M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


doelstellingen van economische politiek
zijn de doelen die de overheid met haar beleid nastreeft. De zes algemeen aanvaarde doelstellingen van economische politiek zijn: een evenwichtige arbeidsmarkt, een stabiel prijspeil, een rechtvaardige inkomensverdeling, een evenwichtige betalingsbalans, een evenwichtige economische groei, en een goed leefbaar milieu.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

doelvariabele
is de grootheid in een model die doormiddel van de instrumentvariabele wil beinvloeden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

donorland
is een land dat hulp biedt aan de ontwikkelingslanden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

doorzichtigheid
van een markt wordt bepaald door de mate dat de marktpartijen (vragers en aanbieders) gemakkelijk aan informatie kunnen komen (of geinformeerd zijn) over het product. De markt kan bijvoorbeeld ondoorzichtig zijn als er bij de prijs aanduiding verschillende eenheden worden gebruikt, of er een onduidelijke prijs- kwaliteitsverhouding is (als gevolg weer van productdifferentiatie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

douane unie
is een stap verder dan een VHZ. Naast een vrij verkeer van goederen en diensten hebbben de lidstaten nu ook een gemeenschappelijk buitentarief.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Dow-Jones index
is een indexcijfer (koersgemiddelde) van een pakket van 30 belangrijkste aandelen die op Wall Street (New York) verhandeld worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

drempelgoed
goederen die pas bij (vanaf) een bepaald inkomen worden aangeschaft.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

drempelinkomen
inkomen vanaf welke bepaalde goederen worden aangeschaft. Goederen die een drempelinkomen hebben zijn luxe goederen, omdat bij stijging van het inkomen de consumptie van het goed meer dan evenredig toeneemt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

dumping
is het verkopen van goederen in het buitenland tegen veel lagere prijzen dan in het binnenland. Het motief kan zijn om een nieuw afzetgebied te veroveren, of het lozen van overtollige voorraden tegen zeer lage prijzen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

duopolie
marktvorm van het oligopolie waarbij slechts twee aanbieders zijn.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

duurzame consumptiegoederen
(= gebruiksgoederen) goederen die langere tijd (meerdere consumptieperioden) meegaan. Tegenwoordig noemt men vooral goederen, die bij het gebruik geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, duurzame consumptiegoederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

duurzame consumptiegoederen
zijn goederen die langere tijd meegaan. Het zijn consumptiegoederen, omdat ze door de consument zijn aangeschaft. Men spreekt ook wel van gebruiksgoederen. Zijn de consumptiegoederen niet-duurzaam, dan spreekt men van verbruiksgoederen. Tegenwoordig heeft het begrip duurzaam meer de betekenis gekregen dat het niet (of minder) schadelijk is voor het milieu. Een voorbeeld is dat in de strijd tegen het broeikaseffect meer geinvesteerd moet worden in duurzame energie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

duurzame groei
is sprake van als door het huidige economische activiteiten (welvaatsniveau huidige generatie), het toekomstig welvaatsniveau (van de toekomstige generatie) niet in gevaar brengt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

