M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


vervanginsinvesteringen
zijn die investeringen, die de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad op peil houden. De aangekochte kapitaalgoederen vervangen de economisch verouderde kapitaalgoederen. Macro-economisch zijn de vervangingsinvesteringen gelijk aan de (nationale)afschrijvingen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

verzekeringskamer
is een instelling die toezicht houdt op de verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vlottend kapitaal
zijn kapitaalgoederen die één productieperiode meegaan. In feite gaan ze in het productieproces op c.q. verloren. Vlottend kapitaal betreft de voorraadmutatie in de Nationale Rekeningen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vlottende schuld
is kortlopende schuld. De overheid heeft dan leningen afgesloten met een relatief korte looptijd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

VNO
is de Verbond van Nederlanse Ondernemingen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

volkomen elastische vraag
de absolute waarde van de prijselasticiteit is oneindig groot (uit: begrippenlijst economie, 2002)

volkomen inelastische vraag
bij een prijsverandering verandert de gevraagde hoeveelheid niet. De waarde van de prijselasticiteit is (altijd) nul. Het schoolvoorbeeld van een volkomen inelastisch goed is zout.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

volkomen markt
markt die gekenmerkt wordt door een homogeen goed, waar volledige informatie over bestaat en de toe- en uittreding vrij is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

volksverzekeringen
zijn sociale verzekeringen die voor iedereen gelden. Dit in tegenstelling tot de werknemersverzekeringen. De volksverzekeringen beginnen allemaal met een A, zoals de AAW, AWBZ, AOW, AWW, en de AKW (uit: begrippenlijst economie, 2002)

volledige werkgelegenheid
is sprake van als de productiecapaciteit volledig benut wordt. Dit wordt het bestedingsevenwicht genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Voltijdbaan
(full-time) is sprake van als iemand op jaarbasis het maximale aantal CAO-uren werkt. Iemand die minder werkt heeft een deeltijd of part-time baan(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voordeel internationale handel
ligt vooral in het benutten van de voordelen van specialisatie. Elk land legt zich toe op de productie van goederen waar het een voorsprong in heeft, of (relatief gezien) het beste in is. Mondiaal gezien is de productie hierdoor veel groter en het welvaartsniveau veel hoger dan zonder internationele handel. Zie eventueel ook de Wet van Ricardo.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voordelen prijs- en marktmechanisme
als coördinatie mechanisme in de (vrije) markteconomie worden bijvoorbeeld vaak genoemd: de consumentensoevereiniteit, het allocatieprobleem wordt deels vanzelf opgelost, de productiefactoren worden zo efficiënt mogelijk ingezet, en veel ruimte voor particulier initiatief. Zie ook de nadelen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voorraadgrootheid
is een grootheid waarvan de omvang op een bepaald moment vaststaat, in tegenstelling tot een stroomgrootheid waarvan de omvang gedurende een bepaalde periode wordt gevormd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voorraadmutatie
is de verandering (toe- of afname) van de omvang van de voorraden (= vlottend kapitaal) gedurende een bepaalde periode. De voorraadmutatie is een onderdeel van de netto-investeringen. De uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadmutatie vormen samen de netto-investeringen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voorraden
kunnen bestaan uit grondstoffen, halffabricaten en gereed product. Zie vlottend kapitaal.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voorschotrente
is de rente die DNB in rekening brengt bij de particuliere banken, wanneer deze lenen bij DNB. Vroeger sprak men over disconto. Banken kunnen zogenaamde vaste voorschotten opnemen voor een periode van minimaal één maand en maximaal drie maanden. Ingeval van zeer tijdelijke liquiditeitsbehoefte kan een bank ook een marginaal voorschot opnemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

