M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


identiteit
is een gelijkheid die altijd (per definitie) waar is. Een identiteit wordt daarom ook wel een definitievergelijking genoemd. Voorbeelden van identiteiten zijn: Y= C + S + B; Y= NNP; NNP= C + I + O + E - M . Dit zijn de drie macro-economische identiteiten, waaruit nog een vierde is af te leiden: ((S - I) + (B - O) = (E - M) ) ex post. Hieruit blijkt dat (E - M) gelijk is aan het nationale spaarsaldo.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ideologie
is een visie op het functioneren van de maatschappij.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

IMF
internationaal monetair fonds. Opgericht in 1944 te Bretton Woods door ongeveer tachtig niet-communistische landen met het doel het door de Tweede Wereldoorlog ontregelde betalingsverkeer weer in goede banen te leiden. Afgesproken werd een vrij betalingsverkeer over de lopende rekening, een systeem van vaste wisselkoersen, en de gewone trekkingsrechten op basis van het quotum. De functie van het huidige IMF is vooral het verstrekken van kredieten aan de lidstaten, ingeval van betalingsbalansproblemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

IMF
is het Internationale Monetaire Fonds(uit: begrippenlijst economie, 2002)

imperatieve planning
is een economische planning waabij men de verpichting heeft zich aan bindende afspraken te houden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

importpenetratie
is een handelspolitiek waarin de invoer de binnenlandse productie van een goed bepekt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inactieve kas
geld dat wordt aangehouden vanweg het beleggings- en voorzorgsmotief. De vraag naar de inactieve kas is rentegevoelig. Wanneer de rente hoger wordt neemt de vraag af omdat men meer rente derft. Men zegt ook wel dat de liquiditeitsvoorkeur dan afneemt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

incidentele kapitaalverkeer
is dat deel van het kapitaalverkeer (geregistreerd op de kapitaalbalans) dat een kortstondig karakter heeft. Dit kapitaal is gevoelig voor rente- en koersschommelingen in de wereld. Dit kapitaal kan plotseling komen en verdwijnen, en wordt ook wel het internationale zwerfkapitaal genoemd of vagebonderend kapitaal. Een onderdeel hiervan is ook het speculatieve kapitaalverkeer.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

increasing returns to scale
betekent toenemde schaalopbrengsten. Hier is sprake van als de productie meer dan evenredig toeneemt met de toename van alle productiefactoren. Bijvoorbeeld als alle productiefactoren met een factor d toenemen, dan neemt de productie meer dan een factor d toe. De som van de productie elasticiteiten van arbeid en kapitaal is groter dan één.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indelingen van ondernemingen
zijn: 1e de aard vande productie of het product (primaire-, secundaire-, tertiaire- en kwartaire sector): 2e de omvang van de onderneming (omzet, aantal werknemers, vloeroppervlak, aandelenvermogen etc.); 3e eigendom (overheid, particulier of gemend); 4e rechtsvorm (eenmanszaak, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, naamloze vennootschap, besloten vennootschap, stichting en coöperatieve vereniging); de wijze van produceren (kapitaalintensief of arbeidsintensief).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indicatieve planning
is een economische planning waabij men uit gaat van globale afspraken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indifferent goed
goed waarvan de aanschaf niet afhankelijk is van de prijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indifferentie curve
geeft een verzameling punten weer van goederencombinaties met voor de consument eenzelfde nut. De indifferentie curve wordt ook wel iso-nutcurve genoemd. Ten gevolge van de eerste wet van Gossen lopen de indifferentiecurven krom (hol t.o.v. de oorsprong) (uit: begrippenlijst economie, 2002)

indirecte kredietbeheersing
( of controle) houdt in dat DNB de groei van de geldhoeveelheid regelt door middel van het liquiditeitspercentage (liquiditeitsvoorschriften) of door wijziging van het disconto (rente).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indirecte ontwikkelingshulp
is sprake van als het donorland financiële middelen overdraagt aan het ontwikkelingsland.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