earned income tax credit (EITC)
is een heffingskorting die alleen geldt voor werkenden. Een EITC kan zodanig worden ingesteld dat vooral de laag betaalde werkenden hiervan profiteren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economie
is de wetenschap die de mens bestudeert in zijn streven zijn behoeften te bevredigen met schaarse alternatief aanwendbare middelen. Naast de betekenis van wetenschap wordt het woord economie gebruikt als een economische situatie in een land. De economische wetenschap is, net als de natuurwetenschappen, een empirische wetenschap. Dat betekent dat men een bepaald object bestudeert (en liefst mee experimenteert), en dat object is dus de mens. Alleen zijn economische experimenten onder laboratorium omstandigheden nauwelijks mogelijk. Laboratorium omstandigheden betekent dat men gewenste grootheden varieert, en alle andere omstandigheden zorgvuldig constant houdt, opdat men oorzaak en gevolg op het spoor komt. Bij economische beweringen dient men hier rekening mee te houden, dat uitgaande bepaalde vooronderstellingen, het resultaat alleen geldt onder bepaalde constant gedachte omstandigheden. Deze voorwaarde noemt men de ceteris paribus clausule, wat letterlijk betekent: al het overige is constant(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economisch evenwicht
is een situatie waarin mensen hun plannen niet hoeven te herzien. Dit is o.a. zo gedefinieerd door Hayek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economisch imperialisme
volgens deze theorie worden de arme landen economisch uitgebuit door de rijke industrielanden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economisch principe
betekent dat elk individu er naar zal streven om met zo weinig mogelijk offers een gewenst niveau van bevrediging van de behoeften probeert te bereiken. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische doelmatigheid.
is een maatstaf waarin de productie leidt tot een zo groot mogelijke welvaart. Of anders gezegd: in hoeverre de productie overeenkomstig de behoeften van de consument is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Economische en Sociaal Comité
is een orgaan dat adviserend optreedt ten aanzien van de Europese Commissie. Het is in grote lijnen te veregelijken met de Sociaal Economische Raad in Nederland.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische goederen
zijn alle goederen die schaars zijn(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische groei
als maatstaf neemt men vaak de groei van het reële nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Als hierbij ook rekening is gehouden met de invloed van de negatieve externe effecten, dan spreekt men wel van economische groei in ruime zin. Kijkt men alleen naar de productiegroei, dan spreekt men van economische groei in enge zin. Bekende groeimodellen uit de economische geschiedenis zijn het Harrod en Domar groeimodel en het neo-klassieke groeimodel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische integratie
kent de volgende vormen (stadia) : vrijhandelsgebied, douane-unie, gemeenschappelijke markt, economische unie, en tenslotte de volledige integratie. Daarnaast bestaat nog de monetaire unie en de politiek unie als aparte vormen. De huidige integratie van Europa is gericht op het tot stand brengen van een economische en monetaire unie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische levensduur
is de tijd dat een ondernemer gelet op zijn concurrenten rendabel kan produceren met het kapitaalgoed.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische machtspositie
bestaat als één onderneming aanzienlijke macht op de markt kan uitoefenen. Dit geldt niet alleen voor een monopolist, maar ook voor een onderneming die een zeer groot marktaandeel heeft. De grens is moeilijk aan te geven, maar bij een marktaandeel van meer dan 50% bezit een onderneming zeker een economische machtspositie waarvan zij misbruik kan maken. Hier tegen kan de NMA optreden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische orde
is de wijze waarop een economie is ingericht. Het betreft de manier waarop het allocatieprobleem wordt opgelost en de eigendom van de productiefactoren. De twee extreme vormen van economische orde zijn de vrije ruilverkeershuishouding (of vrije markteconomie) en de centraal geleide economie (of planeconomie). In werkelijkheid is er altijd sprake van een menvorm, zoals bijvoorbeeld de geörienteerde (markt)economie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische politiek
kan worden omschreven als maatschappelijke stuurkunde (op het economische vlak). Het gaat er dus om hoe de economische doelstellingen gerealiseerd kunnen worden.Het simultaan (= gezamelijk tegelijkertijd) willen realiseren van alle doelstellingen is een onmogelijkheid, omdat vaak de verwezenlijking van de ene doelstelling in strijd is met het waarmaken van de andere. De economische politiek kan verdeeld worden in de conjunctuurpolitiek en structuurpolitiek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische slijtage
waardevemindering van kapitaalgoederen door veroudering, omdat de nieuwe generatie kapitaalgoederen efficiënter (productiever) zijn. Dit wordt veroozaakt door het voortschrijden van de technologie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Economische unie
heeft de kenmerken van een gemeenschappelijke markt plus harmonisatie van het sociaal economische (fiscale en juridische) stelsel met gemeenschappelijke beleidsorganen met een supra-nationaal karakter. De EG is thans opgegaan en de Europese Unie en is in een vergevorderd stadium van een economische unie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economische vrijheid
is de mate waarin individuen en ondernemingen vrij zijn om hun eigen doelstellingen na te streven.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

economisering
(van de samenleving) is het vergroten van de rol van markten en contracten als coördinatiemechanismen, zodat een minder groot beroep hoeft te worden gedaan op normen bij het coördineren van activiteiten. (Dit is de definitie van acht Tilburgse wetenschappers: G. Berns, L. Bovenberg, E. van Damme, F. van der Duyn Schouten, F. van der Heuvel, Th van de Klundert, N. Noorderhaven en H. Weigand). Voorbeelden van economisering is het vervangen van (overheids)monopolies door markten zoals bij de telecommunicatie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ecotax
is een heffing op milieuvervuilende producten of productieprocessen. De grondslag heeft effect op de ontwikkeling van milieuvriendelijke technologie. De ecotaxen kunnen op drie verschillende grondslagen geheven worden; op de input van het productieproces, op de output van het productieproces of op de emissies (= uitstoot van schadelijke stoffen). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ECU
is voor de Europese Gemeenschap te vergelijken met de SDR van het IMF voor de wereld. Het is een rekeneenheid en een soort giraal betaalmiddel waarmee Centrale banken elkaars valuta kopen. De waarde van de ECU is een gewogen gemiddelde van de valuta van de Europese lidstaten. sinds 1 januari 1999 is de ecu opgegaan in de euro.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ECU
is de european currency unit.(= europese rekeneenheid)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

