M. Kalk - Lijst met economische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983
Nederlandse Mededingingsautoriteit
(NMA) houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet (1998). De NMA moet kartels en economische machtsposities opsporen en boetes opleggen. Ook is de NMA belast met de uitvoering van het concentratietoezicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
negatieve externe effecten
zijn negatieve welvaartseffecten van de productie die niet in de prijs van het product tot uitdrukking komen. Zie ook externe effecten. De overheid probeert door milieuwetgeving, heffingen, en subsidiëring van milieuvriendelijke technologie, deze negatieve effecten te bestrijden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
negatieve schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst relatief minder stijgt dan de stijging van de productiefactoren, wanneer men alle productiefactoren laat toenemen. Verwar het begrip schaalopbrengst niet met het begrip meeropbrengst. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
netto investeringen
zijn de investeringen die de kapitaalgoederenvoorraad in een land doen toenemen. De netto investeringen zijn te bereken door van de bruto investeringen de afschrijvingen af te trekken. De netto investeringen bestaan uit de uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadveranderingen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
netto nationaal product
is gelijk aan het bruto nationaal product minus de afschrijvingen(uit: begrippenlijst economie, 2002)
netto toegevoegde waarde
is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde minus de afschrijvingen. De netto toegevoegde waarde (tegen factorkosten) is gelijk aan de som van loon, interest, pacht en winst)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nettoloon
beloning van de productiefactor arbeid minus de af te dragen belastingen en sociale verzekeringspremies. Externe link: netto-loon (uit: begrippenlijst economie, 2002)
netto-netto koppeling
houdt in dat de netto (sociale)uitkeringen gekoppeld zijn aan het netto minimumloon. Bij stijging van het netto minimum loon zullen ook de netto (sociale)uitkeringen met eenzelfde percentage stijgen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
NICS
zijn de Newly Industrialising countries. Het zijn de jonge snelgroeiende industielanden, ook wel de tijgers genoemd(uit: begrippenlijst economie, 2002)
niet-duurzame consumptiegoederen
zijn goederen die na aanschaf in éénkeer worden verbruikt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
niet-duurzame consumtiegoederen
(= verbruiksgoederen) goederen die in éénkeer zijn verbruikt (= slechts één consumptieperiode meegaan)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
niet-marktconform
betekent dat een (overheids)maatregel het marktmechanisme (deels) uitschakeld. Een voorbeeld van niet-marktconform ingrijpen is het instellen van een maximimum- of minimumprijs. De overheid is dan ook gedwongen aanvullende maatregelen te nemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nieuwe internationale economische orde
betreft een nieuwe wereld orde, waarin de ontwikkelingslanden een economisch een betere positie krijgen tegenover de rijke landen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nivelleren
is het verkleinen van de inkomensverschillen. De inkomensverdeling is dan gelijkmatiger geworden(uit: begrippenlijst economie, 2002)
NMP
is het Nationaal Milieuplan(uit: begrippenlijst economie, 2002)
NNI
is het netto nationaal inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
NNP
is het netto nationaal product.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nominaal loon
beloning van de productiefactor arbeid. Het is het loon uitgedrukt in een geldeenheid, dus niet gecorrigeerd voor het prijspeil. Men spreekt ook wel van loon in lopende prijzen. Het reële loon wordt ook wel loon in constante prijzen genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nominaal nationaal inkomen
is het nationaal inkomen in geld (guldens) uitgedrukt, waarbij geen rekening is gehouden met de inflatie. Men spreekt ook wel van nationaal inkomen in lopende prijzen. Dit in tegenstelling tot het nationaal inkomen in constante prijzen(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nominale rente
rente waarbij geen rekening is gehouden met het prijspeil. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
nominale waarde van de munt
de op de munt aangegeven waarde.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
non-price competition
betekent dat de oligopolisten bij het gevecht om de marktpositie niet de prijs als concurrentiewapen hanteren, maar promotionele acties, productdifferentiatie, innovatie, en tot gezamelijke afspraken (kartels) proberen te komen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
non-tarifaire belemmeringen
zijn alle maatregelen, die niet met tarieven te maken hebben, maar toch een handelsbarrière vormen. Meestal zijn dit allerlei voorschriften en administratieve handelingen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
noodzakelijk of primairgoed
goederen die behoren tot de eerste levensbehoeften. Bij stijging van het 0 < Ei < 1 goed wat op z'n minst in bezit moet zijn van de consument (uit: begrippenlijst economie, 2002)