indirecte ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van goederen en diensten, waarbij geld als tussengoed wordt gebruikt. De indirecte ruil heeft geleid tot een stijging van de arbeidsverdeling. Zie ook de functies van geld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

individueel goed
goederen,die naar hun aard gesplitst kunnen worden in individuele eenheden.Men kan de gebruiker naar de mate van zijn gebruik laten betalen, zodat de productie van deze goederen ook via het prijs- en marktmechanisme plaats (kan) vindt (vinden). Om bijvoorbeeld maatschappelijke redenen heeft de overheid ook de productie van sommige individuele goederen ter hand genomen, die daarom quasi-collectieve goederen worden genoemd. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

individuele aanbodfunctie
(curve) laat zien welke hoeveelheden van een bepaald goed een aanbieder van plan is bij uiteenlopende prijzen te verkopen. De individuele aanbodcurve valt samen met de marginale kostencurve (MK-curve) vanaf het minimum van de GVK. Wanneer de prijs (GO-curve) zich tussen de GTK en GVK bevindt, maakt de hoeveelheidsaanpasser verlies, maar gaat toch door met produceren, omdat stoppen een groter verlies oplevert, namelijk volledig de constante kosten. Zakt de prijs onder het minimum van de GVK, dan is het verlies groter dan de constante kosten, en kan rationeel gesproken de ondernemer beter de productie staken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

individuele afzetcurve
(GO-curve) beschrijft het verband tussen de prijs en de hoeveelheid die de producent op de markt af kan zetten. Van een hoeveelheidsaanpasser loopt de individuele afzetcurve horizontaal, omdat de producent geen invloed heeft op de marktprijs, en valt samen met de marginale opbrengstencurve (MO-curve). Bij prijszetting is de individuele afzetcurve een dalende lijn, en valt niet meer samen met de MO-curve. De MO-curve daalt dan twee maal zo snel als de GO-curve, of anders gezegd: de absolute waarde van de richtingscoëfficiënt is tweemaal zo groot.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

individuele vraagfunctie
de door één consument gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed als functie van de prijs van dat goed. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

inferieur goed
goederen waarvan de consumptie daalt, wanneer het inkomen (of budget) stijgt. Voor deze goederen geldt dat inkomenselasticiteit negatief is. De Engelcurve is dalend.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inflatie
betekent eigenlijk groter worden, aanzwellen of opblazen. Hiermee kan bedoelt worden dat alleen de geldstroom (M x V) groter is geworden, en dat dus het prijspeil nog niet hoeft te stijgen. In dat geval spreekt men van monetaire inflatie. Wanneer tevens het prijsniveau omhoog gaat, wordt dat prijsinflatie genoemd. Prijsinflatie kan weer onderscheiden worden naar oorzaak. Zo onderscheidt men de bestedingsinflatie (demand pull) en de kosteninflatie (cost push).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inflatie
meestal wordt hier een algehele stijging van het prijspeil bedoeld. Als uitgangspunt neemt men het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. Men onderscheidt bestedingsinflatie en kosteninflatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inflatiecorrectie
is het verlichten van de tarieven in de loon- en inkomstenbelasting om drukverzwaring te voorkomen als de lonen nominaal stijgen tengevolge van inflatie. Immers door de prijscompensatie komt iedereen met een groter deel van zijn inkomen in een hogere belastingschijf (hoger marginaal tarief), en men zou netto niet de gewenste compensatie ontvangen. De nominale stijging is in dat geval groter dan de reële. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

infrastructuur
betreft alle noodzakelijke voorzieningen op het gebied van transport en communicatie om het ondernemen mogelijk te maken. Concreet betekent het de wegen, bruggen, tunnels, spoorlijnen, vliegvelden, havens, telecommunicatie etc.; alles dus dat helpt om twee of meer geografische punten met elkaar te verbinden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ingebouwde stabilisatoren
uitkeringen en de progressieve belastingheffing werken stabiliserend op het verloop van de conjunctuur. Uitkeringen compenseren het weggevallen arbeidsinkomen bij verlies van een baan, de progressieve belasting stabiliseert het netto inkomen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