echnische levensduur
is de periode dat een machine technisch gesproken zou kunnen produceren, dus rekening wordt gehouden met alleen de technische slijtage. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

echnische ontwikkeling
heeft tot gevolg dat de kapitaalgoederen verbeteren (productiever worden), en dat het leidt tot betere en/of nieuwe producten (innovaties). De technische ontwikkeling kan in beperkte gevallen leiden tot verbeteringen van de huidige kapitaalgoederen, maar zal meestal gericht zijn op nieuwe kapitaalgoederen. Technische ontwikkeling kan zowel arbeidsbesparend als kapitaalbesparend zijn. Voor de arbeidsmarkt kan technische ontwikkeling leiden tot structurele werkloosheid. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

EEG
is de Europese Economische Gemeenschap, opgericht volgens het Verdrag van Rome (1957) door de zes landen: België, Nederland, Luxemburg, West-Duitsland, Frankrijk en Italië. In 1966 werden de onderlinge tarieven (binnentarieven) afgeschaft en werd een gemeenschappelijk buitentarief ingesteld. In feite werd de EEG toen een douane unie. In 1973 werd de EEG uitgebreid met de drie landen: Denemarken, Engeland en Ierland. Deze negenlanden vormden toen de Euromarkt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EER
is de europese economische ruimte(uit: begrippenlijst economie, 2002)

eerste Wet van Gossen
wanneer de consument de beschikking krijgt over meerdere eenheden van een goed, dan neemt het grensnut af. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

effect devaluatie op langere termijn
valt tegen, omdat door de devaluatie van de valuta de invoer duurder is geworden. Hierdoor zal er een opwaartse druk ontstaan op het prijspeil (kosteninflatie), waardoor de concurrentiepositie van het land verslechtert. Mogelijk kan dit leiden tot een nieuwe devaluatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

effecten
zijn alle waardepapieren zoals aandelen en obligaties die op de kapitaalmarkt worden verhandeld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

effectenbeurs
is een (concrete) markt waar vraag en aanbod van effecten elkaar ontmoeten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

effectiviteit discontopolitiek
is om drie redenen niet zo groot: 1e. Het consumptief krediet en investeringskrediet is behalve de rentestand ook sterk afhankelijk van toekomstverwachtingen (inkomensontwikkeling en winstverwachtingen); 2e. Stijging van het disconto kan de liquiditeitenmassa doen toenemen, omdat de hogere rente het internationale zwefkapitaal aantrekt; 3e. Discontopolitiek is een niet-verplichtend instrument. De banken zijn bijvoorbeeld niet verplicht een discontoverhoging te volgen, en zullen ingeval van een voldoende liquiditeit een eigen beleid blijven voeren, en de verhoging slechts gedeeltelijk te volgen. Met openmarktpolitiek kan de liquiditeit van het bankwezen verminderd worden en de effectiviteit van de discontopolitiek verhoogd worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EFTA
betekent European Free Trade Organization (= EVA)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EG
europese gemeenschap. Is ontstaan in 1967 door fusie van de EEG, de EGKS en Euratom. Thans is de EG opgegaan in de EU(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EGKS
is de europese gemeenschap voor kolen en staal, opgericht in 1951 door de zes landen die in 1957 de EEG vormden (Verdrag van Rome).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