voorzorgsmotief
in verband met onvoorziene gebeurtenissen in de toekomst, wenst het publiek extra kasgeld aan te houden. Dit motief ligt samen met het speculatiemotief ten grondslag aan de inactieve kas. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes is de inactieve kas rentegevoelig.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vormen van geldschepping
zie geldschepping(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vraagfactoren
zijn de componenten (=samenstellende delen) van de effectieve vraag. De vraagfactoren zijn de consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en de buitenlandse vraag (saldo uitvoer/ invoer)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vraagoverschot
is sprake van als op een markt de gevraagde hoeveelheid naar een goed groter is dan de aangeboden hoeveelheid, zoals bijvoorbeeld bij een minimumprijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vraagtekort
is sprake van als op een markt de gevraagde hoeveelheid naar een goed kleiner is dan de aangeboden hoeveelheid, zoals bijvoorbeeld bij een maximumprijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vreemd vermogen
betreft alle schulden van iemand of een rechtspersoon (bedrijf). Het is dus geleend geld waarover (periodiek) rente en aflossing moet worden betaald.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrije goederen
zijn goederen die niet schaars zijn. Bijvoorbeeld water, lucht, wind, zonlicht en de ongerepte natuur, maar door de negatieve externe effecten verdwijnen steeds meer vrije goederen. Bijvoorbeeld drinkwater is schaars omdat het gezuiverd moet worden; er moeten offers gebracht worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrije loonpolitiek
de overheid laat de invulling van de loonruimte (= de som van het percentage waarmee de arbeidsproductiviteit is gestegen en het percentage prijsstijging) over aan de werkgevers en de werknemers(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrije markteconomie
is hetzelfde als de vrije ruilverkeershuishouding.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrije ruilverkeershuishouding
is een extreme vorm (grondvorm) van economische orde waarbij het allocatieprobleem door middel van het vrije spel van vraag en aanbod ( het prijs- en marktmechanisme) wordt opgelost. De Amerikaanse economie (VS) heeft de meeste kenmerken van deze economische orde. Een ander naam voor deze extreme vorm is de vrije markteconomie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrije toe- en uittreding
betekent dat er geen belemmeringen zijn om tot de markt toe te treden of uit te treden. Er zijn dan geen wettelijke of andere belemmeringen om het goed te gaan aanbieden of om juist de productie te staken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrijhandel
betekent dat de overheden zich onthouden van allerlei protectionistische maatregelen. Hoewel vrijhandel leidt tot veel voordelen voor de betrokken landen komt handelsprotectie toch veel voor.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrijhandelsgebied
(of vrijhandelszone) (VHZ) vrij verkeer van goederen en diensten (leden heffen geen invoerrechten op elkaars produkten), maar er is geen gemeenschappelijk buitentarief. Hierdoor ontstaat het probleem dat de invoer van buiten het vrijhandelsgebied plaats gaat vinden via het land met laagste buitentarief. Dit probleem kan deels opgelost worden door het certificaat van oorsprong.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

vrijwilligerswerk
zijn alle werkzaamheden die niet gericht zijn op het verwerven van een inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Vut
is de (vrijwillige) vervroegde uittreding.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

waarde overheidsproductie
omdat het overheidsproduct niet via de markt wordt (kan worden) geleverd, neemt men als overheidsproductie (netto toegevoegde waarde) gemakshalve de ambtenarensalarissen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

waarderingsoordelen
kunnen niet uit de economische wetenschap worden afgeleid, omdat deze berusten op politieke of godsdienstige overtuigingen. Het zijn persoonlijke meningen. In de economie als wetenschap gaat het om zijnsoordelen, d.w.z. om objectief toetsbare criteria. Dat economen soms het heel erg met elkaar oneens kunnen zijn, komt omdat men dan van heel verschillende vooronderstellingen uitgaat. Ook kunnen er verschillen (en fouten) in de informatie zijn, die dan weer leiden tot verschillende conclusies. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

waardevast
betekent dat een inkomen alleen nominaal wordt aangepast, maar niet reëel. Men ontvangt alleen de prijscompensatie, waardoor de koopkracht dus gelijk blijft.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WAO
is de Wet op de arbeidsongeschiktheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Warenwet
krachtens deze wet houdt de Keuringsdienst van Waren toezicht op de kwaliteit van voedingsmiddelen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wassenaar-akkoord van 1982
is een akkoord waarbij de sociale partners overeenstemming bereikten in het streven naar loonmatiging ten behoeve van werkgelegenheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

weede Wet van Gossen
er is sprake van maximale behoeftenbevrediging, wanneer de consument bij besteding van zijn inkomen de grensnutten in alle aanwendingsrichtingen heeft genivelleerd (= gelijkgemaakt).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wederzijdse schuldaanvaarding.
kredietverlening door primaire banken middels het rekening-courant, waarbij de bank een kortlopende schuld erkent aan de kredietnemer (in de rol van crediteur), en de kredietnemer een schuld aangaat met de bank (als debiteur). Deze vorm van geldschepping is de belangrijkste oorzaak dat de maatschappelijke geldhoeveelheid vrij snel kan toenemen. Daarom houdt DNB hier toezicht op.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wegingsfactor
geeft de relatieve belangrijkheid aan van een goed in een (standaard)pakket goederen in het basisjaar. Een wegingsfactor van een bepaald goed in het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie geeft aan welk deel van het inkomen een modaal gezin aan dat goed uitgeeft.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

welvaart in enge zin
hier wordt alleen gekeken naar de materiële productie van goederen en diensten, en wordt geen rekening gehouden met de (negatieve) externe effecten, zoals de milieuvervuiling.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

