioxide, hormonen en andere stoffen naar alle delen van het lichaam. Daarnaast transporteert bloed ook cellen die ziektekiemen kunnen uitschakelen en cellen die wondjes afdichten. Tenslotte verdeelt bloed de warmte over ons lichaam: het is onze centrale verwarming.
Bloed is een weefsel waarbij de cellen in een vloeistof drijven. Die vloeistof heet bloedplasma. Doordat bloed vloeibaar is komt het via de bloedvaten in het hele lichaam terecht.
Zolang het bloed in beweging is, drijven de bloedcellen in het plasma rond. Stilstaand bloed scheidt zich in twee lagen: onderin zitten de bloedcellen, daarboven bevindt zich het plasma.
Wat is de functie van bloed?
Bloed is een transportmiddel. In het bloed zitten allerlei werkzame stoffen en cellen die zorgen voor een warme en gelijkmatige toestand van het lichaam. Doordat bloed vloeibaar is komt het - via de bloedvaten - op alle plaatsen van het lichaam terecht. Daar verricht het de volgende taken: Bloed vervoert en levert voedsel, zuurstof en andere essentiele stoffen aan lichaamscellen. Het voert afvalstoffen af, die bij de verbranding van voedingstoffen in de cellen vrijkomen. Bloed helpt het lichaam beschermen tegen ziekten. Bloed verdeelt de warmte over het lichaam en houdt de lichaamstemperatuur constant op 37 graden Celcius.
De lever regelt de samenstelling van het bloed
De lever is een chemische fabriek. Hij zorgt ervoor dat in het bloed de stoffen voorkomen die het lichaam nodig heeft.
Bloedkoraal
Bloedkoraal en enkele verwante koraalsoorten behoren tot de zogenaamde edelkoralen. Ze staan hoog aangeschreven als grondstof voor juwelen. Als gevolg hiervan zijn deze soorten door overbevissing op de meeste plaatsen sterk in aantal achteruitgegaan. Edelkoralen: een paar bijzonderheden
Edelkoralen behoren tot de grote groep der schors- en waaierkoralen (Octocorallia). Hun poliepen zijn 8-stralig en voorzien van acht, bijna altijd geveerde tentakeltjes. Het skelet van deze koralen levert sinds lang de grondstof voor de vervaardiging van exclusieve decoratieve voorwerpen en sieraden, zoals kralen armbanden en kettingen. Ons woord `kraal` is zelfs een verbastering van het woord `koraal`. Er zijn ongeveer 20 soorten, waarvan de meeste in de Indische en de Stille Oceaan leven. De van oudsher meest bekende soort is bloedkoraal Corallium rubrum, dat vrijwel uitsluitend in de Middellandse Zee wordt gevonden. Het is doorgaans oranjerood gekleurd, maar afhankelijk van de groeiomstandigheden kan de kleur variëren van bijna zwart tot vrijwel wit. Bloedkoraal en goud
Het skelet van edelkoralen bestaat voornamelijk uit calciet, een vorm van calciumcarbonaat. De commerciële waarde hangt naast kleur, zeldzaamheid en vraag, vooral af van de afmetingen van de kolonies en de dichtheid en hardheid van het materiaal. Deze moeten zodanig zijn dat het koraal zowel goed te bewerken als te polijsten is. In Nederland bereikte de populariteit van bloedkoraal zijn hoogtepunt in de 19de eeuw. Sieraden van bloedkoraal met goud, zoals oorknoppen en zware armbanden en halskettingen, vormen nog steeds een onvervreemdbaar onderdeel van traditionele streekklederdrachten, zoals in Zeeland.
Bloeien met beleid
De meeste plantensoorten zijn overblijvend (77.3%), een deel is eenjarig (21.3%) en een heel klein deel (1.4%) wordt beschreven als `tweejarig`. De aanduiding tweejarig is verwarrend. De planten bloeien in een tuin weliswaar in het tweede jaar, maar onder minder gunstige omstandigheden stellen ze de bloei uit tot ze een bepaalde grootte bereikt hebben. En het raadselachtige is: na bloei gaan ze dood; ze zijn `monocarp` (eenmaal bloeiend). Eenjarigen hebben een duidelijk voordeel: ze overleven het slechte seizoen als zaad. Tweejarigen weten de winter echter, net als de overblijvende planten, te overbruggen. Waarom houden ze zich dan na de bloei niet in leven? Waarom putten ze zich in één keer volkomen uit? Door de Veldhondstong en het Slangenkruid in de duinen van Meijendel bij Den Haag te bestuderen, probeerden we erachter te komen wanneer natuurlijke selectie leidt tot monocarpie en wanneer tot overblijvendheid.
Bloembollenteelt
De bloembollenteelt in het waddengebied neemt ongeveer éénderde van het totale Nederlandse areaal aan bollen in. Het ging in 1996 om de deelgebieden Texel (386 ha), Land van Zijpe (4976 ha), de Wieringermeer (478 ha), Noord-Friesland (137 ha) en de Marne (114 ha). In 2000 zijn er in Nederland zo`n 3000 bloembollenbedrijven, met in totaal 20.000 hectare grond. Bij de teelt van bloembollen worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt.
Bollenvelden worden na de oogst soms onder water gezet. Hierdoor verdrinkt het ongedierte dat in de grond zit en hoeven geen of minder grondontsmettingsmiddelen gebruikt te worden.
Weblinks:
Nieuws over bloembollen en een activiteitenagenda: http://www.bloembollenvisie.nl/
Bloemdieren
Wetenschappelijke naam: Anthozoa, Actinozoa (klasse binnen de Neteldieren, Cnidaria)
Zeeanemoon
Bloemdieren omvatten uit Koralen, Zeeanemonen en Zeeveren. Ze behoren tot de Neteldieren. Neteldieren werden voorheen, samen met de Ribkwallen, wel Holtedieren (Coelenterata) genoemd. Bloemdieren zijn in zee levende solitaire of kolonievormende dieren, met netelcellen (cellen met `harpoentjes` voor het vangen van kleine prooien) in beide cellagen (entoderm en ectoderm). In de levenscyclus van de Bloemdieren, is het vastzittende (poliep)stadium de belangrijkste vorm. Sommige groepen, zoals de Steenkoralen, hebben een uitwendig skelet (exoskelet) van kalk. Steenkoralen zijn de bouwers van koraalriffen.
boa constrictor
De Boa constrictor is een van de bekendste wurgslangen met een smalle, puntige kop en meestal eivormige vlekken op de rug (bij het exemplaar op de foto zijn de vlekken grilliger gevormd).
Vergeleken met veel andere wurgslangen is deze soort niet erg groot. Hij is te vinden in regenwouden maar ook op droge savannes van Midden en Zuid-Amerika. De jongen komen ter wereld in een doorzichtig vlies dat ze dadelijk doorbreken.
Andere namen: afgodslang
Wetensch. naam: Boa constrictor
Engelse naam: boa constrictor
Verspreiding: Mexico, Midden- en Zuid-Amerika tot Noord-Argentinië, Antillen
Voedsel: vogels en zoogdieren
Lengte: 1 - 4 m
Status: algemeen
Bodem in beweging
De bodem is continu in beweging. Op sommige plekken daalt de bodem door olie- en gaswinning en op andere plekken wordt de aardkorst omhoog gestuwd onder invloed van plaatbewegingen. In de artikelen die hieronder genoemd worden kun je meer lezen over allelei soorten bewegingen op en in de ondergrond.
Klik op het plaatje of de titel op het artikel te openen:
Aardbevingen en aardverschuivingen
Kustafslag en rivieroverstromingen
Bodemdaling
Pingo en pingoruïne
De Wadden
Processen in en om de aarde
Een vulkaan uit de Jura onder de Waddenzee
Rivierterrassen
Het ontstaan van grotten Scandinavisch puin
Hoe kan de aardkorst op de aardmantel blijven drijven? Sint-Elisabethsvloed
Hoe ontstaan gebergten? Wat is platentektoniek?
Kijk voor meer informatie over bodem in beweging op www.geofoon.nl
Bodemblastoïden
Wetenschappelijke naam: Edrioblastoidea (klasse binnen de Zee-egelachtigen, Echinozoa)
Bodemblastoïden zijn uitgestorven stekelhuidigen, die pas sinds 1962 als afzonderlijke groep onderscheiden worden. Er zijn slechts twee soorten bekend (Astrocystites ottawaensis uit Canada en Astrocystites distans uit Oost-Australië), die leefden gedurende het Ordovicium (ca. 500-440 miljoen jaar geleden). Hun kelkvormige lichaam stond op een steel en had een 5-stralige symmetrie. De kelk (calyx) bestond uit platen die in 4 groepen gerangschikt waren. Ze hadden geen armen of zijtakken. Bodemblastoïden leefden vastgehecht op de zeebodem. In tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden zijn ze méér verwant met Zee-egels en Zeekomkommers dan met Blastoïden.
Bodemdaling
De bodem beweegt. De oorsprong van natuurlijke bodembewegingen ligt in het feit dat de aarde voortdurend in beweging is. Zo daalt de bodem in grote delen van Nederland geleidelijk door geologische processen, zoals de daling van het Noordzeebekken. Op andere plaatsen komt de bodem juist omhoog. Vooral in klei- en veengebieden spelen menselijke activiteiten, zoals ontwatering, grondwaterpeilverlagingen en delfstofwinning een belangrijke rol bij de bodemdaling.
Natuurlijke bodemdaling
Nederland bevindt zich al ruim zestig miljoen jaar in de randzone van een dalend Noordzeebekken. Het noordwesten van ons land en het Nederlands deel van de Noordzee dalen, terwijl de oost- en zuidranden van het bekken omhoogkomen. De scheidslijn tussen het dalings- en het stijgingsgebied, de as van kanteling, ligt ruwweg langs de lijn Breda-Amersfoort-Emmen. Deze daling is geheel natuurlijk van aard. Het noordwesten daalt hierdoor gemiddeld vijfentwintig millimeter per eeuw of meer. In het zuidwesten stijgt de bodem gemiddeld enkele millimeters per eeuw.
Deze bodembewegingen zijn het gezamenlijk resultaat van drie bewegingscomponenten. Isostasie is het drijvend evenwicht van de lithosfeer (het buitenste deel van de aarde bestaande uit de aardkorst en het buitenste deel van de aardmantel) op de enigszins plastische (dikvloeibare) asthenosfeer. De lithosfeer buigt door onder belasting. Compactie is het proces waarbij laagpakketten onder hun eigen gewicht inklinken. Dit komt door vergroting van de korrelspanning en een onderlinge heroriëntatie van korrels en gesteentecomponenten.
Bodemdaling
Bodemdaling in Nederland
Bodemdaling door aardgaswinning
Bodemdaling door zoutwinning
Bodemdaling door ontwatering
Gevolgen van bodemdaling
Schade aan gebouwen door bodemdaling
Bodemdaling door aardgaswinning
Winning van aardgas in de diepe ondergrond kan bodemdaling tot gevolg hebben. Aardgas zit in kleine holtes in poreuze gesteentelagen. Zodra men het aardgas wegpompt zal de druk in de gesteentelaag dalen. Bovenliggende gesteentepakketten kunnen nu de poreuze gesteentelaag samendrukken. Hierdoor zal de bodem waarop we lopen enkele centimeters dalen.
Afnemende druk
Zandsteen is een poreus gesteente en de ruimte tussen de korrels kan water, olie of aardgas bevatten. Het Groningen gasveld bestaat uit een laag zandsteen van 250 miljoen jaar oud en een dikte van ongeveer 250 m. Deze laag bevindt zich op een diepte van circa 3 km. De gasvelden in Noordoost-Nederland zijn hierboven aangegeven op de kaart van de provincie Groningen. De poreuze, doorlatende zandsteenlagen worden afgedekt door ondoorlatende kleisteen- en steenzoutlagen. Hierdoor kan aardgas niet uit het gasreservoir ontsnappen en blijft het gas door het gewicht van de bovenliggende aardlagen onder hoge druk.
Wanneer aardgas wordt gewonnen, neemt de druk in het gasreservoir geleidelijk af. De zandsteenlaag wordt daardoor iets in elkaar gedrukt. Hierdoor neemt de dikte van het zandsteenreservoir af, zodat de bovenliggende lagen dieper komen te liggen. Gaat het om een groot gasveld, dan is de daling te merken aan het oppervlak. De bodemdaling is het grootst boven het centrum van het gasveld. Aan het oppervlak onstaat daardoor een komvormige depressie van enkele decimeters.