eigen vermogen
is het verschil tussen de bezittingen (activa) en de schulden (vreemd vermogen van de passiva) op de balans. Voor een vennootschap (NV of BV) is dit gelijk aan het door de aandeelhouders ingebrachte aandelenkapitaal plus de winstreserve.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ekenmunten
zijn munten waarvan de waarde niet wordt bepaald door de metaalwaarde, maar door het teken dat de overheid er op heeft aangebracht. De nominale waarde is dus groter dan de intrinsieke waarde. Daarnaast kent men nog het begrip pasmunt. Tekenmunten waren vroeger onvolwaardige munten met onbeperkte wettelijke betaalkracht en pasmunten waren onvolwaardige munten die wettig betaalmiddel waren tot een beperkt bedrag. Tegenwoordig zijn alle Nederlandse munten pasmunten, zodat de twee termen door elkaar kunnen worden gebruikt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EMI
is het europees monetair instituut.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EMS
Europees Monetair Stelsel; afspraak tussen EG-landen om hun onderlinge wisselkoersschommelingen te beperken. In principe is het een vast wisselkoerssysteem, waarbij de koers van de valuta zich mag bewegen binnen een kleine marge boven en onder de afgesproken koers. De afgesproken koers wordt de spilkoers genoemd, en de marge de bandbreedte. Het EMS is de opvolger van het Slang-akkoord. Het stelsel werd in 1978 te Bremen opgericht en in 1979 trad het in werking. Toen namen acht van de tien EG-landen er aan deel. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

EMU
betekent Europese Monetaire Unie, of Economische en Monetaire Unie zoals meestal in de dagbladen vermeld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

endogene grootheid
grootheid die afhankelijk is van het model (grootheden die door het model moeten worden verklaard).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Engelcurve
geeft het verband weer tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en de hoogte van het inkomen. In plaats van inkomen spreekt men ook wel van budget. Zie ook de Wet van Engel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

endersysteem
(uitgifte staatsobligaties) betekent dat de beleggers zelf moeten opgeven tegen welke koers zij de obligaties maximaal bereid zijn te kopen. Na afloop van de inschrijving bepaalt de minister van financiën de werkelijke uitgiftekoers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EPU
betekent Europese Politieke Unie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EP
is het Europees Parlement.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

equivalentiebeginsel
houdt in dat er verband bestaat tussen de hoogte van de betaalde verzekeringspremie en de hoogte van de uitkering. Dit verband bestaat niet bij het solidariteitsbeginsel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ermijndeposito
spaargeld dat voor enige (meestal korte) tijd is vastgezet. Op deze rekening krijgt men een wat hogere rente, dan op de gewone spaarrekening. De kortlopende termijndeposito's worden tot de secundaire liquiditeiten gerekend.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ermijnmarkt
is een markt waar transacties plaatsvinden tegen een op dat moment geldende (termijn)prijs, waarbij de goederen op een toekomstig moment worden geleverd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ertiair inkomen
secundair inkomen gecorrigeerd voor het gebruik van gratis of gesubsidieerde overheidsdiensten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ertiaire sector
is de dienstensector waar het winststreven belangrijke is. Deze sector noemt men ookwel de sector commerciële dienstverlening.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

eurovalutamarkt
internationale markt voor kredieten in andere valuta dan die van de kredietgever en de kredietnemer.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Europese Unie
is voortgekomen uit de EGKS, de EEG en Euratoom. Het aantal lidstaten is inmiddels uitgegroeid van zes naar vijftien.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Europese Commissie
is het dagelijksbestuur van de EU. Het doet voorstellen en voert besluiten uit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Europese Parlement
is het democratisch controle orgaan. Het oefent controle uit op de Europese Commissie en de Raad van Ministers. Het Eropese Parlement wordt ook wel de Assemblee genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Europese Centrale Bank (ECB)
is in 1998 opgericht met het oog op het invoeren van de euro. Vanaf 1 januari 1999 vormen de nationale centrale banken en de ECB het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB). De nationale centrale banken zijn nu in feite filialen van de ECB en voert haar monataire beleid onafhankelijk van de nationale overheden. Dit beleid zal gericht zijn op een stabiele interne en externe waarde van de euro. De ECB ziet ook toe op het nakomen van het stabiliteitspact. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

euro
is de naam voor de gemeenschappelijke geldeenheid (munt) van de Europese Monetaire Unie (EMU). De EMU is vorlopig nog slechts een deel van de Europese Unie. Sinds 1 januari 1999 is de onderlinge koersverhouding van de lidstaten vastgelegd en is de naam ECU definitief gewijzigd in euro. Het is de bedoeling om de eurobankbiljetten en euromunten in het jaar 2002 in te voeren. De waarde van 1 euro is voor België 40,3399 BEF (frank), voor Duitsland 1,95583 DEM (mark), voor Finland 5,94573 FIM (markka), voor Frankrijk 6,55957 FRF (franc), voor Ierland 0,787564 IEP (pond), voor Italië 1936,27 ITL (lire), voor Luxemburg 40,3399 LUF (frank), voor Nederland 2,20371 NLG (gulden), voor Oostenrijk 13,7603 ATS (schilling), voor Portugal 200,482 PTE (escudo), voor Spanje 166,386 ESP (peseta).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EU
is de europese unie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Euratom
is een in 1966 opgerichte organisatie ter bevordering van het vreedzaam gebruik van kernenergie in Europa. In 1967 ging deze organisatie bestuurlijk op in de EG.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