initiële loonstijging
is hetzelfde als een reële loonstijging. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomens-effect
bij een vraagcurve houdt in dat door de prijsdaling de consument een reële inkomensverbetering ervaart, en dat hierdoor de gevraagde hoeveelheid verandert. Bij luxe en noodzakelijke goederen zal dit effect de gevraagde hoeveelheid (extra) doen toenemen, en bij inferieure goederen werkt het inkomenseffect tegengesteld en vermindert het substitutie- effect. De som van het substitutie-effect en het inkomenseffect is het prijseffect. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomenselasticiteit van de vraag
laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als het inkomen één procent verandert. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomensevenwicht
de effectieve vraag kan worden gerealiseerd. Zie ook het evenwichtsinkomen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomens-omloopsnelheid
is de waarde Vy uit de formule M x Vy = Y ; Y neemt als nationaal inkomen wel de plaats in voor (P x T) in de verkeersvergelijking van Fisher, maar is daar niet gelijk aan. De bovenstaande formule kan ook geschreven worden als M x Vy = P x Yr ; Hierin is Yr het reële nationaal inkomen, en dat is niet gelijk aan T. In de verkeersvergelijking is T de goederentransacties, die (omdat niet van toegevoegde waarde wordt uitgegaan) vele malen groter is dan het reële nationaal inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomensoverdrachten
uitkeringen en subsidies aan gezinnen en bedrijven, inclusief de rente op de staatsschuld(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomensrekening
is de moderne naam voor de kapitaalopbrengstenbalans. Op deze rekening worden de primaire inkomens (en inkomensoverdrachten) van en naar het buitenland geboekt. Tot de primaire inkomens behoren de arbeidsinkomens, interest en dividend.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomensverdeling
geeft aan op welke wijze het (nationaal) inkomen in een land verdeeld is. Men onderscheidt de personele inkomensverdeling en de categoriale inkomensverdeling.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inkomensverschillen
kunnen bijvoorbeeld ontstaan door verschillen in opleiding, leeftijd, verantwoordelijkheid, bekwaamheid, zwaarte van het werk etc. Een belangrijke factor (misschien wel de belangrijkste) is de schaarste op de arbeidsmarkt van bepaalde talenten en deskundigeheid. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

innovatie
betekent het invoeren van nieuwe technieken in het productieproces of het voortbrengen van nieuwe of verbeterde producten. Hierdoor kunnen innovaties een stimulans betekenen voor de economische groei. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

institutionele beleggers
zijn ondernemingen (de pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen) die zich toeleggen op het beleggen van gelden in effecten en vastgoed etc. voor grote groepen beleggers. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

institutionele vergelijking
geeft het verband tussen economische grootheden, die het gevolg zijn van beslissingen van institutionele aard. Een voorbeeld hiervan is de belastingvergelijking B = bY + Bo die het gevolg is van beslissingen van de politiek (parlement).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

instrument variabele
is een grootheid in een model, die gebruikt (veranderd) wordt om een gewenste verandering in de doelvariabele te realiseren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

instrumenten van DNB
(geldmarktbeleid) zijn: de discontopolitiek, de open-marktpolitiek, de contingentsregeling , de geldmarktkasreserve en de monetaire kasreserveregeling. De laatste jaren hebben hier tal van wijzigingen plaatsgevonden. Zo is DNB in feite een filiaal van de ECB en spreekt men niet meer van discontopolitiek maar van rentebeleid, en niet meer van disconto maar van voorschotrente. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

instrumenten van economische politiek
zijn te onderscheiden in monetaire politiek, begrotingspolitiek, prijs en inkomenspolitiek, mededingingspolitiek, betalingsbalanspolitiek, en groeipolitiek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