Boven het Groningen gasveld daalt de bodem momenteel ongeveer 1 cm per jaar op het diepste punt; de daling gaat geleidelijk en houdt gelijke tred met de drukafname in het gasreservoir.
Bodemdaling door ontwatering
Dat de Nederlandse bodem daalt heeft, behalve met natuurlijke geologische processen, ook te maken met ontwatering van waterhoudende bodemlagen door de mens. Wanneer men water uit klei- en veenlagen wegpompt wordt de bodem compacter en zal het oppervlak dalen.
Bebouwing op een hooggelegen rivierduin (zanddonk) te midden van een ingeklonken veenweidegebied.
Inklinking
Er wordt in Nederland al honderden jaren grondwater afgevoerd en weggepompt zodat gebieden gebruikt kunnen worden voor landbouw. Deze gebieden kennen we als polders.
In veen- en kleigebieden treedt bodemdaling op ten gevolge van natuurlijke kruip en ontwatering van de bodem. Tussen de gronddeeltjes bevinden zich poriën die met water zijn gevuld. Van nature gaat grond door eigen gewicht op den duur verdichten. Als het water uit de poriën verdwijnt, bijvoorbeeld als de grondwaterstand verlaagd wordt,wordt dit verschijnsel versterkt. De bodem zal dalen. Verder ondervinden bij verlaging van de grondwaterspiegel de deeltjes boven het grondwater geen opwaartse kracht meer en zij drukken dus zwaarder op de onderliggende lagen. Ook dit maakt dat de bodem daalt. We zeggen dat de bodem inklinkt. Tenslotte kan veen als het boven water komt afgebroken worden door oxidatie. Oxidatie is in de veenweidegebieden in West-Nederland een belangrijk dalingsmechanisme. Watergevulde poriën (blauw) tussen gronddeeltjes.
Waterbeheer
Omdat het grondwaterniveau zo`n grote invloed heeft op bodemdaling, is het waterbeheer in polders cruciaal voor de toekomst.
Bodemdaling door zoutwinning
Door zoutwinning ontstaan holle ruimten in zoutvoerende gesteentelagen. Inzakking van deze holtes, door de druk van de bovenliggende gesteentelagen, kan aan de oppervlakte leiden tot bodemdaling. Reconstructie van een muurvormige steenzoutstructuur in de ondergrond, gebaseerd op 3D-seismisch onderzoek.
Holle ruimtes
Winning van steenzout (haliet) vindt in Nederland plaats door Akzo, bij Hengelo en Zuidwending. Frisia wint steenzout in de buurt van Harlingen en Nedmag wint magnesiumzout bij Veendam. Dit steenzout en magnesiumzout bevindt zich tot enkele kilometers onder het aardoppervlak als lagen en als pijlers. Het zout wordt gewonnen door water te injecteren, waarin het oplost. De pekel die dan ontstaat,wordt opgepompt en tot zout ingedampt. In de ondergrondse zoutlagen ontstaan zo holle ruimtes (cavernes) waarboven bodemdaling kan plaatsvinden. Lokaal kan de bodemdaling enige decimeters bedragen, vooral als de winning relatief ondiep plaatsvindt, zoals bij Hengelo (300 - 400 m diep). Instorting boven een zoutholte in Twente.
Bodemdaling
Sinds 1995 wordt in Friesland zout gewonnen. Dit gebeurt op grote diepte (2800 m) waar de temperatuur en druk hoog zijn en zout zich gaat gedragen als een stroperige vloeistof. Het gevolg is dat het zout langzaam de voor de winning gemaakte cavernes in gaat stromen waardoor bodemdaling aan het aardoppervlak optreedt. De dalingssnelheid is ongeveer 2 à 4 cm per jaar. De winning wordt zodanig uitgevoerd dat de bodemdaling in het diepste punt niet groter wordt dan 35 cm.
Bodemdaling in Nederland
In grote delen van Nederland daalt de bodem. Tegelijkertijd stijgt de zeespiegel gestaag, waardoor het niveauverschil tussen zee en land steeds groter wordt. Menselijke ingrepen kunnen het effect versterken: ontwatering van veengebieden bijvoorbeeld, heeft inklinking tot gevolg, waardoor de bodem nog verder naar beneden zakt dan van nature al gebeurt.
De verwachte daling en stijging van het oppervlak van Nederland voor het jaar 2050 ten opzichte van de huidige situatie (bron: Rijkswaterstaat, NAM)
Natuurlijk verschijnsel
Grote delen van Nederland worden gekenmerkt door een langzame, natuurlijke daling van de bodem. Vroeger werd het dalen van de bodem gecompenseerd door afzetting van klei en zand door de grote rivieren. Bij elke overstroming werd een beetje sediment afgezet. In de Middeleeuwen is men in Nederland begonnen met het aanleggen van dijken. Daardoor krijgen rivieren niet meer de kans om buiten hun oevers te treden, waardoor de Nederlandse bodem steeds verder onder de zeespiegel zakt.
Stijging van de zeespiegel
De zeespiegel stijgt ten opzichte van het achterliggend land. Het effect hiervan is hetzelfde als van bodemdaling. Sinds de laatste ijstijd (10 000 jaar geleden) is de zee met ongeveer honderd meter omhoog gekomen. De zeespiegel stijgt momenteel met ongeveer 20 - 100 cm per eeuw ten opzichte van het dalendee landoppervlak. De zee stijgt door het smelten van poolijs sinds de laatste ijstijd (10.000 jaar geleden). Zonder tegenmaatregelen, zoals het verhogen van dijken en het opspuiten van zand langs de kust, leiden zeespiegelstijging en bodemdaling tot overstroming van Nederland.
Bodemmonsters van de maan
Bodemmonsters die na de maanlandingen naar de aarde werden gebracht, zijn uitsluitend beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Voor educatieve doeleinden zijn alleen afgietsels beschikbaar. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen bezit echter vier originele fragmenten maanstof, verzameld tijdens de vlucht van Apollo 11 in 1969, en een stuk basalt van de Apollo 17-missie uit 1972. Deze monsters werden, samen met een Belgische vlag, die ook naar de maan was geweest, door president Nixon aan het Belgische volk geschonken. Koning Boudewijn bracht ze vervolgens onder bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
De begeleidende brief bij de stukken vermeldt:
`Geschonken aan het Belgische volk door Richard Nixon, president van de Verenigde Staten van Amerika. De vlag van Uw land werd naar de maan en terug gebracht door Apollo 11. Een monster van het maanoppervlak werd door de bemanning van deze eerste bemande maanlander naar de aarde gebracht.`
Het tweede stuk kreeg onder andere de volgende begeleidende tekst mee:
`Dit fragment is een stuk van een steen uit de Taurus-Littrow Vallei op de Maan. Het is geschonken als symbool van de vereende menselijke inspanning en van de hoop van het Amerikaanse volk op een vreedzame wereld. De vlag van Uw land werd naar de maan gebracht aan boord van het ruimteschip America tijdens de Apollo XVII missie, van 7 tot 19 december, 1972. Aangeboden aan het Belgisch Koninkrijk, namens het volk van de Verenigde Staten van Amerika door Richard Nixon, 1973`.
Bodemvervuiling door munitie
Als gevolg van militaire oefeningen komen granaathulzen en kogels in het milieu terecht. Daar zitten nogal wat zware metalen in die de bodem vervuilen. Een ander probleem vormen explosieven (mijnen, bommen, torpedo`s) die tijdens oorlogen op de zeebodem terecht zijn gekomen en nog regelmatig worden opgevist. Ook afgedankte munitie is soms bewust in zee gedumpt.
Bij Vlieland houdt de luchtmacht al bijna veertig jaar oefeningen. In de buurt van de schietlocatie op de Vliehors vonden onderzoekers in slibmonsters dan ook een 2 keer zo`n grote concentratie van koper dan elders. Ze vonden tevens van de andere metalen (chroom, nikkel, zink, aluminium, magnesium en vanadium) een hogere waarde dan op locaties in het Waddengebied waar geen schietoefeningen plaats hebben. Het gehalte aan cadmium in de bodem is niet gemeten. De vervuiling van het water door de kogels was te verwaarlozen. Dit is wellicht te verklaren door de getijden. Door de vloed wordt het water rond de schietterreinen immers twee maal per dag ververst, zodat de watervervuiling zich in het zeemilieu verspreidt. Zouden de oefeningen gehouden worden in een stilstaand vennetje worden gehouden, dan zou het beeld er heel anders uit zien. Aldus het rapport `het Wad en munitie` van Rijkswaterstaat.
De militairen die in de Marnewaard komen oefenen moeten het schieten waarschijnlijk nog leren. Dat blijkt wel uit de grote hoeveelheden kogels die over de dijk vliegen, de zogenaamde `afzwaaiers`. Deze missers, zo`n 40% van het totaal aantal afgevuurde kogels, komen terecht op het wad.
Bodemzee-egels
Wetenschappelijke naam: Edrioasteroidea (klasse binnen de Zee-egelachtigen, Echinozoa)
Bodemzee-egels zijn uitgestorven stekelhuidigen, die leefden gedurende het Cambrium tot en met het Carboon (ca. 540-290 miljoen jaar geleden). Net als zee-egels van tegenwoordig waren zij in het bezit van buisvoetjes waarmee zij zich voortbewogen over de zeebodem.
Boerenzwaluw
Wetenschappelijke naam: Hirundo rustica
Behoort tot de Vogels Zangvogels, Zwaluwen Komt voor in noordelijk halfrond, Zuid-Amerika, Afrika en Indonesië De zwaluw is een wendbare jager
De Boerenzwaluw is een buitengewoon wendbare vlieger, met lange, spitse vleugels en een lange staart. Zwaluwen vangen insecten in de lucht. Daarbij komt het aan op snelheid, reactievermogen en precisie. Zwaluwen moeten veel eten om aan voldoende energie te komen.
`s Zomers is er een overvloed aan insecten, `s winters niet. Boerenzwaluwen overwinteren in de tropen. Daar zijn dan veel insecten, vooral in de regentijd. Omdat de regentijd opschuift in de loop van het jaar, trekken zwaluwen achter de regens aan.
Boerenzwaluw
Wetenschappelijke naam: Hirundo rustica
Aantal broedparen in Nederland: 100.000-200.000 (1998-2000)
Biotoop: polders nabij boerderijen; soms ook onder bruggen
Geluid: Boerenzwaluw
Boeven vangen met DNA
DNA uit huidschilfers, haar of andere resten die op de plaats van een misdrijf achterblijven, zijn bruikbaar om misdadigers op te sporen. Met dat DNA wordt in een laboratorium een genetische vingerafdruk gemaakt die voor iedereen uniek is. Deze wordt vergeleken met de genetische vingerafdruk van de verdachten.
Goed opsporingsmiddel
De politie krijgt met de genetische vingerafdruk grote zekerheid over de betrokkenheid van een verdachte bij het misdrijf. Lees hier meer over DNA fingerprinting.
Speurwerk overbodig?
Een DNA vingerafdruk is een zeer krachtig hulpmiddel bij het oplossen van misdrijven. Toch betekent dit niet dat het werk van de politie er nu veel eenvoudiger op is geworden. De techniek kan zich ook tegen de onderzoekers keren. Het is immers eenvoudig om de politie op een dwaalspoor te zetten door valse DNA monsters op de plaats van het misdrijf achter te laten. Een paar haren van iemand die je voor het misdrijf wilt laten opdraaien zijn al voldoende. Slim speurwerk blijft dus altijd nodig.