EVA
is de europese vrijhandelsassociatie, opgericht in 1959, door Denemarken, Engeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Zweden, en Zwitserland. Het doel was om tot onderling vrijhandel te komen voor industrieproducten, en als tegenhanger te dienen voor de EEG.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtige arbeidsmarkt
als doelstelling van economische politiek betekent enerzijds maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid, en anderzijds moet er gewaakt worden voor een overspannen arbeidsmarkt. Omdat de huidige werkloosheid vooral structureel van aard is verloopt dit beleid erg moeizaam.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtige betalingsbalans
betreft de doelstelling dat de overheid moet streven naar een gezonde betalingsbalans positie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtige economische groei
betekent dat zowel gestreeft wordt naar een kwantitatieve groei als en kwalitatieve groei.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtsinkomen
het inkomen waarbij Y=EV, Dit betekent dat de effectieve vraag kan worden gerealiseerd ( de plannen komen uit).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtsprijs
is de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid precies gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Zie eventueel ook het marktevenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

evenwichtsvergelijking
beschrijving van de voorwaarde waaronder een model in evenwicht is. In het keynesiaanse model is de evenwichtsvoorwaarde dat het nationaal inkomen gelijk is aan de voorgenomen bestedingen (= effectieve vraag). De effectieve vraag kan dan worden gerealiseerd. Dit leidt meestal tot de uitdrukking Y = EV; of Y = (C + I + O + E - M ) ex ante. N.B.: de definitie van de effectieve vraag EV = (C + I + O + E - M ) ex ante is natuurlijk een definitievergelijking of identiteit!.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ex ante
betekent voorgenomen (of van plan zijn). Als voorbeeld komt dit goed tot uitdrukking in de effectieve vraag (C + I + O + E - M) ex ante. Dit zijn de bestedingsplannen van alle besteders (met een mooi woord: economische subjecten). Als de bestedingsplannen uit kunnen komen is het nationaal inkomen gelijk aan de effectieve vraag. Er is dan sprake van inkomensevenwicht. In een gesloten model zonder overheid hoeft dus ex ante S niet gelijk te zijn aan ex ante I. Maar ex post geldt I = S. Anders gezegd: I = S is ex ante een evenwichtsvoorwaarde, maar ex post een identiteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ex post
betekent achteraf ( of gerealiseerd). Zie ook ex ante.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

expansiepad
van een onderneming is grafisch gezien de verzameling raakpunten van de evenwijdig verschoven isokostenlijn met het stelsel van isoquanten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

exportdiversificatie
heeft betrekking op de samenstelling van het exportpakket. Door een bredere samenstelling is een land minder afhankelijk van de export van één soort goed.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

externe arbeidsverdeling
houdt de specialisatie in tussen de ondernemingen. Bijvoorbeeld de ene onderneming maakt computers, de andere koffiezetapparaten etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

externe effecten
neven-productie-effecten die, omdat ze buiten het prijs- en marktmechanisme vallen, niet in de prijs van het eind product zijn verrekend. Men onderscheidt positieve en negatieve externe effecten. De negatieve externe effecten hebben de overhand en leiden tot de huidige omvangrijke milieuproblemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

externe waarde van de gulden
is de waarde (koopkracht) van de gulden ten opzichte van het buitenland. In feite is dit de wisselkoers, waarbij men rekening houdt met de inflatie in het buitenland. Het beleid van DNB was vooral gericht om de externe waarde van de gulden ten opzichte van de D-mark stabiel te houden, omdat Duitsland onze belangrijkste handelspartner is. Sinds het invoeren van de euro (1 januari 1999) is dit nu (het handhaven van een stabiele euro) een taak van de Europese Centrale Bank (ECB).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

factorkosten
betekent dat een grootheid (meestal het nationaal inkomen) bepaald is tegen de prijzen van de productiefactoren. Zie ook marktprijzen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

feitelijk monopolie
is sprake van als één bedrijf alle concurrenten uit de markt heeft verdrongen, of via het octrooi het alleenrecht heeft verworven voor de fabricage van een goed. In dit laatste geval is spreekt men ook wel van een technologisch monopolie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