integratie
is het verticaal samenvoegen van twee geledingen in een bedrijfskolom. Er verdwijnt een markt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

interest
is de beloning voor de productiefactor kapitaal. Het is in feite de prijs voor het gebruik van geleend vermogen (krediet). Meestal wordt het woord rente gebruikt. De kredietverlener (crediteur) verwacht een bepaalde vergoeding, die afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de kredietnemer (debiteur), de looptijd van het krediet en het verwachte niveau van inflatie (geldontwaarding). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

intergouvernementeel
is een samenwerkingsverband, waarbij de nationale regeringen van de deelnemende landen elke beslissing moeten goedkeuren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

internationale arbeidsverdeling
is de basis voor de internationale handel. Landen leggen zich toe op die productie, waar men relatief goed in is. Op deze wijze vindt de productie mondiaal gezien het meest efficiënt plaats.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

internationale liquiditeiten
zijn betaalmiddelen, waarmee men in het kader van de internationale handel overal mee kan betalen. Dit zijn de sleutelvaluta's, de SDR's , maar ook nog steeds goud. Sinds het opheffen van de convertibiliteit van de dollar in goud in 1972, is de monetaire betekenis van goud steeds verder teruggedrongen. Zie ook het goudakkoord.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

interne arbeidsverdeling
is de specialisatie binnen een onderneming. Meestal legt een werknemer zich toe op slechts enkele taken binnen het productieproces.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

interne financiering
is het financieren van investeringen uit het eigen vermogen. Meestal reserveert men hiervoor een deel van de winst(reserve).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

interventie
betekent dat er in het vrije spel van vraag en aanbod wordt ingegrepen. Dit kan bijvoorbeeld door de overheid gebeuren ingeval van het stellen van een maximumprijs, of naast de overheid ook door bijvoorbeeld een veilingbestuur ingeval van een minimumprijs(uit: begrippenlijst economie, 2002)

interventiepunt
(interventiekoers) uiterste koers (interventiegrens) waarbij de centrale banken verplicht zijn door steunaankopen of -verkopen de wisselkoers van hun munt zodanig te beinvloeden, dat deze binnen de bandbreedte blijft(uit: begrippenlijst economie, 2002)

inverdien-effect
houdt in dat als gevolg van een toename van de overheidsbestedingen ook de belastingopbrengsten zullen stijgen, waardoor een deel van de gestegen overheidsbestedingen door extra inkomsten wordt goedgemaakt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

investeren
is het aanschaffen van (kapitaal)goederen door de producent. Deze investeringen kunnen plaatsvinden ter vervanging van economisch versleten kapitaal en voor uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Zie ook bruto-investeringen. en netto-investeringen. Daarnaast onderscheidt men nog breedte- en diepte-investeringen op basis van productiviteit stijging(uit: begrippenlijst economie, 2002)

investeringen
bestedingen door producenten (uit: begrippenlijst economie, 2002)

investeringseffecten
zijn te onderscheiden in het bestedingseffect en het capaciteitseffect. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

investeringsvraag
is de vraag naar kapitaalgoederen. Deze vraag is o.a. afhankelijk van de toekomstverwachtingen (winstverwachtingen en wereldconjunctuur) en de ontwikkeling van de rentestand.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

invoercontingent
(of quotum) houdt in dat de invoer van goederen aan een bepaald maximun is gebonden (in een bepaalde periode). Een dergelijk maximum kan in een bepaalde hoeveelheid worden uitgedrukt of in een bepaalde waarde.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

invoerrechten
zijn belastingen die geheven worden op importgoederen. Men onderscheidt fiscale rechten en protectionische rechten. Ook kan men onderscheid maken in ad valorem en in specifieke invoerrechten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