Andere toepassingen
Er zijn ook wetenschappelijke toepassingen van de forensische technieken. Zo kon bijvoorbeeld bewezen worden dat de uitgestorven bewoners van Paaseiland afkomstig waren van Polynesie kwamen. Ook kon langs deze weg de oermoeder van het menselijk ras gevonden worden: de Zwarte Eva. Lees meer over forensische technieken en biotechnologie
Bolbacteriën
Wetenschappelijke naam: Micrococci (niet geldig gepubliceerd)
Bolbacteriën bestaan uit bolvormige cellen die alleen of paarsgewijs voorkomen. Kenmerkend is de vorming van zogenaamde tetraden, pakketjes van vier cellen. Sommige bolbacteriën zijn onbeweeglijk, andere kunnen zich voortbewegen door middel van eenvoudige zweepharen (flagellen). Er worden géén sporen gevormd. Bolbacteriën kunnen verschillende organische stoffen afbreken, vooral suikers. Ze kunnen vaak zowel mèt als zonder zuurstof leven, maar voor hun groei hebben ze zuurstof nodig. Volgens recent onderzoek vormen de bolbacteriën geen homogene groep, maar dienen ze ondergebracht te worden in verschillende hoofdafdelingen (divisies of fyla) van het bacterierijk.
Bollenteelt op Texel
Veel percelen op Texel zijn door de vrij lichte bodemstructuur geschikt voor de bollenteelt. Bovendien zorgt het relatief zachte klimaat er regelmatig voor dat de Texelse telers een betere oogst hebben dan hun collega`s aan de `overkant`. Door de verschillen in bodemstructuur hebben delen van het eiland zo hun specialiteiten: bijvoorbeeld hyacinthen, tulpen en crocussen in de Prins Hendrikpolder, narcissen in de Koger polders en lelies rond de Hoge Berg.
Bolletjesslijmschimmels
Andere naam: Hyphochytriomyceten Wetenschappelijke naam: Hyphochytriomycota
Thallus met hyfen en sporangia (met en zonder sporen) van Hyphochitrium
Bolletjesslijmschimmels behoren tot de Een- en weinigcelligen. In tegenstelling tot Echte schimmels produceren ze ongeslachtelijke sporen die aan de voorzijde voorzien zijn van een complexe zweephaar (undulipodium) en zich zo kunnen voortbewegen. Dergelijke zoösporen kunnen uitgroeien tot een vertakt draad- of bolvormig `thallus` (vegetatieve deel van het organisme) dat één of meer sporendoosjes (sporangia) vormt. Bolletjesslijmschimmels leven in zoet water of in vochtige grond. Ze parasiteren op wieren en (slijm)schimmels of leven op resten van dode insecten en planten (incl. stuifmeelkorrels). Sommige soorten dringen hun gastheer binnen en vormen daar dan hun thallus, andere soorten vormen een thallus op het oppervlak van het gastheerweefsel. In totaal zijn er ongeveer 23 soorten bekend.
bongo
Wetensch. naam: Tragelaphus euryceros
Engelse naam: bongo
Verspreiding: tropisch Afrika
Voedsel: bladeren en jonge scheuten
Lengte: kop-romp 1,7 - 2,5 m, schouderhoogte 1,2 m
Gewicht: 210 - 400 kg
Status: thans niet bedreigd
Bonindikbek
De Duitse natuurwetenschapper Friedrich von Kittlitz is met name bekend van zijn reis langs een aantal Pacifische eilanden. Eén van de vogels die onlosmakelijk met zijn naam is verbonden, is de Bonindikbek Chaunoproctus ferreirostris (Vigors, 1828). Hij was namelijk de enige natuurwetenschapper die de soort ooit in levenden lijve zag.
Bonindikbek Nieuwkomers werden de vogel fataal
In 1828 arriveerde Von Kittlitz op Peel Island, één van de eilanden van de Ogasawara-shoto archipel ten zuidenoosten van Japan, die vroeger bekend stond als de Bonin-eilanden. De Bonindikbek was het jaar daarvoor ontdekt en verzameld door de bemanning van het Engelse schip de HMS Blossom. Ook Von Kittlitz verzamelde enige exemplaren. Hij merkte toen al dat op Peel Island verwilderde varkens voorkwamen. In 1830 werden naast de varkens ook schapen, geiten, katten en honden op het eiland gebracht, toen er een kleine nederzetting gevestigd werd. Al deze nieuwkomers zijn de Bonindikbek fataal geworden. Net als de Boninlijster fourageerde deze vink vooral op de bosbodem waardoor hij een gemakkelijke prooi was voor de geïntroduceerde roofdieren. Toen de Amerikaanse natuurwetenschapper William Simpson in 1854 op Bonin kwam, was er van de dikbek geen spoor meer te bekennen.
Bonindikbek Museumcollectie
Er zijn slechts tien museumexemplaren bewaard gebleven. Het mannetje en vrouwtje in het Nationaal Natuurhistorisch Museum zijn verzameld door Von Kittlitz zelf. Andere exemplaren zijn te vinden in Berlijn, Frankfurt, St. Petersburg, Tring en New York.
Boninlijster
Peel Island, of Chichi-jima zoals de Japanse naam tegenwoordig luidt, is het grootste van de Bonin-eilanden (Ogasawara-shoto), een archipel ten zuidoosten van Japan. Van de oorspronkelijke bewoners van de eilanden is een aantal zogeheten endemen uitgestorven, waaronder de Boninlijster Zoothera terrestris (Kittlitz, 1830). Tot 1827 was Peel Island niet door mensen bewoond, met uitzondering van twee ballingen die op het eiland waren achtergelaten. Dat jaar bezocht het Britse schip HMS Blossom het eiland en was het met de rust gedaan. Rond 1830 werd er een kleine nederzetting opgericht, waarvan de bewoners een mengeling waren van Engelsen, Amerikanen en Polynesiërs. Schepen legden regelmatig aan om reparaties uit te voeren of proviand in te slaan.
Boninlijster. Scheepsratten
Onze kennis over de vogels van Bonin komt vooral van de bemanning van de Blossom. Ze verzamelden verscheidene, destijds nog onbeschreven soorten. Een tweede belangrijke informatiebron was de Duitse ornitholoog Friedrich von Kittlitz, die het eiland in 1828 bezocht. Hij ontdekte de Boninlijster, die door de Engelsen vreemd genoeg over het hoofd was gezien. En dat terwijl de vogel volgens von Kittlitz vrij algemeen was. Hij verzamelde er vijf. Het zouden later de enige vogels blijken die ooit van deze soort gevangen zijn. Met de schepen die bij Bonin aanlegden voor herstelwerkzaamheden, kwamen ook ratten mee. Zoals op diverse andere plaatsen, verstoorden ze ook hier het natuurlijk evenwicht. Een Amerikaanse expeditie die rond 1850 de eilanden aandeed, maakte als laatste melding van de lijster.
bonobo
© WWF-Canon - M.Harvey
De bonobo is een mensapensoort die pas in 1929 is ontdekt. Omdat ze op chimpansees lijken worden ze ook wel dwergchimpansees genoemd. Het duidelijkste verschil met de gewone chimpansees is dat bonobo`s altijd een donker gezicht hebben. Hun gedrag verschilt ook. Bonobo`s leven meer in de bomen en ze zijn een stuk vredelievender dan chimpansees. Veel conflicten in de groep worden opgelost door liefkozingen.
Door vernietiging van hun leefgebied en door jacht is hun aantal sterk achteruitgegaan. In totaal tussen de 10.000 en 20.000. Het Wereld Natuur Fonds steunt reservaten waar bonobo`s veilig in het wild kunnen leven.
Zie ook :http://www.wnf.nl/mensapenhttp://www.wnf.nl/bibliotheek-spreekbeurten-mensaap.pdf
Andere namen: dwergchimpansee
Wetensch. naam: Pan paniscus
Engelse naam: bonobo; pygmy chimpanzee
Verspreiding: D.R. Congo (ten zuiden van de Zaïre-rivier)
Voedsel: fruit, bladeren, bloemen, zaden, insecten
Lengte: tot 1,5 m (staand, zowel mannetje als vrouwtje)
Gewicht: 45 kg (mannetje), 30 kg (vrouwtje)
Status: bedreigd
Bontbekplevier
Bontbekplevieren komen het hele jaar voor in de Nederlandse kuststreek. Er is een ondersoort die broedt in noordelijker streken, in het najaar via de Nederlandse kust naar Afrika trekt en in het voorjaar weer langskomt op de terugweg. Een andere ondersoort broedt in Nederland, bij voorkeur op rustige stranden en langs kwelderranden. Een relatief klein aantal overwintert hier.
Bontbekplevieren broeden vooral in het waddengebied (159 paar in 1996) en het deltagebied (149 paar in 1996). Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw neemt het aantal broedgevallen in de Delta af. De bontbekplevier staat op de Rode Lijst van beschermde vogelsoorten.
Namen: Ned: Bontbekplevier Eng: Great Ringed Plover Fra: Grand GravelotDui: Sandregenpfeifer Dan: Stor Præsterkrave Nor: Sandlo Fries: Bünte Wilster Ital: Corriere grosso Lat: Charadrius hiaticula
Bontbekplevier
Wetenschappelijke naam: Charadrius hiaticula
Aantal broedparen in Nederland: 430-470 (1998-2000)
Biotoop: kwelders en zandige kust met schelpenstrandjes; ook rondom het IJsselmeer, langs de grote rivieren en bij bouwterreinen met plassen
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
bonte dolfijn
Andere namen: donkergestreepte dolfijn
Wetensch. naam: Lagenorhynchus obscurus
Engelse naam: dusky dolphin
Verspreiding: kustwateren rondom Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en Nieuw Zeeland
Voedsel: vis, met name ansjovis
Lengte: 1,6 - 2,1 m, bij geboorte 55 - 70 cm
Gewicht: 50 - 90 kg, bij geboorte 3 - 5 kg
Status: geen gegevens beschikbaar
bonte ijsvogel
Bont betekent bij dieren doorgaans zwart-wit gevlekt. De bonte ijsvogel heeft dan ook een kenmerkend zwart-wit verenpak. Bovendien heeft hij een opvallende kuif. Het is een van de weinige ijsvogels die zich ook ver op zee waagt. Vaak staan ze `biddend` boven het water om zich, als ze een vis zien, omlaag te storten.
Wetensch. naam: Ceryle rudis
Engelse naam: pied kingfisher
Verspreiding: West- en Zuid-Afrika, zuidelijk Azië tot China
Voedsel: vis, amfibieën
Lengte: 25 cm
Gewicht: 68 - 110 gram
Status: algemeen
Bonte mantel
Bonte mantels leven los op de zeebodem of vastgehecht aan stenen of andere schelpen. Ze komen voor tot op 80 meter diepte. Het is een zuidelijke soort, die op de Nederlandse stranden alleen als fossiel (uit de eemtijd) gevonden wordt. Ook worden wel levende jonge bonte mantels op drijvende voorwerpen aangetroffen. De schelp kan tot 7 cm groot worden maar is meestal kleiner.
Namen: Ned: Bonte mantel Lat: Chlamys varia Eng: Variegated scallopDui: Bunte Kammuschel Dan: zie Latijnse naam
Bonte strandloper
De bonte strandloper is in Europa op de meeste plekken de talrijkste strandloper. Het voedsel van de bonte strandloper bestaat uit allerlei zeediertjes die opgepikt worden terwijl de vogel in ondiep water staat. De bovendelen zijn in de zomer bruin, de borst witgestreept en de buik is zwart. In de winter is de bonte strandloper grijsbruin van boven en wit van onderen.
Namen: Ned: Bonte strandloper Eng: Dunlin Fra: Bécasseau variableDui: Alpenstrandläufer Dan: Klire (Almindelig Ryle) Nor: Myrsnipe Fries: Bünte Gril Ital: Piovanello pancianera Lat: Calidris alpina alpina
Weblink
De bonte strandlopers van Garth McElroy: http://www.featheredfotos.com/spppages-shorebirds-dunlin2.html
Bonte Vliegenvanger
Wetenschappelijke naam: Ficedula hypoleuca
Aantal broedparen in Nederland: 14.000-18.000 (1998-2000)
Biotoop: oud loofbos en opgaand gemengd bos met natuurlijke holten
Geluid: Bonte Vliegenvanger
Boomklever
Wetenschappelijke naam: Sitta europaea
Aantal broedparen in Nederland: 16.000-20.000 (1998-2000)
Biotoop: rijk loofbos, bij voorkeur eiken- en beukenbos
Geluid: Boomklever
boomklipdas
De boomklipdas is een kleine planteneter die, in tegenstelling tot de rotsklipdas, in bomen en struiken leeft. Boomklipdassen komen niet al te vaak op de grond. Ze eten soms voor de mens uiterst giftige planten en hebben slechts weinig water nodig.