financieringstekort
het begrotingstekort verminderd met de (herleenbare) aflossingen op de staatsschuld. Het financieringstekort is een betere maatstaf (om de begrotingspolitiek te beoordelen) dan het begrotingstekort, omdat het aangeeft hoeveel de overheid per saldo op de kapitaalmarkt moet lenen, en het geeft precies aan hoeveel de staatsschuld dat jaar weer zal stijgen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

financieringsbehoefte
is hetzelfde als het begrotingstekort. Het is het totale bedrag (B-O) dat de overheid op de begroting tekort komt. Concreet betekent het de nieuwe leningen plus het bedrag van de aflossingen, die opnieuw geleend (dus herleend) moeten worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

financiering /financieren
houdt de manier in waarop een huishouding aan geld komt om de uitgaven te vergroten. Bijvoorbeeld hoe een gezin aan geld komt voor aanschaf van een auto, caravan of huis etc.; of hoe een ondernemer zijn bedrijf opzet of uitbreidt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

fiduciair geld
is geld dat aanvaard wordt doordat men vertrouwen heeft in degene die het in omloop heeft gebracht.De nominale waarde is dan ook aanzielijk hoger dan de intrinsieke waarde. Ons geldstelsel is volledig fiduciair.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

flexibele wisselkoers
is een koers die tot stand komt door het vrije spel van vraag en aanbod. Er zijn geen interventiegrenzen. De prijsverschillen tussen twee of meer valuta's worden veroorzaakt door vraag en aanbod. Men spreekt ook wel van zwevende wisselkoersen. Het voordeel van flexibele wisselkoersen is dat er automatisch evenwicht ontstaat op de betalingsbalans. Het nadeel zit in de grote onzekerheid over het koersverloop, hetgeen remmend kan werken op het tot stand komen van internationale transacties.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

FNV
is de Federatie Nederlandse Vakbeweging.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

formeel evenwicht
is er altijd op de betalingsbalans. Via de salderingspost(en) is de totaaltelling aan de uitgavenkant gelijk aan de inkomstenkant. De salderingspost betreft de af- of toevloeiïng van (goud en) deviezen. Maar in het spraakgebruik gaat het om het fundamenteel en materieel evenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

formele geldschepping
is de substitutie, omdat alleen de samenstelling van het geld verandert en niet de omvang.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

franchising
is het deelnemen aan een organisatie op basis van eigen financiëel risico. Men moet zelf zorgen voor een bedrijfspand en de inrichting. De bedrijfsvoering vindt dan plaats op basis van een reeds bestaande bedrijfsformule zoals bijvoorbeeld Albert Heijn, Blokker of MacDonald. Het voordeel is dat men als kleine ondernemer profiteert van de voordelen van een grote onderneming.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Free riders
zijn afnemers van een meestal gratis product die van mening zijn dat zij er belang bij hebben hun voorkeur (waardering) te verhullen of zelfs geheel te verzwijgen. Dus vooral niet laten merken dat je het product waardeert, want anders zou je er misschien voor moeten gaan betalen, omdat de producent dan weet dat er (wel degelijk grote) behoefte aan bestaat.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

frictiewerkloosheid
werkloosheid die het gevolg is dat het tijd kost om de reeds aanwezige vacature te vinden en te vervullen. Deze werkloosheid kan bestreden worden door betere informatievoorziening via de arbeidsbureau's (en internet!) en efficiëntere sollicitatieprocedures. Externe link: frictie werkloosheid (uit: begrippenlijst economie, 2002)

functies van de overheid
zijn onder te verdelen in de allocatiefunctie, herverdelingsfunctie en de stabilisatiefunctie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

functies van geld
zijn: ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel. De eerste twee noemt men de oorspronkelijke functies, de derde de afgeleide functie.De ruilmiddelfunctie maakt de indirecte ruil mogelijk, waardoor vergaande arbeidsverdeling (= specialisatie) mogelijk is geworden, met als gevolg een grote toename van de arbeidsproductiviteit. Geld als rekeneenheid maakt het vergelijken van verschillende prestaties mogelijk, en de oppotfunctie geeft de mogelijkheid tot het uitstellen van de consumptie (= sparen). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

functionele inkomensverdeling
is de verdeling van het inkomen naar de functie die de inkomenstrekker heeft bij de productie. Het is de verdeling van loon, interest, pacht en winst op micro-niveau.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

fundamenteel evenwicht
is prake van als het saldo van de lopende rekening geconpenseerd wordt door het (tegensgesteld) saldo van het structurele kapitaalverkeer. Naast het fundamentele evenwicht onderscheidt men het materiële evenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)