IS-curve/functie
verband tussen de rentestand en het nationaal ikomen, waarbij evenwicht is in de reële sfeer. Dit is een dalende curve (negatief verband) omdat als de rente stijgt, nemen de investeringen af, daalt de effectieve vraag en daalt hierdoor het nationaal inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

isokostenlijn
geeft de combinaties van productiefactoren die eenzelfde kostenniveau opleveren. Samen met een veld isoquanten levert het raakpunt van de isokostenlijn aan de hoogste isoquant de optimale combinatie van arbeid en kapitaal.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

isoquant
verzameling van punten die combinaties van productiefactoren aangeven die dezelfde hoeveelheid eindproduct voortbrengen. Isoquanten worden ook wel isoproductcurven genoemd. Ten gevolge van de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten lopen isoquanten krom (bol t.o.v. van de oorsprong). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

jaargangenmodel
is en model dat de invloed van de stijging van de arbeidskosten beschijft op de productiecapaciteit. Met het stijgen van de arbeidskosten worden oudere jaargangen onrendabel en worden afgestoten, waardoor er werkloosheid ontstaat.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

jaarverslag
bestaat uit de volgende onderdelen: het verslag van de directie, balans en de resultatenrekening, de toelichting op de cijfers, en een accountantsverklaring.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