Wetensch. naam: Dendrohyrax arboreus
Engelse naam: tree hyrax
Verspreiding: Zuidoost- en Oost-Afrika
Voedsel: planten
Lengte: 40 - 70 cm, staart 2 cm, schouderhoogte 30 cm
Gewicht: 2 - 4 kg
Status: kwetsbaar
Boomkorvisserij
Een boomkor is een vistuig dat wordt opengehouden met een stalen buis. Aan de uiteinden van de buis zitten sloffen. Een kotter sleept twee van deze korren over de zeebodem. Op het wad en in de kustwateren wordt de boomkor gebruikt voor de vangst van garnalen. Men doet dat met een rollenpees: een touw met ronde klossen die over de bodem rollen en de garnalen opschrikken. Voor de vangst van platvis worden de korren voorzien van zware kettingen die over de zeebodem schrapen.
De platvisvisserij met boomkorren vindt voornamelijk plaats in de zuidelijke en centrale Noordzee, in het kustgebied en in de zeegaten. De boomkorvisserij is voor Nederland de belangrijkste vorm van bodemvisserij. Nederland bezit de grootste en modernste boomkorkottervloot. Ongeveer 80% van alle door Nederlanders gevangen vis komt via de boomkor boven water. Voor België ligt dit percentage op ongeveer 65%.
De kotters met een groot vermogen hebben tuigen tot 12 meter breed en een gewicht van circa 9.000 kilo. De boomkorren zijn aan de onderkant uitgerust met tien tot twintig kettingen die de vis, vooral schol en tong, uit de zeebodem moeten opjagen.
Op gronden waar veel stenen liggen worden de wekkerkettingen soms vervangen door een mat van kettingen. Het risico dat het vistuig kapot gevaren wordt is dan veel kleiner.
Wanneer een snel schip met te lichte boomkortuigen vaart, bestaat de kans dat de vistuigen door de snelheid die het schip maakt, omhoog komen en niet meer vissen. Omdat er met een zwaarder tuig meer vis gevangen wordt, zijn de Nederlandse schippers met steeds krachtigere schepen en dus ook zwaardere boomkortuigen gaan varen.
Boomleeuwerik
Wetenschappelijke naam: Lullula arborea
Aantal broedparen in Nederland: 5000-6000 (1998-2000)
Biotoop: structuurrijke heide en duinen met afwisselende lage en halfhoge begroeiing en zandige plekken
Geluid: Boomleeuwerik
Boommarter
Wetenschappelijke naam: Martes martes
Behoort tot de Zoogdieren Roofdieren, Marterachtigen Komt voor in Europa De boommarter is een acrobaat
De boommarter leeft van al het eetbare dat hij tegenkomt: eekhoorns, muizen, vogels en eieren, maar ook vruchten.
Het is een lenige jager en een uitstekende klimmer, die volkomen thuis is in de bomen. Hij heeft een ander jachtgebied dan verwante soorten die op de grond leven.
Door zijn manier van jagen verbruikt de boommarter veel energie en heeft hij een groot leefgebied nodig.
boommarter
Wetensch. naam: Martes martes
Engelse naam: pine marten
Verspreiding: Europa, behalve Portugal, Spanje, Griekenland
Voedsel: kleine knaagdieren, mollen, vogels, insecten, vruchten
Lengte: 48 - 53 cm (mannetje), vrouwtje 40 - 45 cm
Gewicht: 1,2 -1,9 kg (mannetje), vrouwtje: 0,85 -1,3 kg
Status: thans niet bedreigd
Boompieper
Wetenschappelijke naam: Anthus trivialis
Aantal broedparen In Nederland: 35.000-45.000 (1998-2000)
Biotoop: duinen met afwisselende struikvegetatie; in het binnenland langs bosranden en heidevelden
Geluid: Boompieper
Boomvalk
Wetenschappelijke naam: Falco subbuteo
Aantal broedparen in Nederland: 750-1000 (1998-2000)
Biotoop: halfopen parkachtig landschap met bomenrijen en verspreide bosjes; vaak langs heidevelden
Geluid: Boomvalk Bron: Luisteren in het Duin Copyright: Wil Heemskerk
boormossels
de schelp is in de lengterichting opgerold en heeft een teruggeslagen schelprand naast de top de schelp is niet opgerold en heeft een teruggeslagen schelprand naast de top de schelp is niet opgerold en heeft geen teruggeslagen schelprand naast de top
Boorplatforms
Er stonden in 1996 475 grote olie- en gasplatforms op de Noordzee. Groot-Brittannië en Noorwegen beschikten over het merendeel van de olie- en gasplatforms, namelijk respectievelijk 250 en 80. Nederland had 107 platforms in de Noordzee staan, Denemarken 36 en Duitsland 2.
Op de productieplatforms staan de installaties die de olie of het gas uit de bodem winnen. Deze platforms zijn soms voorzien van bemanningsverblijven, maar kunnen ook onbemand zijn. Andere platforms zijn speciaal ingericht voor de overslag van de aardolie of voor de behandeling van het gas zodat dit door de transportleiding naar de wal kan. Voor proefboringen zijn er speciale booreilanden.
Tussen 1980 en 1996 nam het aantal productieplatforms op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat (NCP) toe van 20 naar 92. In 1996 vonden er op het NCP 11 nieuwe exploratieboringen naar olie en-of gas plaats, en eveneens 11 proefboringen. In totaal lag er op of in de bodem van het NCP 2499 kilometer pijpleiding ten behoeve van de delfstoffenwinning.
Veiligheidsmaatregelen rond de platforms
Mijnbouwplatforms kunnen een obstakel voor de scheepvaart vormen. Omgekeerd kan de scheepvaart een gevaar voor de mijnbouwinstallaties opleveren. Ongeveer twintig van de 71 olie- en gasplatforms liggen dicht bij belangrijke scheepvaartroutes. De routes zelf moeten op grond van internationale scheepvaartregels gevrijwaard blijven van plaatsing van installaties.
Het grootste risico betreft aanvaringen tussen stuurloos geraakte schepen en platforms.
Boorspoeling en -gruis
Bij het boren naar olie of gas komen per boring honderden tonnen vergruisd bodemmateriaal vrij. Men gebruikt een soort pap, de boorspoeling, om dit gruis naar boven te pompen. Deze spoeling dient ook als smeer- en koelmiddel voor de boorbeitel en om tegendruk te bieden als een onder druk staand olie- of gasveld wordt aangeboord. Vroeger gebruikte men hiervoor meestal een oliehoudende vloeistof, waardoor het boorgruis ernstig verontreinigd raakte met olie. Tegenwoordig wordt waar mogelijk boorspoeling op waterbasis gebruikt. Deze bevat geen olie, maar nog wel chemicaliën. Het oliehoudende gruis werd tot 1993 geloosd in zee, waar het zorgde voor vervuiling van de zeebodem in een straal van 200 meter rond het platform.
De hoeveelheid boorgruis die bij boringen vrijkomt, is aanzienlijk. De diameter van een boorgat verloopt van circa 90 cm aan de oppervlakte tot circa 15 cm op de einddiepte (op 300 tot 4500 meter onder zeeniveau). Als zo`n gat wordt geboord, komt daar zo`n 500 tot 1000 ton gruis uit.
Het gebruik van boorspoeling is tegenwoordig een nagenoeg gesloten systeem. Het boorgruis dat met de boorspoeling naar boven komt, wordt op de boorvloer door zeven van de boorspoeling gescheiden. De boorvloeistof kan opnieuw worden gebruikt. Het gruis dat is verkregen door een boring met vloeistof op waterbasis mag overboord gezet worden als het oliegehalte minder dan 1% is. Hier kunnen nog wel restanten van de boorvloeistof aan kleven.
Nadat de boorspoeling een aantal keren hergebruikt is, wordt de bruikbaarheid minder.
Boortechniek
Boorkop in aardgas bevattend Perm-zandsteen
De aardgas bevattende gesteenten liggen in de Noordzee tussen de twee- en vierduizend meter onder het continentaal plat. Een roterende stalen boorkop, die bedekt is met industriediamantjes moet door een groot aantal gesteentelagen boren tot in de aardgas bevattende laag. Door de steel van de boor wordt boorvloeistof in de boorschacht geperst. De vloeistof zorgt voor de nodige tegendruk en smeert de boorkop die, afhankelijk van het soort gesteente waar doorheen geboord wordt, zwaar belast kan worden. De tegendruk moet een zogenaamde blow out, waarbij het gas ongecontroleerd uit de putmond spuit, verhinderen.
De putmond wordt door een constructie met verschillende afsluitkleppen, ventielen en drukmeters afgesloten; de blow-out preventor. Met de huidige techniek is het risico dat zo`n blow out plaatsvindt zeer klein. Het boorgruis (afkomstig van het gesteente waarin geboord wordt) gemengd met de boorspoeling stijgt in de boorschacht op en wordt naar een scheider gevoerd. Hier wordt de boorvloeistof uit deze `boormodder` teruggewonnen voor hergebruik.
Al enige tijd is het ook mogelijk om aardgas bevattende gesteentelagen schuin aan te boren. Een groot voordeel hiervan is dat bijvoorbeeld ver uit elkaar liggende aardgasvoorraden vanuit één platform te winnen vallen, of dat gasvoorraden in het kustgebied vanaf land aangeboord kunnen worden.
Aardgas en het affakkelen
Bij de opsporing en winning van aardgas staat op die plek vaak een lange pijp met daarop een grote bulderende vlam.
Borden-visserij
Bordentrawlers zijn vissersboten met netten waarbij aan de zijkanten scheerborden zijn bevestigd. Bij verplaatsing door het water scheren de borden naar buiten waardoor het net in horizontale richting wordt opengetrokken. Deze techniek kan zowel voor de bodemvisserij als voor de visserij in de waterkolom (pelagische visserij) worden gebruikt. Tot 1960 werd door de Nederlandse vissers voornamelijk met bordentrawls gevist, eerst vooral op platvis, later ook op rondvis ( kabeljauw) en haring.
Twinrigging
Twinrigging is een moderne vorm van bordenvisserij met als kenmerk dat meerdere netten aan elkaar worden gekoppeld. De scheerborden zitten aan de uiterste einden en tussen de netten in zitten sloffen: zware gewichten die oven de zeebodem kunnen glijden. Een kleine kotter kan op deze manier met vrij weinig vermogen een groot stuk bodemoppervlak bevissen. Twinrig visserij is sterk in opkomst als alternatief voor de boomkorvisserij. Het is milieuvriendelijker want er is minder dieselverbruik en minder bodemberoering.
Weblinks:
Meer info over twinrigging: http://www.noordzee.nl/visserij-twinrigging.html
Borgen
`Borgen` is de Groninger naam voor kastelen of landhuizen. De borgen in Noord-Groningen zijn beroemd om hun stinsenflora, op z`n Gronings `börgenbloumkes` genoemd. Behandeld worden de Menkemaborg, de Rensumaborg, Verhildersum, de Allersmaborg en Ekenstein.
Weblink:
De website van de Groninger Borgenstichting: http://www.borgen.nl
Borkum
Borkum is het meest westelijke bewoonde eiland aan de kust van de Nedersaksische Waddenzee. Met een grootte van 3100 ha is Borkum het grootste Oostfriese eiland. In 2003 woonden hier zo`n 5.500 mensen. Borkum is vooral bekend als kuuroord, maar kent daarnaast ook enkele interessante duin- en kweldergebieden. De geschreven geschiedenis van het eiland gaat terug tot in de Romeinse tijd, toen Borkum deel uitmaakte van het veel grotere eiland Bant.
Vervoer naar en op het eiland
Borkum is vanuit de Eemshaven en vanuit Emden te bereiken. De boottocht vanuit Emden duurt ongeveer 2,5 uur, onafhankelijk van het getij. Een overtocht met de catamaran, die sinds 1989 in de vaart is, duurt slechts 1 uur. De vaartocht vanuit de Eemshaven duurt ongeveer 50 minuten.
Het is niet verboden om op Borkum de auto te gebruiken, maar het is niet aan te bevelen de auto mee naar het eiland te nemen. In het hoogseizoen is het noodzakelijk om vroegtijdig een parkeerplaats en een plaats op de boot te reserveren. In het algemeen is het goedkoper om de auto op een bewaakte en gedeeltelijk overdekte parkeerplaats aan de vaste wal te laten staan.