welvaart in ruime zin
hier wordt niet alleen gekeken naar de materiële productie van goederen en diensten, maar men houdt nu ook rekening met de externe effecten, zoals de milieugoederen (zowel positief als negatief).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

welvaart
is de mate waarin de behoeften bevredigd (kunnen) worden. In formulevorm zou men dit kunnen schrijven als middelen gedeeld door de behoeften. Dit is geen formule waarmee gerekend kan worden, omdat de behoeften niet te meten zijn. Toch ziet men met deze formule de betrekkelijkheid van het welvaarstbegrip, omdat als niet alleen de middelen toenemen maar ook de behoeften, dat dan de welvaart niet hoeft te stijgen! Deze betrekkelijkheid wordt nog duidelijk wanneer men onderscheid maakt in welvaart in enge zin en in ruime zin. Sommigen beweren dat het inkomen eigenlijk te hoog is, omdat geen of onvoldoende rekening wordt gehouden met de negatieve extere effecten. Anderzijds kan men beweren dat het inkomen eigenlijk te laag is, omdat geen rekening wordt gehouden met het de onbetaalde arbeid (vrijwilligerswerk, vriendendiensten, zelfklussen), en het zwart werken. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

welvaartsbeginsel
betreft de schade die de belastingheffing kan hebben op de economische groei. Een hoge belastingdruk kan economische activiteiten ontmoedigen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

WEM
is de Wet Economische Mededinging(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wereldbank
verstrekt langlopende leningen aan de ontwikkelingslanden tegen de geldende geldmarktrente(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werk
indien de productiefactor arbeid betaald wordt voor een geleverde prestatie in het productieproces.(Anders gezegd: er moet sprake zijn van betaalde arbeid.)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkgever
is een bedrijf of organisatie die mensen in dienst neemt om tegen betaling werk te verrichten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkgeverscentrale
is een overkoepelende organisatie van werkgeversverenigingen. Enkele belangrijke werkgeverscentales zijn het VNO, het NCW, en het MKB.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkgeversorganisatie
is een vereniging van werkgevers om de belangen van (meestal) een bedrijftak te behartigen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkgeverspremies
is de premies die de werkgever moet betalen voor de sociale verzekeringen van zijn werknmers. Hierdoor zijn de loonkosten hoger dan het brutoloon van de werknemers.Zie ook de wig.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkloosheid
is te onderscheiden in conjuncturele en structurele werkloosheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werkloosheidspercentage
is de (officiële) werkloosheid uitgedrukt in een percentage van de beroepsbevolking.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

werknemersverzekeringen
zijn sociale verzekeringen, die uitsluitend bestemd zijn voor mensen in loondienst. tot de werknemersverzekeringen worden gerekend: de ZW, de WAO, de ZFW en de WW.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wet Economische Mededinging
krachtens deze (inmiddels verouderde) wet (uit 1956) kan de Minister van Economische Zaken tegen ongewenste economische machtsposities optreden. De Nederlandse wetgeving was een zogenaamde misbruikwetgeving. Kartel afspraken waren niet verboden, mits aangemeld bij het kartelregister en er geen sprake was van machtsmisbruik. Maatregelen die de Minister kon nemen waren: aanwijzingen geven, kartelregister openbaar maken of een kartel onverbindend verklaren. Het beleid van de Europese Unie is een verbodswetgeving, kartel afspraken zijn in principe verboden. In 1996 is er (bij onze regering) een ontwerp ingediend die de oude wet uit 1956 moet vervangen, waardoor de verschillen tussen de Europese en Nederlandse wetgeving zullen vervagen. Vanaf 1998 geldt in Nederland in navolging van het EU-beleid een verbodswetgeving, die is vervat in de Mededingingswet en gecontroleerd wordt door de NMA.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wet Misleidende Reclame
verbiedt de producent bij een reclameboodschap onjuiste informatie (betere eigenschappen dan in werkelijkheid) te verstrekken. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wet op de Ondernemingsraden.
geeft de wettelijke bepalingen wanneer een onderneming verplicht is tot het instellen van een ondernemingsraad en regelt de bevoegdheden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wet PBO
is de Wet op de publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. Op grond van deze wet kunnen belanghebbenden productschappen of bedrijfsschappen oprichten. Een verzoek hiertoe moet tot de SER worden gericht, welke instantie o.a. het toezichthoudend orgaan is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wet van Say
volgens deze klassieke wet schept elk aanbod zijn eigen vraag. Bij vergroting van het aanbod wordt er meer geproduceerd, waardoor er meer inkomen wordt gevormd. Hierdoor zal de vraag dus kunnen toenemen. Keynes had tegen deze gedachtegang bezwaar, omdat het extra inkomen zou kunnen worden opgepot.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Wet van toe- en afnemende meeropbrengsten
bij toevoeging van steeds meer eenheden van een variabele productiefactor aan constant gehouden productiefactoren, zal de fysieke meeropbrengst eerst toenemen, later voorbij een bepaald punt afnemen en tenslotte negatief worden. Volgens deze wet loopt de grafiek van de meeropbrengsten door het maximum van de gemiddelde fysieke opbrengsten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wettig betaalmiddel
betekent dat de schuldeiser bankbiljetten moet aanvaarden als betaling. Ook al vinden de meeste betalingen giraal plaats, het girale geld is geen wettig betaalmiddel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wig
is het verschil tussen de loonkosten van de werkgever het het nettoloon van de werknemer. De loonkosten zijn voor de werkgever hoger, dan het brutoloon van de werknemer, omdat de werkgever ook nog een deel van de sociaal verzekeringspremies voor de werknemr betaalt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