joint venture
betekent gezamelijk ondernemen. Twee of meer ondernemingen richten een aparte onderneming op (dochter) met het doel gezamelijk een product voort te brengen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Junglar-cyclus
wordt veroorzaakt door schommelingen in investeringen in vaste activa en duurt als gevolg van vertragingen tijdens de beslissings- en implementatieperiode ongeveer tweemaal zolang dan de Kitchin-cyclus. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaal
wordt in de algemene economie meestal opgevat als reëel kapitaal, d.w.z. goederen als productiefactor, integenstelling tot geldkapitaal dat een som geld is (vermogen). Kapitaal is een afgeleide productiefactor. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalbalans
deelbalans van de betalingsbalans waarop de in een jaar ontvangen en verstrekte kredieten worden genoteerd, en de investeringen vanuit het buitenland en naar het buitenland.Op de kapitaalbalans maakt men onderscheid tussen incidenteel en structureel kapitaalverkeer. De rente van kredieten worden geboekt op de inkomensrekening. Dit geldt ook voor de opbrengsten van de investeringen (de dividenden). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalcoëfficiënt
(capital/output ratio) is de waarde van de kapitaalgoederen gedeeld door het nationaalinkomen. De eenheid is jaren, en geeft aan hoeveel jaar geproduceerd moet worden wil het totale verdiende nationaal inkomen in die jaren gelijk zijn aan de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaaldekkingsstelsel
is het pensioenstelsel, waarbij de werknemer (in principe) door premiebetaling voor zijn eigen pensioen heeft betaald. Dit in tegenstelling tot het omslagstelsel. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalgoed
is een goed dat door de producent is aangekocht, en bestemd is om er mee te produceren. Een kapitaalgoed is een (afgeleide) productiefactor. Men spreekt ook wel over reëel kapitaal. Zie ook begrippen L.2 (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalgoederen
zijn alle goederen die door een producent zijn aangekocht. Deze behoren dus tot de productiefactor kapitaal. Men spreekt ook wel van reëel kapitaal (in tegenstelling tot geldkapitaal) omdat ze ingezet worden om er weer kapitaal en consumptiegoederen mee te produceren. Men onderscheidt vaste en vlottende kapitaalgoederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalinkomensquote
is het compliment van de arbeidsinkomensquote. Het geeft aan welk deel de factor kapitaal toekomt. Een stijging van de arbeidsinkomensquote staat (vrijwel) gelijk aan de daling van de kapitaalinkomensquote, en zal een negatief effect (kunnen) hebben op de groei van de werkgelegenheid (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalintensief
betekent dat er relatief veel kapitaalgoederen bij het produceren gebruikt worden. Zo is het produceren van microprocessers kapitaalintensiever dan het kweken van asperges.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalmarkt
geheel van vraag en aanbod van krediet met een looptijd van meer dan een jaar. Sommige economen gaan uit van meer dan twee jaar, waaruit blijkt dat het onderscheid geldmarkt en kapitaalmarkt niet scherp is. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalopbrengstenbalans
deelbalans van de betalingsbalans waarop betalingen en ontvangsten van primaire inkomens worden geregistreerd. Dit betekent de ontvangen en betaalde rente, dividend en beloningen voor bijvoorbeeld Nederlanders die in het buitenland werken en buitenlanders die in Nederland werken. De kapitaalopbrengstenbalans wordt tegenwoordig inkomensrekening genoemd, omdat de niet-kapitaalopbrengsten een steeds groter deel is gaan vormen. N.B. aflossingen van leningen worden geboekt op de kapitaalbalans!(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalproductiviteit
productie per eenheid kapitaal per tijdseenheid. Als berekening kan men het nationaalinkomen delen door de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad De omgekeerde waarde (= reciproke waarde) is de kapitaalcoëfficiënt. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitaalschaarste
tekort aan de produktiefactor kapitaal in verhouding tot de productiefactor arbeid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kapitalisme
is een mengvorm van economische orde, waarbij de kenmerken van de vrije ruilverkeershuishouding overheersen. De productiefactoren zijn in handen van particulieren en het allocatieprobleem wordt voornamelijk opgelost middels het prijs- en marktmechanisme.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kartel
een overeenkomst tussen twee of meer juridisch zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. In navolging van het EU-beleid geldt vanaf 1998 in Nederland een verbotswetgeving, die is vervat in de Mededingingswet .(Zie eventueel ook de inmiddels verouderde Wet Economische Mededinging.)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kartelvormen
zijn bijvoorbeeld een prijskartel, calculatiekartel, hoeveelheidskartel, rayonkartel, en researchkartel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kasbasis.
is een systeem waarbij het moment van betalen het criterium (= beslissend punt)is. Bij een betalingsbalans op kasbasis neemt men alle betalingen met het buitenland vanaf 1 januari tot en met 31 december in een bepaald jaar. De Nederlansche Bank (DNB) registreert van Nederland de betalingsbalans op kasbasis. Een andere manier van registratie is op transactiebasis.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Kennedy-ronde
is de handelsconferentie in het kader van de GATT, die als resultaat een aanzienlijke vermindering van de invoertarieven heeft gehad. Het idee hiervoor kwam in 1962 van president Kennedy, en in 1967 werd een accoord bereikt over verlaging van de tarieven met ongerveer 35% in vijf jaar tijd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Kitchin-cyclus
hangt samen met schommelingen in investeringen in vlottende activa. De Kitchin-cyclus wordt vaak gezien als een onderdeel van de Junglar-cyclus, d.w.z in een Junglar-cyclus kunnen vaak twee kleinere Kitchin-cycli onderscheiden worden. Hierdoor onstaat het karakteristieke M-patroon.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

klassieken
hieronder verstaat men de economen èn de theorie vanaf het onstaan van de economische wetenschap ( ongeveer het jaar dat Adam Smith zijn boek in 1776 publiceerde) tot aan Keynes. De klassieken gingen uit van een soepel werkend prijs- en marktmechanisme, waarbij de rol van de overheid tot een minimum terug was gebracht. Werkloosheid zou vanzelf wel verdwijnen, omdat door de loondaling iedereen wel weer werk zou kunnen vinden. Er zou dus een krachtenspel zijn in de richting van het bestedingsevenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

klein monetair beleid
is het beleid van DNB om de wisselkoers te beinvloeden. Na 1 januari 1999 ligt de verantwoordelijkheid hiervan bij de ECB.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

knelpuntsfactor
is de productiefactor die bepalend is voor de maximaal mogelijke productie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