Weblinks
Alles over Borkum: http://www.borkum.dehttp://borkum.net-
Vanuit de Eemshaven naar Borkum: http://www.borkumlijn.nl/
Vanuit Emden naar Borkum: http://www.ag-ems.de-
Borneo orang oetan
Wetenschappelijke naam: Pongo pygmaeus ssp. pygmaeus
Engelse naam: Bornean Orang Utan
Duitse naam: Borneo-orang-utan
Franse naam: Orang-outan de Borneo
INDELING
Klasse: Zoogdieren (Mammalia)
Orde: Apen (Primates)
Familie: Mensapen (Pongidae)
Geslacht: Orang oetan (Pongo)
Soort: Orang oetan (Pongo pygmaeus)
Borneo orang oetan
KENMERKEN
Lengte: Tot 1,5 meter (bij uitzondering meer); spanwijdte tot 2,25 meter
Gewicht: In het wild tot 100 kg; in dierentuinen soms wel het dubbele
Levensduur: In het wild tot 30 jaar; in dierentuinen tot wel 50 jaar (de laatste Sumatraanse orang in Blijdorp, Julia, werd 51)
Geslachtsverschillen: Mannetjes zijn beduidend groter, en hebben wangplooien waardoor hun gezicht schijfvormig wordt
IN DE NATUUR
Biotoop: Regenwoud van Borneo
Verspreidingsgebied:
Alleen nog in de hooglanden van Borneo; tot voor kort was het verspreidingsgebied vrijwel geheel Borneo. De andere onder-soort komt voor op Sumatra. enkele duizenden jaren geleden was de verspreiding in Zuidoost-Azië nog veel groter
Paartijd: Geen vaste tijd
Voortplanting:
In de natuur zijn orang oetans pas met een jaar of tien geslachtsrijp. Na een draagtijd van 255 tot 275 dagen wordt een jong van nog geen 1H kg geboren, dat 3 tot 4 jaar wordt gezoogd. In deze periode is de moeder niet vruchtbaar. Een orang oetan-moeder kan dus hooguit zes jongen krijgen.
Voedsel: Zeer gevarieerd: vruchten, bladeren, knoppen, insecten, eieren, hagedissen, rupsen, boomschors, paddestoelen
Bedreiging:
De soort is zeer bedreigd door boskap, door afschot van moeders om de jongen te verkopen als statussymbool, en door recente bosbranden
IN DIERENTUINEN
Aantal: Op 31 december 1997 werden er in Europese dierentuinen 144 Borneo orang oetans gehouden
Bornrif
Het Bornrif is een ondiep watergebied- strandvlakte in de Noordzee. Het ligt tussen het ten westen van Ameland gelegen Borndiep en het middendeel van het eiland. De kustontwikkeling is hier zeer dynamisch. Periodes van aanzienlijke kustaanwas worden afgewisseld met sterke achteruitgang. Natuurlijke veranderingen in de stroomsituatie in de zeegaten tussen de eilanden hebben als gevolg dat geulen nieuwe wegen zoeken en zandophopingen worden verplaatst.
Door de natuurlijke veranderingen in de waterstromen, is de ligging en de omvang van ondiepwatergronden aan grote verandering onderhevig. De baai vormt nu, in 2005, een belangrijk foerageergebied voor eenden en steltlopers. Er is een groen strand ontstaan tussen paal 5 en 7!!
Dynamisch kustgedrag
Vooral langs het Bornrif is hierdoor een grote verandering in de ligging van de kustlijn ontstaan. De erosie breidt zich langzaam uit in oostelijke richting en schuift daarbij het Bornrif voor zich uit. Een uitloper van het rif sluit bij kilometerpaal 7 (Ballum) aan op de kust. Tussen de kust en het rif is een trog ontstaan die lokaal voor strandverlaging en enige duinafslag zorgt. Deze erosie, voortkomend uit dynamisch kustgedrag van zeestromen en wind, bedreigt de ligging van het strand en de zeereep. Deze zeereep is een stuifdijk die in 1960 is aangelegd om de kust te beschermen.
Vanaf de midden jaren tachtig van de vorige eeuw is de kustlijn ter hoogte van het Bornrif sterk achteruit gegaan. Handhaven van de ligging van de kustlijn is niet eenvoudig.
Borstelwormen
Wetenschappelijke naam: Polychaeta (klasse binnen de Ringwormen, Annelida)
Borstelwormen zijn ringwormen met lichaamssegmenten, meestal met een duidelijke kop met tentakels. Ze bewegen zich voort door middel van borstels op beweegbare uitstulpingen (parapodia) langs het lichaam. Vaak fungeren de borstels ook als kieuwen (ademhaling). In tegenstelling tot de Regenwormachtigen (Oligochaeta) zijn de Borstelwormen van gescheiden geslacht en worden hun geslachtscellen in vele segmenten gevormd. De meeste soorten Borstelwormen leven op of in de zeebodem (o.a. Kokerwormen, Zeeduizendpoten ofwel Zagers, en Zeepieren), maar er zijn ook parasieten en commensalen (dieren die profiteren van hun gastheer, zonder dat deze er last of gemak van heeft).
Bos op Terschelling
De bossen op Terschelling zijn door mensenhanden aangelegd, vaak met behulp van de zogenaamde Terschellinger plantmethode. Oorspronkelijk waren het bijna uitsluitend naaldbossen. Bij verjonging van de bossen geeft men tegenwoordig de voorkeur aan loofbomen. Het aantal paddestoelen en bosvogeltjes op Terschelling is door bosaanleg fors uitgebreid.
bosbok
De bosbok lijkt veel op een kleine sitatoenga. In tegenstelling tot veel andere antilopen leven ze niet in groepen, maar solitair, behalve in de bronsttijd. Bosbokken eten bladeren in de bossen en zijn vooral `s nachts actief.
Wetensch. naam: Tragelaphus scriptus
Engelse naam: bush buck
Verspreiding: Afrika ten zuiden van de Sahara
Voedsel: bladeren en twijgen
Lengte: kop-romp 1 - 1,5 m, schouderhoogte 70 - 75 cm
Gewicht: 40 - 70 kg
Status: algemeen
Bosbraam
Gewone braam wordt ook wel bosbraam genoemd. Dit is de braam die je overal tegenkomt op plaatsen met uiteenlopende groeiomstandigheden zoals het bos en de bosrand. Op de waddeneilanden groeit hij voornamelijk in de vlierstruwelen op de kalkrijke duinen en in het bos. Vanwege hun kleurstoffen werden bramen vroeger gebruikt om stoffen en wol mee te verven.
Namen: Ned: Braam (bosbraam, gewone braam) Lat: Rubus fruticosus Eng: Blackberry Fra: RonceDui: Echte Brombeere
Boschplaat
De Boschplaat omvat het hele oostelijke deel van Terschelling. Dit 4400 hectare grote gebied is één van de rijkste natuurgebieden van ons land en is daarom al meer dan 30 jaar lang Europees Natuurmonument. Voor het grootste gedeelte is het een kweldergebied, maar ook duinvorming vindt er nog steeds op grote schaal plaats. Onderdeel van de Boschplaat vormen de Vaste Duinen en de Groede.
Bosdieren op Terschelling
Echte bosdieren (afgezien van een aantal vogelsoorten) komen er op Terschelling niet voor. Alleen enkele muizensoorten als bosmuis, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, die zich alledrie bij voorkeur langs de bosranden ophouden en sinds kort de rosse woelmuis, die een voorkeur heeft voor loofbos. Buiten de bossen komen deze muizen echter ook veelvuldig voor. Hoewel meestal in de duinen, zijn er ook in het bos wel konijnen te vinden.
Een typisch diertje van de dennenbossen is de dennenscheerder. Het kevertje legt eitjes in de schors van niet al te gezonde dennenbomen en pas gekapte (of liever gevelde, gekapt wordt er niet veel meer) dennenbomen. De jonge beestjes vreten de jonge scheuten van gezonde bomen weg; de gevolgen zijn te herkennen aan wegkwijnende kronen. Ook op Terschelling gaat de dennenscheerder regelmatig zijn vernietigende gang.
bosduivel
De bosduivel is een van de vier of vijf soorten slingerapen die allen in een eigen gebied in Zuid-Amerika thuishoren. Ze verblijven bijna uitsluitend in het tropisch regenwoud en zoeken hun gevarieerde plantenkost in het hoogste en middelste deel van de bomen.
Bij het klimmen slaan ze vaak hun lange grijpstaart om een tak en bewegen hand over hand over de takken. Aan hun handen hebben ze geen duimen, het is meer een haak die ze snel om takken kunnen slaan.
Andere namen: kwatta; zwarte slingeraap
Wetensch. naam: Ateles paniscus
Engelse naam: black spider monkey
Verspreiding: Zuid-Amerika: in het hart van het Amazonegebied, van Bolivia tot in Guyana
Voedsel: vruchten, noten, bladeren en bloesem
Lengte: 40 - 60 cm, staart 60 - 90 cm
Gewicht: 9 kg
Status: algemeen
bosgems
Dit hoefdier is niet zo snel maar staat wel erg stevig op zijn poten. De bosgems leeft in bosrijke berggebieden. Hij is vooral vroeg in de ochtend en laat op de dag actief.
Zijn vacht ziet er grotendeels donker uit, maar de haren zijn aan de basis licht gekleurd. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben horens waarmee ze zich kunnen verdedigen. In China wordt veel op de bosgems gejaagd wegens vermeende geneeskrachtige werking van verschillende van zijn lichaamsdelen.
De (gewone) bosgems behoort samen met de Japanse bosgems, de Formosabosgems en en de goral tot de bosgeitantilopen. Het is de grootste van deze vier en is ook het meest wijd verspreid.
Andere namen: gewone bosgems; kambing oetan
Wetensch. naam: Capricornis sumatrensis
Engelse naam: mainland serow
Verspreiding: Oost-Azië: Sumatra tot Himalaya, Zuid-China
Voedsel: gras en bladeren
Lengte: 1,4 - 1,5 m; staart 8 - 21 cm
Gewicht: tot 140 kg
Status: kwetsbaar
boshond
Boshonden hebben de vorm van een tekkel: een lang lijf met korte poten maar wel een stompere snuit. Boshonden leven in de wouden en de beboste steppen van noordelijk Zuid-Amerika.
Ze jagen meestal overdag in troepen van maximaal tien dieren. Met zo`n jachtgroep kunnen ze zelfs dieren aan van het formaat nandoe en capibara.
`s Nachts verblijven ze bij voorkeur in ondergrondse gangen, dikwijls een verlaten hol van een gordeldier. De boshond is niet zo`n beste graver, maar wel een prima zwemmer.
Wetensch. naam: Speothos venaticus
Engelse naam: bush dog
Verspreiding: Noordelijk Zuid-Amerika
Voedsel: zoogdieren en vissen
Lengte: 60 - 75 cm, staart 15 cm
Gewicht: 6 kg
Status: kwetsbaar
Bosje blauwe anjers
Door extra genen in te bouwen kunnen kwekers van sierbloemen snel variëteiten kweken die door normaal kruisen niet mogelijk zijn. Zo bestaan er van nature geen blauwe anjers of rozen, omdat het gen voor de blauwe kleur in die bloemsoorten niet bestaat. De petunia heeft wel zo`n blauw gen. Dankzij dit gen kon een blauwpaarse anjer worden ontwikkeld.
Meer keuze
Door bloemen genetisch te veranderen kunnen nieuwe variëteiten worden ontwikkeld. De consument krijgt zo een grotere keuze.
Overbodig?
De blauwe biotech-anjers zijn nu ook in ons land te koop. Hun hoge prijs maakt het een echt `luxe`product, waarvan het de vraag is of de Nederlandse consument daarop zit te wachten. Lees meer over sierbloemen en biotechnologie
bosmuis
De bosmuis is grijsbuin met een witte buik, een gele keel en een oranjebruine borstvlek. Hij leeft in bossen, velden en tuinen. In de winter leven ze ook graag in huizen, maar daardoor zijn het nog geen huismuizen. Bosmuizen kunnen onderscheiden worden van echte huismuizen door hun wittere onderkant en grotere oren.