winst
is de opbrenst minus de kosten in een bepaalde periode. Het is de beloning voor het ondernemersrisico. Ook zijn er economen die het opvatten als de beloning voor de productiefactor ondernemersactiviteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

winst
kan gezien worden als de beloning voor de ondernemersactiviteit of het ondernemersrisico. Het is het verschil tussen de opbrengsten en kosten in een bepaalde periode.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

winstmarge
is het verschil tussen de verkoopprijs van een product en de kostprijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wisselkoers
ruilverhouding (waarde) van een munt ten opzichte van buitenlands geld. Het is de prijs van een eenheid vreemde valuta uitgedrukt in de nationale valuta. Men onderscheidt flexibele of zwevende wisselkoersen en vaste wisselkoersen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

wisselkoerspariteit
(= spilkoers = middenkoers) zie de spilkoers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WRR
is de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WTO
is de World Trade Organization. Het is de nieuwe naam voor de GATT.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WTO
is de World Trade Organization. Het is de opvolger van de GATT per 1 januari 1995. Bij deze organisatie hebben zich inmiddels meer dan honderd landen aangeloten, waaronder vrijwel alle westerse landen. Maar na het verdwijnen van het communisme zoeken steeds meer landen van de voormalige Sovjet-Unie toenadering tot de WTO. De doelstelling van de WTO is het streven naar een ordelijk handelsverkeer met zo weinig mogelijk belemmeringen (vrijhandel). Het uitgangspunt is het non-discriminatiebeginsel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WULBZ
is de wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

WW
is de Werkloosheidswet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

zachte valuta
is een valuta die niet (of moeilijk) om te wisselen is voor een andere geldeenheid. De convertibiliteit is dus slecht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

zachte voorwaarden
(leningen) betreft leningen met een lage rente en/of gemakkelijke afbetalingsvoorwaarden (zeer lange periode van afbetalen).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

zelfstandigen
zijn personen die niet in loondienst zijn maar een eigen bedrijf voeren. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ZFW
is de Ziekenfondswet. Werknemers met een inkomen beneden de loongrens zijn op grond van deze wet verzekerd tegen kosten kosten voor medische verzorging.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ziekenfonds
is een instelling die op grond van de ZFW en de AWBZ werknemers verzekert tegen ziektekosten., indien hun inkomen beneden de loongrens ligt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Zijlstra-norm
houdt het idee in dat als in de particuliere sector de besparingen voortdurend hoger zijn dan de investeringen, een tekort dat daarmee correspondeerd aanvaardbaar is. Dit komt dan ook overeen met de macro-economische balansvergelijking : (S-I) + (B-O) = (E-M). Immers als men (E-M) nul stelt, dan moet volgens deze vergelijking het particuliere spaaroverschot gecompenseerd worden door een evengroot begrotingstekort. In dit geval spreekt men dan ook van het structurele begrotingstekort. Bovendien moet men zich realiseren dat genoemde vergelijking ex post een identiteit is, en dat dus aan deze samenhang tussen die saldi niet te ontkomen valt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ZW
is de Ziektewet(uit: begrippenlijst economie, 2002)

zwarte economie
zie officieuze economie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

a-symmetrisch oligopolie
is de marktvorm van het oligopolie waar een van de aanbieders het machtigst is. De andere oligopolisten zijn veel kleiner en zullen met de concurrentie vooral met de beleid van de grootste rekening houden, die vaak als prijsleider fungeert. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

X-inefficiency
is het verschijnsel dat de feitelijke productiekosten hoger zijn dan de minimale. Een belangrijke oorzaak voor dit verschijnsel is de interne besluitvorming, zoals bijvoorbeeld inspraakprocedures, bureaucratisering, etc. Dit leidt tot hogere kosten dan dat strikt nodig is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)