korte-termijn model
is een model waarbij van een constante productiecapaciteit wordt uitgegaan. Alleen de vraagfactoren spelen een rol. Het Keynesiaanse model is een korte termijn model.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kosten
zijn alle op geld gewaardeerde offers die gebracht zijn bij de productie. Bijvoorbeeld: grondstofkosten, afschrijvingskosten, vermogenskosten, loonkosten etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kosteninflatie
is het stijgen van het algemeen prijspeil als gevolg het stijgen van de prijzen van de productiefactoren. Zie ook begrippen L4(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kostprijsverhogende belastingen
werken (kost)prijsverhogend. De ondernemer probeert deze kosten af te wentelen op de koper, waardoor de aanbodcurve (naar links/naar boven) verschuift. . . . . . . . . . . . . . . . Zie ook begrippen L.2.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kostprijsverhogende belastingen
zijn belastingen die (kost)prijsverhogend werken, omdat de ondernemer deze belastingen probeert af te wentelen, zoals de omzetbelasting (BTW) en accijnzen. Formeel gesproken is de BTW niet kostprijsverhogend maar eindprijsverhogend, omdat de ondernemer de door hem betaalde BTW mag aftrekken (terugvorderen) van de bij de koper in rekening gebrachte BTW. Alleen het meerdere draagt de ondernemer af. De kostprijsverhogende belastingen behoren tot de indirecte belastingen, omdat de belasting niet geheven wordt over inkomen, maar op het moment van transactie. Samengevat betekent het dat per saldo een percentage belasting over de bruto toegevoegde waarde wordt geheven, die de ondernemer probeert af te wentelen op de afnemer. Uiteindelijk betaalt de consument de BTW.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

krap-geldpolitiek
is het beleid van DNB gericht op beperking van de totale kredietverlening.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kredietplafond
geeft aan hoeveel procent de kredietverlening door banken in een bepaalde periode mag toenemen. Het kredietplafond is vervangen door de monetaire kasreserve regeling.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kringloop
is een schematische weergave van de goederen en/of geldstroom tussen de economische sectoren (gezinnen, ondernemingen, overheid en buitenland). Zie ook economishe kringloop.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kroonleden
zijn de 15 door de Kroon benoemde leden (onafhankelijke deskundigen) in de Sociaal Economische Raad (SER).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kruiselingse prijselasticiteit
laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van goed A verandert als de prijs van goed B met een procent verandert.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

kwalitatieve structurele werkloosheid.
is de werkloosheid die veroorzaakt wordt doordat het aanbod van arbeid niet over de vereiste kwaliteiten beschikt. Men beschikt niet over de benodigde opleiding of ervaring om de vacature te vervullen. Externe link: kwalitatieve en kwantitatie structurele werkloosheid (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kwalitatieve structurele werkloosheid
de scholing van de werklozen sluit niet aan op de gevraagde arbeidsplaatsen. Een mogelijkheid om kwalitatieve structurele werkloosheid te bestrijden is het stimuleren van omscholing. Externe link: kwalitatieve structurele werkloosheid (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kwantitatieve structurele werkloosheid
het maximaal beschikbaar aantal arbeidsplaatsen is niet voldoende voor de beschikbare beroepsbevolking. De hoeveelheid kapitaalgoederen vormen een knelpunt. Een mogelijkheid om kwantitatieve structurele werkloosheid te bestrijden is het stimuleren van investeringen, opdat het aantal arbeidsplaatsen toeneemt. Externe link: kwantitatieve structurele werkloosheid (uit: begrippenlijst economie, 2002)

kwartaire sector
is dat deel van de dienstensector dat niet op winst gericht is. Men spreekt ook wel van non-profit sector of niet-commerciële sector.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

laagconjunctuur
de effectieve vraag ( of het inkomensevenwicht) is lager dan het bestedingsevenwicht. Zie ook het begrip onderbesteding. (uit: begrippenlijst economie, 2002)