Bosmuizen kunnen lange tunnels graven maar kiezen soms ook een holle boom als woning. Ze markeren hun territorium met urine en verjagen opdringerige soortgenoten als dat moet actief.
Wetensch. naam: Apodemus sylvaticus
Engelse naam: wood mouse
Verspreiding: Europa, Noord-Afrika, Zuidwesten en Midden-Azië
Voedsel: zaden, noten, vruchten, paddestoelen, insecten, slakken
Lengte: 8 - 11 cm, staart 7 - 11 cm
Gewicht: 15 - 30 gram
Status: algemeen
Bosmuis
De bosmuis is voornamelijk `s nachts actief. Het is een behendige klimmer en snelle kolonisator. Uit waarnemingen en braakballen onderzoek bij uilen is gebleken dat de bosmuis in bijna heel Nederland, met uitzondering van Rottumeroog en Rottumerplaat voorkomt. Nesten worden zowel onder- als bovengronds gemaakt van bladeren, grassen en mossen. Het voedsel van de bosmuis is zeer gevarieerd: onder andere zaden, granen, noten, bessen, jonge plantendelen, bast, spinnen, insecten, slakken, eieren, wormen en paddestoelen behoren tot het menu.
Namen: Ned: bosmuis Eng: wood mouse (long-tailed field mouse) Fra: le mulot (sylvestre)Dui: die Waldmaus Lat: Apodemus sylvaticus
Bosrietzanger
Wetenschappelijke naam: Acrocephalus palustris
Aantal broedparen in Nederland: 70.000-110.000 (1998-2000)
Biotoop: verruigde rietvelden en middelhoge ruigtekruidenvegetatie, vaak bij bosjes
Geluid: Bosrietzanger
Bossen op Schiermonnikoog
Op Schiermonnikoog zijn zowel naaldbomen als loofbomen. De naaldbomen zijn al bijna 100 jaar oud. Ze zijn rond 1915 geplant in opdracht van de eigenaar van het eiland in die tijd, Graaf Von Bernstorff. Dit deed hij omdat de wind teveel zand uit de duinen wegblies. Onder de bomen bleef het zand meer liggen. De bomen zouden de bodem vasthouden en de wind breken en konden zo de verstuiving tegengaan. In de luwte van het naaldbos groeiden steeds meer loofbomen, zoals elzen en berken.
Omdat de ondergroei van het naaldbos niet erg rijk is en naaldbomen bovendien veel water verbruiken, streeft Natuurmonumenten naar een meer gevarieerd, gemengd bos. De noordrand van het naaldbos is voor de natuur wel interessant. Er komen bijzondere vogels (sijs en barmsijs), planten (stekende wolfsklauw en kleine keverorchis) en veel paddestoelen (onder meer koperrode spijkerzwam en papilrussula) voor. Sommige van deze soorten zijn vooral bekend van de Scandinavische dennenbossen.
bosspitsmuis
De bosspitsmuis is een van de kleinste zoogdieren. Het is in ons land de meest voorkomende spitsmuizensoort. Deze insectenetertjes leven doorgaans alleen in tunnels in het gras.
Spitsmuizen zijn hyperactieve diertjes die altijd op zoek zijn naar voedsel. Per etmaal eet een spitsmuis bijna zijn eigen lichaamsgewicht aan wormen, insecten en ander (dierlijk) voedsel.
Wetensch. naam: Sorex araneus
Engelse naam: common shrew
Verspreiding: Europa en Azië
Voedsel: insekten, wormen, slakken
Lengte: 5 - 8 cm, staart 2,5 - 4,5 cm
Gewicht: 5 - 14 gram
bosuil
De bosuil heeft grote, zwarte ogen. Hij komt niet alleen in het bos voor, maar ook in meer open terrein en zelfs in stadsparken. Als er maar bomen zijn waarin hij overdag kan slapen.
`s Nachts jaagt deze uil vanaf een hoge zitplaats. Zijn prooi vindt hij als het moet alleen op het gehoor. Hij vliegt er geruisloos opaf en grijpt de prooi met zijn krachtige klauwen.
Vaker dan gezien wordt de bosuil gehoord: in het broedseizoen met een schel `kewiek` en de rest van het jaar het bekende spookachtige beverige `hoe-hoe-hoe`.
Wetensch. naam: Strix aluco
Engelse naam: Tawny Owl
Verspreiding: Europa, Azië, Noordwest Afrika
Voedsel: kleine zoogdieren, vogels, reptielen, ook insecten
Lengte: 37 - 39 cm
Gewicht: 450 - 550 g
Bosuil
Wetenschappelijke naam: Strix aluco
Aantal broedparen in Nederland: 4500-5500 (1998-2000)
Biotoop: opgaand open loof- en gemengd bos met natuurlijke holten; ook in lanen, oude parken en begraafplaatsen
Geluid: Bosuil
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
Bosvleermuis
De bosvleermuis jaagt op uiteenlopende, insectenrijke plaatsen. Bij voorkeur gaat het hier om open terrein. De prooi bestaat uit nachtvlinders en kevers. Bosvleermuizen komen veel voor in het middelgebergte en kunnen over afstanden tot 810 kilometer trekken. Waarnemingen op de waddeneilanden zijn dan ook waarschijnlijk dieren die op doortrek zijn.
De bosvleermuis is opgenomen op de Rode Lijst van bedreigde zoogdiersoorten in Nederland. Over de ecologie van deze soort is nog weinig bekend.
De bosvleermuis heeft een lichaamslengte van 4,8 - 6,8 cm en een vleugelspanwijdte van 26 - 32 cm. Het gewicht is elf tot twintig gram. De vacht is rood- tot donkerbruin, met een iets lichtere buik en een gelere-grijzere rug. De bosvleermuis heeft een donkere ondervacht.
Namen: Ned: bosvleermuis (Leislers vleermuis) Eng: Leisler`s bat Fra: la noctule de LeislerDui: der Kleine Abendsegler Lat: Nyctalus leisleri
Bosvogels op Terschelling
De ontwikkeling van en in de bossen heeft de rijkdom aan broedvogels op het eiland fors doen toenemen. Met name de loofbosgedeeltes trekken vaak aantrekkelijke soorten zangvogeltjes. En omdat in de bossen het loofhoutgedeelte nog volop in ontwikkeling is belooft dit nog heel wat.
Aanvankelijk vestigden zich vogeltjes uit de struwelen en singels in de duinen als fitis en kneu, maar geleidelijk aan kwamen er ook echte bosvogels en toen de eerst aangelegde bossen al wat op leeftijd kwamen zelfs veel bosvogels. Ongeveer 45 broedvogels zijn er nu te vinden, sommige heel talrijk, andere heel schaars. De fitis zoekt vooral loofhout, net als bijvoorbeeld de zwarte kraai, de roodborst, de winterkoning en de tjiftjaf, die erg veel op de fitis lijkt. Ook de bosranden zijn populair: kneu, merel, houtsnip, nachtegaal en barmsijs om er een aantal te noemen. Ook de vink zoekt vooral de bosranden, en hoe ouder de bossen worden, des te meer vinken komen er. Tortelduif en zwartkop zijn zowel in de loofbossen als in gemengde bossen te vinden. Vogels van de naaldbossen zijn: de houtduif en ons kleinste zangvogeltje het goudhaantje, met allebei een voorkeur voor sitkasparren, en gekraagde roodstaart. Het plaatsen van nestkasten heeft veel koolmezen getrokken.
Waar zoveel prooi als vogeltjes en muizen is, zijn ook roofvogels: torenvalk, ransuil, en sperwer, al is het niet in grote aantallen. De weinige ransuilen en sperwers verstoppen zich meestal in de donkere naaldbossen.
Vooral in de herfst zijn er veel doortrekkers te vinden, op weg naar het warme zuiden: zwartkop, grauwe en bonte vliegenvanger, en het kleine goudhaantje.
Bot
Bot is een platvis van de brakke wateren, die niet langer wordt dan zestig centimeter. De bovenzijde is matbruin tot groenbruin met roodoranje vlekjes. De bot heeft langs de basis van de vinnen en de zijllijn ruwe stekeltjes (in tegenstelling tot schol). De onderkant is vuilwit. Het lichaam is ruitvormig en de kop is vrij klein. De meeste botten zijn in hun jeugd naar rechts gedraaid. Vijf à 10% draait echter naar links.
Botten paaien in zeewater (de zuidelijke Noordzee), maar groeien in brak water op. Ze leven bij voorkeur in estuaria en riviermondingen. De paaitijd duurt van februari tot april. Botten komen voor de kust veel voor en eten daar ook veel. Daarom zijn ze daar een belangrijke schakel in de voedselketen van het ecosysteem. Botten eten vooral wormen, krabben en kreeften, maar ook wel kleine vis (grondels en spiering).
Namen: Ned: Bot (lovertje, rivierschol, IJbot, but) Lat: Platichthys flesus Eng: FlounderDui: Flunder (Butt, Struffbutt) Fra: Flet (flet commun) Dan: Skrubbe (flynder) Nor: Flyndre
Botsing: hoe het werkt
Platen botsen (1)
a: Twee tektonische platen met oceanische korst botsen. Een diepzeetrog ontstaat. b: De zwaarste plaat duikt de mantel in. Platen botsen (2)
a: Een continent beweegt in de richting van de diepzeetrog Platen botsen (3)
a: Continentale korst is lichter dan oceanische korst en kan niet met de rest van de plaat de zachte mantel induiken. b: De onderduikende plaat breekt af en zakt in de zachte mantel Platen botsen (4)
a: De plaat met oceanische korst breekt, doordat de twee platen nog steeds naar elkaar toe bewegen. Platen botsen (5)
a: Een diepzeetrog ontstaat. b: De plaat duikt in de zachte mantel. Platen botsen (6)
a: Een continent beweegt in de richting van de diepzeetrog. Platen botsen (7)
a: Continentale korst is lichter dan oceanische korst en kan niet met de rest van de plaat de zachte mantel induiken. Een botsing is niet te voorkomen. Een voorbeeld van deze situatie is de botsing tussen Afrika en Europa. Platen botsen (8)
a: Door de botsing wordt de ene continentale korst omhoog gedrukt, geplooid en gebroken: een gebergte ontstaat. Zo ontstaat door de botsing van India tegen Azië het Himalaya-gebergte.
Bouwstenen van je lichaam
Je had het misschien niet verwacht, maar een levend mens bestaat uit allerlei chemische verbindingen. Deze chemische verbindingen zijn opgebouwd uit een aantal grondstoffen die alle mensen in hun lichaam hebben. Eigenlijk is de mens dus ook een stukje scheikunde.
Zo`n grondstof wordt ook wel een element genoemd. Al deze grondstoffen leven zelf niet. Maar de reacties tussen de verschillende grondstoffen zorgen voor het verschijnsel dat we leven noemen.
Een mens bestaat voor 64% uit water
Welke grondstoffen zitten er allemaal in je lijf?
Een mens bestaat voor 64% uit water. Water bestaat uit de grondstoffen waterstof en zuurstof. 64% van de totale hoeveelheid waterstof en zuurstof in ons lichaam wordt dus al opgemaakt door het water in ons lichaam. Als voorbeeld is een mens van zeventig kilo genomen. Deze mens is hier opgesplitst in al zijn grondstoffen. Daarnaast staat hoeveel kilogram hij van alles heeft.
Waterstof
6.7 kg
Zuurstof
45.5 kg
Koolstof
13.0 kg
Stikstof
2.3 kg
Calcium
1.1 kg
Fosfor
0.7 kg
Natrium
0.5 kg
Kalium
kleine hoeveelheden
Zwavel
kleine hoeveelheden
Chloride
kleine hoeveelheden
Magnesium
kleine hoeveelheden
IJzer
kleine hoeveelheden
Sporenelementen
kleine hoeveelheden
Calcium zit in je botten. Natrium en kalium zitten in je zenuwen en spieren. Natrium, kalium, calcium en ijzer vind je in je bloed.
Boven-Perm - Zechstein
De afzettingen uit de Zechstein Groep onderscheiden zich van die van de Slochteren Formatie in de Boven-Rotliegend Groep door hun specifieke karakter als indampingsgesteenten. Deze indamping vond plaats in cycli. Daarvan is er in Nederland een vijftal herkend. De cycli dienen als basis voor de lithostratigrafische indeling van het Zechstein in formaties.
Boorkern van de `Koperschalie` op een diepte van 3290 meter © TNO-NITG
Klik hier voor een overzicht van alle perioden uit de algemene geologische tijdschaal.
Braamsluiper
Wetenschappelijke naam: Sylvia curruca
Aantal broedparen in Nederland: 13.000-20.000 (1998-2000)
Biotoop: halfopen, structuurrijke vegetatie, bijvoorbeeld in meidoornstruweel, verwaarloosde parken en houtwallen
Geluid: Braamsluiper
Bron: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, SOVON, 2002
Brachiosauridae
De Brachiosauridae waren sauropoden die in de Jura ontstonden. Ze leefden tot halverwege het Krijt. Heel karakteristiek waren de voorpoten, die minstens net zo groot, maar vaak ook langer waren dan de achterpoten. Brachiosauridae hadden een relatief lange nek, de staart was in verhouding vrij kort. Opvallend waren de grote neusgaten, die hoog boven de schedel uitstaken. Net als alle andere sauropoden waren ook de Brachiosauriërs plantenetende viervoeters.
De meest bekende Brachiosauriër is Brachiosaurus brancai, tot op heden het grootste complete dinosaurusskelet dat bekend is. Het fossiel werd bijna een eeuw geleden opgegraven tijdens een expeditie van het Humboldt museum in Berlijn in de binnenlanden van wat tegenwoordig Tanzania heet.
Brachiosauriërs zullen, mede dankzij hun hoge voorpoten en lange nek, waarschijnlijk graag bovenin de hoogste bomen gegraasd hebben. Hun tanden zijn, voor sauropoden althans, vrij groot.
Fossielen van Brachiosauridae zijn vooral bekend uit Tanzania, maar ook in de VS, Portugal, Groot-Brittanië, Madagascar en Argentinië zijn hun resten gevonden.
Brachiosaurus-skeletten zijn te zien in musea in Berlijn en Chicago, maar ook in Mèze in Frankrijk staat een model. Uit Argentinië kennen we resten van de Brachiosauriërs Chubutisaurus. In Dino Argentino zijn er enkele botten van deze sauropode te zien.
Brakwatergebieden
Een brakwatergebied kenmerkt zich door menging van zoet water en zeewater. Het mengen kan zowel binnendijks als buitendijks optreden. Het zoutgehalte van brak water kan variëren van een halve gram per liter tot 30 gram per liter. Water met minder dan een halve gram zout per liter wordt als zoet beschouwd. Kenmerkende soorten dieren en planten voor een brakwatergebied zijn de bot, de aasgarnaal, de driedoornige stekelbaars, zeekraal en zeeaster.
In binnendijkse brakwatergebieden kunnen boeren niet altijd telen wat ze willen. De meeste gewone landbouwgewassen kunnen niet tegen zout water. Maar er zijn er ook soorten die juist brakke omstandigheden nodig hebben om te groeien. Deze soorten worden de zilte zeegroenten genoemd. Zeekraal en zeeaster zijn daar voorbeelden van.
Brakwatergrondel
De brakwatergrondel is een klein visje, hij wordt maximaal 6,5 cm lang. De brakwatergrondel leeft relatief kort, maximaal twintig maanden. Deze vis komt veelvuldig voor in ondiepe geulen in de Waddenzee waar hij vlokreeftjes en wormen eet. Als de temperatuur van het water beneden de 5°C zakt trekt de brakwatergrondel weg naar de volle zee.
Namen: Ned: Brakwatergrondel Lat: Pomatoschistus microps Eng: Common gobyDui: Strandgrundel Dan: Lerkutling (diminutive) Fra: Gobie tacheté
Brakwaterkokkel
Nederlandse naam
Brakwaterkokkel.
Wetenschappelijke naam
Cerastoderma lamarcki (Reeve, 1844).
Behoort tot de
Tweekleppigen (Bivalvia).
Belangrijkste kenmerken
Een vrij stevige schelp - dunner dan de kokkel en langwerpiger van vorm. De achterkant is verlengd en de top ligt iets uit het midden. De schelp heeft maximaal 28 radiale ribben die boller zijn dan bij de Kokkel. De groeven ertussen zijn smaller dan de ribben zelf. Aan de binnenkant lopen de groeven bijna tot aan de top door.
Grootte
Tot 5 cm breed en 4 cm hoog.
Kleur
Geelwit of bruin.
Voorkomen in Nederland
Komt in brak water voor in Zuid-Holland, Zeeland en op de Waddeneilanden. Langs het strand spoelen oude kleppen regelmatig aan.
Leefomgeving
Brakwaterkokkels leven in rustig water, vooral achter de dijken of in zee ingegraven in het zand, tot tientallen meters diep.
Vergelijkbare soorten
De brakwaterkokkel kan verward worden met de kokkel. De brakwaterkokkel heeft een veel kortere slotband. Dit is alleen bij verse exemplaren goed te zien. Ook lopen de groeven binnenin bij de brakwaterkokkel verder door. Bij oude exemplaren is het onderscheid tussen beide soorten moeilijk.
Naamgeving
De naam verwijst naar het leefgebied: brak water.
Referenties
Veldgids Schelpen Bruyne, R.H. de, 2004. KNNV Uitgeverij; Jeugdbondsuitgeverij.
Gids van kust en strand: flora en fauna Hayward, P., Nelson-Smith, T., Shields, C., Bramall, W.
Brakwaterpok
Brakwaterpokken kunnen, in tegenstelling tot de gewone zeepok, ook in brak water goed overleven. Verder is hun leefwijze vrijwel gelijk, ook brakwaterpokken kun je vinden op alles wat hard is en van nul tot tien meter diep ligt, drijft of leeft. Brakwaterpokken worden hooguit 15 mm in doorsnede. Deze pokken zijn gebroken wit.
Namen: Ned: Brakwaterpok Lat: Balanus improvisus Eng: Brackish water barnacleDui: Brackwasser-Seepocke Dan: Brakvandsrur
Brandend zand
Je ligt lekker te zonnen op het strand. Er waait een koel briesje door je haren. Je staat op om een ijsje te gaan kopen. Rustig wandel je naar het strandpaviljoen, maar al snel begin je te rennen... Au! Wat is dat zand heeeet!
Deze situatie ken je misschien wel uit eigen ervaring. Zand kan in het directe zonlicht namelijk enorm heet worden. Niet alleen op het strand, maar ook in de duinen. Vooral op een zuidhelling, waar de zon loodrecht op schijnt, kunnen extreem hoge temperaturen worden waargenomen. Op een warme zomerdag kan dit wel oplopen tot 80 °C. Je voeten kunnen dit niet verdragen en de meeste planten ook niet. Als je erop let, zie je dat er op de zuidhellingen niet veel plantengroei voorkomt. Er groeien alleen kleine plantjes zoals het kandelaartje, het ruw vergeet-mij-nietje en wat mosjes.
Het is bijna onvoorstelbaar dat hier iets kan groeien. Een normale plant zou helemaal verdrogen in de hete zon. Het vereist dus wel een aantal aanpassingen van de planten die hier groeien. Mossen hebben er iets op verzonnen; ze houden een droogteslaap. Dit houdt in dat ze helemaal kunnen verdrogen zonder dood te gaan. Ze zien er dan weliswaar dood uit, maar na een regenbui komen ze binnen één minuut weer tot leven en kleuren frisgroen. Ze kunnen namelijk met hun bladeren direct het vocht opnemen.
Het kandelaartje en het ruw vergeet-mij-nietje doen het anders. Zij zorgen er voor dat ze in de zomer niet boven de grond zijn; ze brengen de zomer door als zaad. Op deze manier ontwijken ze de hete temperaturen in de zomer.
Brandgans
Brandganzen broeden in kolonies op Spitsbergen, Nova Zembla, Groenland en op het eiland Vaygach. Overwinteren doen ze in West-Europa. Tussen oktober en maart zijn wel 160.000 exemplaren te vinden in het noorden van Groningen, Friesland, Flevoland en het deltagebied. Gemiddeld overwintert ongeveer 90% van alle brandganzen in Nederland. Deze hebben allemaal gebroed op Nova Zembla. Sinds 1988 broeden enkele tientallen (vanuit gevangenschap ontsnapte) brandganzen in Nederland. Brandganzen eten gras, twijgen en zaden, maar soms ook weekdieren en schaaldieren.
Namen: Ned: Brandgans Eng: Barnacle goose Fra: Bernache nonnetteDui: Weisswangengans (Nonnengans) Dan: Bramgis Nor: Hvitkinngis Fries: Paugoes Ital: Oca facciabianca Lat: Branta leucopsis
Weblinks
Een schilderij met brandganzen stap-voor-stap opgebouwd: http://www.martinridley.com/4_barnacle_geese_wildfowl_paintings.html
Vogelbescherming over de brandgans http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=359
brandgans
Deze vrij kleine gans is onmiskenbaar met zijn witte gezicht, zwarte hals en contrastrijke licht- en donkergrijs getekende lichaam.
Brandganzen broeden voornamelijk op Nova Zembla, Spitsbergen en langs de Noordoost-kust van Groenland. De populatie van Nova Zembla is de grootste en overwintert voor een belangrijk deel in Nederland. De laatste jaren broedt een toenemend aantal ontsnapte of uitgezette brandganzen in ons land.
Wetensch. naam: Branta leucopsis
Engelse naam: barnacle goose
Verspreiding: Europa, Groenland
Voedsel: planten
Lengte: 58 - 70 cm, spanwijdte 132 - 145 cm
Brandspuithuuske Ameland
Rond 1913 verrezen in alle vier de dorpen op Ameland brandspuithuisjes. Deze huisjes deden dienst als bergplaats voor de brandspuiten. Het brandspuithuuske in Nes is al die jaren bewaard gebleven. Het is nu een monument en onlangs volledig gerestaureerd. Het huisje is vrij toegankelijk en op authentieke wijze ingericht.
Weblink:
http://www.amelandermusea.nl/cultuurhistorisch-index.php
Braziel
Brazielhout ofwel pernambuco, afkomstig van de brazielboom, is de leverancier van het pigment braziel. Het pigment is veel toegepast als textielverf. Brazielhout stond vroeger dan ook bekend als `verfhout`.
Braziel, takje van de boom en pigment
Kleur
Brazielhout is oranje van kleur. Door blootstelling aan de lucht verandert de kleur in donkerrood.
Herkomst
De brazielboom (Caesalpinia echinata) is inheems in Brazilië. Het land Brazilië is naar deze boomsoort vernoemd.
Productie
Braziel wordt uit het hout van de brazielboom gewonnen. Om het pigment eruit te halen wordt het hout geraspt. Vervolgens vermengt men het geraspte hout met water. Daarna blijft het mengsel een tijd staan. Door de invloed van zuurstof verkleurt het mengsel van geel naar rood. Tenslotte wordt zout aan het mengsel toegevoegd. Daarna laat men het water verdampen, waarbij de zouten en het pigment uitkristalliseren.
Toepassing
Het pigment braziel werd vroeger veel gebruikt om textiel te verven. Daarnaast is het toegepast in de miniatuurschilderkunst en bij de fabricage van inkt.
Brazzameerkat
Meerkatten is een verzamelnaam voor een aantal acrobatische apensoorten. De Brazzameerkat is een robuuste meerkat die teruggetrokken in de regenwouden van midden Afrika leeft. Het mannetje heeft een opvallende blauwwitte snor en baard. Het is de enige meerkat die een vaste paarband aangaat.
Andere namen: De Brazza`s meerkat
Wetensch. naam: Cercopithecus neglectus
Engelse naam: De Brazza`s monkey; neglectus monkey
Verspreiding: Oost- en Midden-Afrika: Kameroen, Ethiopië, Kenia, Angola
Voedsel: vooral vruchten en zaden
Lengte: kop - romp 50 - 60 cm, staart 60 - 80 cm
Gewicht: 4 - 7 kg
Status: thans niet bedreigd
Brede orchis
De brede orchis komt voor in vochtige duinvalleien, op vochtige matig voedselrijke hooilanden en op blauwgraslanden. De brede orchis is in Nederland de laatste jaren sterk achteruit gegaan. Dit komt door bemesting, ontwatering en ontginning.
Namen: Ned: Brede orchis Lat: Dactylorhiza majalis Eng: Broad-leaved marsh orchid Fra: Orchis a larges feuillesDui: Breitblättriges Knabenkraut
Bredocaris
Wetenschappelijke naam: Bredocaris admirabilis
Bredocaris is een uitgestorven geleedpotige, die leefde gedurende het Laat-Cambrium (ca. 510-500 miljoen jaar geleden). Het was een zeer klein (1 millimeter lang), kreeftachtig diertje met groot kopschild. Aan het borststuk droeg Bredocaris 8 paar gelijkvormige zwempoten. Zijn achterlijf was ongesegmenteerd. Bredocaris leefde in zee.
Breedpootkrab
De breedpootkrab komt algemeen voor langs de kusten van de Noordzee. Het is, net als de gewone en fluwelen zwemkrab, een goede zwemmer met tot peddels vergroeide achterpoten. Deze zwempoten zijn bij de breedpootkrab echter kleiner dan bij de andere soorten. Hij heeft een grijsblauw (soms roze), glad rugschild met witte tekening, en wordt tot 2 cm breed. Hij leeft in de getijdenzone, op zandige ondergrond. In de Waddenzee wordt de breedpootkrab zelden gevonden.
Tussen 1955 en 1975 is de breedpootkrab niet waargenomen langs de Nederlandse kust. Men heeft geen verklaring voor het vertrek, noch voor de terugkomst van dit dier. Mogelijk hebben strenge winters er mee te maken. Normaal is de breedpootkrab na een strenge winter erg zeldzaam, maar herstelt de stand zich na enkele jaren weer.
Namen:
Ned: Breedpootkrab Lat: Portumnus latipes Eng: Pennant`s swimming crabDui: Breitfuß-Krabbe Dan: zie Latijnse naam
breedsnuitkaaiman
© 1998 Adam Britton
De breedsnuitkaaiman is een moerasbewoner uit Uruguay en de zuidoostkust van Brazilië. Hij is meestal donker gekleurd, met donkere vlekken op de kaken. De nesten van deze dieren bestaan uit heuvels van plantaardig materiaal. Ze leggen 20 tot 60 eieren per keer.
Wetensch. naam: Caiman latirostris
Engelse naam: broad-snouted caiman
Verspreiding: Uruguay en zuidelijke kust Brazilië
Voedsel: waterslakken, vissen, vogels en kleine zoogdieren
Lengte: tot 3,5 m
Status: algemeen
Breedvinpantservissen
Wetenschappelijke naam: Rhenanida, Rhenaniformes (orde binnen de Kaakpantservissen, Placodermi)
Breedvinpantservissen zijn uitgestorven pantservissen, die leefden gedurende het Devoon (ca. 410-360 miljoen jaar geleden). Ze hadden een platte schedel, die werd bedekt door beenplaten. Door hun grote, vleugelvormige borstvinnen leken ze op Roggen.
brilbeer
De brilbeer is de enige beer die in Zuid-Amerika leeft. Hij dankt zijn naam aan de lichte tekening rond zijn ogen.
Deze beer klimt goed en brengt een groot deel van zijn tijd door in bomen. Hij leeft vooral van plantaardige kost die hij met zijn sterke kaken goed kan fijnmalen. Ook taaie en stekelige planten staan op zijn menu.
Vroeger kwam de brilbeer ook in het laagland voor. Tegenwoordig is hij teruggedrongen tot de bergwouden tiussen 1000 en 2700 meter in de Andes.
Andere namen: Andesbeer
Wetensch. naam: Tremarctos ornatus
Engelse naam: spectacled bear
Verspreiding: Zuid-Amerika: bossen in Andes gebergte
Voedsel: vruchten, wortels, bladeren
Lengte: 1,5 - 2 m
Gewicht: 140 - 175 kg
Status: kwetsbaar
Brilduiker
De brilduiker broedt vooral in zoetwatergebieden in Scandinavië en Rusland. Daarnaast broeden ook kleine aantallen in Schotland, Midden-Europa en Oost-Europa. Buiten het broedseizoen komt de brilduiker ook op zout water voor en kan dan vanaf oktober ook voor de Nederlandse kust gezien worden. In de winter kunnen groepjes brilduikers gezien worden die voedsel zoeken. Dit doen ze door onder te duiken en de bodem af te zoeken naar kreeftachtigen en schelpdieren. In april trekken de meeste brilduikers weer naar het noorden.
Namen: Ned: Brilduiker Eng: Common Goldeneye Fra: Garrot à oeil d`orDui: Schellente Dan: Hvinand Nor: Kvinand Fries: Rinkelein Ital: Quattrocchi Lat: Bucephala clangula
Broeikaseffect
In een broeikas zorgt het glas ervoor dat de warmte van de zon in de kas blijft. Op dezelfde manier zorgt de atmosfeer ervoor dat de warmte van de zon niet direct terug gaat naar de ruimte. De term broeikaseffect wordt gebruikt voor de stijging van de temperatuur als gevolg van de toename van bepaalde stoffen in de atmosfeer. De belangrijkste van die stoffen is kooldioxide (CO2) dat in grote hoeveelheden vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld in het verkeer, de industrie en de electriciteitscentrales. Het KNMI verwacht deze eeuw voor Nederland een stijging van de gemiddelde temperatuur van 1 tot 3,5 graden Celsius als gevolg van de combinatie van het broeikaseffect en de natuurlijke opwarming van de aarde.
Het broeikaseffect is voor het zee- en kustmilieu van direct belang omdat de stijging van de zeespiegel erdoor verstrekt kan worden. Daarnaast verwachten wetenschappers dat door het broeikaseffect veranderingen in het klimaat en ecosystemen zullen optreden. De doelstelling van Europa om de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 60 tot 80% te verminderen is in maart 2005 geschrapt. Wel blijft er gestreefd worden naar een daling van 15-30% van de uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990.
Weblinks:
Website van het `Intergovernmental Panel on Climate Change` (IPCC): http://www.ipcc.ch.
Website van het Global Warming International Center (GWIC): http://www.globalwarming.net
Wetenschap en politiek zijn niet unaniem over de ernst van het broeikaseffect, zie bijvoorbeeld: http://www.
Broekerpolder
De Broekerpolder is niet toegankelijk voor publiek, maar goed te overzien vanaf de waddendijk, die voor fietsers en wandelaars wel toegankelijk is. Het is een weidegebied dat door zijn bijzondere ligging achter de Waddendijk zeer rijk aan vogels is. In het voorjaar is dit een van de rijkste weidevogelgebieden van Wieringen. In voor- en najaar kunnen er grote aantallen wadvogels gezien worden die hier overtijen. En `s winters is het een goede stek om rotganzen waar te nemen. De Broeksloot is recent omgebouwd tot een interessante watergang met verlaagde walkanten. Allerlei soorten vogels, zoogdieren en amfibieën hebben inmiddels hier een plekje gevonden.
Aan de oostkant van het gebied ligt het Kraaiengat, een voormalige keileemput waar keileem gewonnen werd voor het vervaardigen van stalvloeren, en later voor de aanleg van dijken.
Brokkelster
De brokkelster heeft naar verhouding een veel kleinere schijf en veel grotere armen dan de slangster. Ze kunnen allerlei fraaie kleuren hebben. Met de ruig bestekelde armen filtert het dier plankton uit het zeewater. Brokkelsterren zijn schaars in de Waddenzee aan dijkvoeten, maar algemeen in het deltagebied. Vooral in de Oosterschelde kan de soort massaal optreden, met dikke pakketten de zeebodem bedekkend. Ze zijn erg gevoelig voor winterkou; na een strenge winter zijn ze zeldzaam.
Weblinks:
Meer informatie en mooie foto`s van de brokkelster: http://home.planet.nl/~ronoffer-duiken-html-frames-zoekframes-brokkelster.htm
Namen: Ned: Brokkelster Lat: Ophiothrix fragilis Eng: Common brittlestarDui: Zerbrechlicher Schlangenstern
brokkelster
Deze slangster onleent zijn naam aan de breekbare armen. Die vijf armen zijn dun en zeer beweeglijk. Ze zien er door de lange stekels harig uit. De kleur van de dieren varieert van geelbruin tot roze en rood. De armen hebben vaak lichte en donkere banden.
Brokkelsterren vangen plankton door hun armen omhoog te steken in de stroming.
In de Oosterschelde komt deze soort soms massaal voor en vormt dan plaatselijk hele matten op de bodem.
Wetensch. naam: Ophiotrix fragilis
Engelse naam: common brittlestar
Verspreiding: oostelijke Atlantsche Oceaan, van Noorwegen tot Zuid-Afrika
Voedsel: plankton
Lengte: centrale plaat 1 - 2 cm doorsnede, armen 10 cm
Bron- en mineraalwater
Het drinken van mineraalwater wordt steeds populairder. Vanaf 1980 tot 2002 verdrievoudigde de jaarlijkse consumptie tot ongeveer zestien liter per Nederlander. Koplopers in Europa zijn de Italianen, Belgen en Duitsers met een jaarlijks gebruik van 93 - 133 liter mineraalwater per persoon. Volgens de EU mineraalwaterrichtlijn (richtlijn 80-777-EEG) is natuurlijk mineraalwater microbiologisch heilzaam water uit een ondergrondse aquifer, een voor grondwater goeddoorlatende laag, dat door natuurlijke of geboorde bronnen wordt afgetapt. De enige behandeling die is toegestaan, is de verwijdering van ijzer en sulfides (zwavelverbindingen) en het (opnieuw) toevoegen van koolzuurgas. Voor natuurlijk mineraalwater gelden afwijkende kwaliteitseisen, mede omdat dit water niet of nauwelijks gezuiverd mag worden. Bronwater moet daarentegen net als de overige soorten verpakt water minimaal voldoen aan de in de Waterleidingwet voor drinkwater gestelde eisen.
Dat mineraalwater niet altijd aan de drinkwaternormen voldoet, blijkt uit een onderzoek naar 291 soorten mineraalwater uit 41 landen. Veertien tot twintig procent van de onderzochte producten overschrijdt de Nederlandse drinkwaternormen voor de stoffen natrium, kalium, sulfaat en fluoride. De nitraatnorm (50 mg-l) wordt nergens overschreden. Drie soorten mineraalwater hebben hogere waarden dan de streefwaarde die de Consumentenbond aanbeveelt voor babys: 25 mg nitraat per liter.
Maar de kwaliteit van mineraalwater is zeker niet slecht.
Bronkreeftjes
Wetenschappelijke naam: Thermosbaenacea (orde binnen de Hogere schaaldieren, Malacostraca)
Bronkreeftjes behoren tot de geleedpotigen. Het zijn kleine kreeftachtigen zonder ogen. De poten zijn eenvoudig gebouwd. Het kopschild wordt bij de vrouwtjes als broedbuidel gebruikt. Bronkreeftjes leven hoofdzakelijk in grottenmeertjes, sommige in warmwaterbronnen (zoet water) of in zee(grotten). Er bestaan ongeveer 34 soorten, verdeeld over 7 geslachten (genera). Deze komen voor in Italië en Slovenië, binnen de grenzen van de mesozoïsche Tethyszee.
bronnen
100 parels fokken en kweken Het Europese bedreigde-soortenprogramma Problemen van soortbehoud De recent uitgestorven dieren website
fokken van uitgestorven dieren 100 parels (o.a. quagga en berberleeuw) fokken en kweken Dedomesticatie: van tam naar wild De recent uitgestorven dieren website (informatie te vinden via: Dieren Terugbrengen-Selectief Fokken) In South Africa, the Quagga Project Breeds Success (engelstalig) the quagga project (engelstalig)
klonen van bedreigde dieren 100 parels klonen De recent uitgestorven dieren website (informatie te vinden via: Dieren Terugbrengen-Uitgestorven dieren klonen en Lijsten-Wereldwijd Uitgestorven-Zoogdieren- o.a. Pyreneeën steenbok) IJzige ark
klonen van uitgestorven dieren 100 parels klonen De recent uitgestorven dieren website (informatie te vinden via: Dieren Terugbrengen-Uitgestorven dieren klonen) The Thylacine cloning project (engelstalig)