nut
(nuttig) is de eigenschap (het vermogen) van een goed om in behoeften te voorzien.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
nut
(nuttigheid) is het vermogen van een goed om in behoeften te voorzien.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
NV
is de Naamloze Vennootschap.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
objectieve methode
houdt in dat het nationaal product bepaald is door middel van het optellen van de toegevoegde waarde, de productiewaarde van een land in een jaar tijd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
obligatie
bewijs van deelname aan een langlopende lening (met een vaste looptijd en vaste rente).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
obligatie
is een schuldbekentenis dat men een som geld heeft uitgeleend tegen een vaste looptijd en rente.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
octrooi
(patent) is het wettelijk alleenrecht om gedurende een bepaalde tijd (ca. 20jaar) een product te maken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oegevoegde waarde
is de marktwaarde van de productie minus de grond- en hulpstoffen en de de diensten van derden. Men onderscheidt de netto en bruto toegevoegde waarde.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
OESO
de organisatie voor samenwerking en ontwikkeling. Het zijn de rijke indusrielanden Europa, de Verenigde Staten, Canada, Australie, en Japan. (= OECD)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oerproducent
is de eerste geleding van de bedrijfkolom. Het betreft dus het allereerste productiestadium van een product, zoals (meestal) de bewerkingen/ winning van grondstoffen .(uit: begrippenlijst economie, 2002)
OECD
is de Organization for Economic Co-orporation and Development. (= OESO)(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oetredingsbelemmeringen
zijn belemmeringen om tot een markt te kunnen toetreden. Meestal zijn dit wettelijke bepalingen, vergunningen, vestigingseisen, hoge investeringen, etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
officiële reserve
bestaat uit de voorraad goud, buitenlandse valuta en de onvoorwaardelijke kredietfaciliteiten SDR's + Ecu's) bij het IMF en EMF.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
officieuze economie
is dat deel van de economie, waar men belastingen en premies ontduikt. Het is het zogenaamde zwarte circuit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oligopolie
marktvorm waarbij weinig aanbieders optreden, die door hun geringe aantal duidelijk de gevolgen van elkaars acties ondervinden. Daarom verloopt de concurrentiestrijd meestal niet via de prijs maar door middel van promotionele acties (reclame). Er is daarom bij het oligopolie sprake van prijsstarheid. Wanneer één van de oligopolisten de prijs zou verlagen dan beschouwen de anderen dat als een aanval op de markt en gaan ook hun prijs verlagen. Omdat dit een strijd op leven en dood zou opleveren, gaat men meestal liever deze strijd uit de weg, en is de kans groot op kartelafspraken. Men onderscheidt homogeen en heterogeen oligopolie(uit: begrippenlijst economie, 2002)
omgekeerde rentestructuur
houdt in dat de geldmarktrente hoger is dan de kapitaalmarktrente. Normaal gesproken is de geldmarktrente lager dan de kapitaalmarktrente, immers een lange termijn lening brengt voor de crediteur (geldschieter) onzekerheid mee. Op de lange termijn kan het rentepeil stijgen, of kan de inflatie toenemen. De wat hogere rente op langlopende leningen is dus een vergoeding voor dit risico.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
omloopsnelheid van het geld
is een maatstaf hoe vaak het geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode. Het is het symbool V in de verkeersvergelijking van Irving Fisher. De reciproke waarde (1 / V) wordt de gemiddelde rusttijd van het geld genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
omslagstelsel
houdt in dat het bedrag aan uitkeringen in een bepaald jaar, gefinancierd wordt door premie betalingen door de actieven in datzelfde jaar. Dit betekent bijvoorbeeld dat de jongere generatie betaalt voor het AOW-pensioen van de oudere generatie. De bedrijfspensioenen worden in het algemeen gefinancierd door het kapitaaldekkingsstelsel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
omwegproductie
is de productie met behulp van de afgeleide productiefactor kapitaal. Eerst moet het kapitaalgoed gemaakt worden, dan pas kan met de productie van het voor consumptie bestemde goed begonnen worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
omzet
is de totale waarde (totale opbrengst) van de verkopen (afzet) in een bepaalde periode. In formule vorm: TO = p x q ; waarin TO de omzet of totale opbrengst is en q de afzet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
onderbesteding
de effectieve vraag is kleiner dan de produktiecapaciteit; er is sprake van conjuncturele werkloosheid. De bestedingen schieten tekort om voldoende werkgelegenheid te bieden voor het gegeven arbeidsaanbod. Er is sprake van conjuncturele werkloosheid. Andere namen voor onderbesteding zijn: laagconjunctuur, baisse, depressie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
onderhandse lening
lening waarbij partijen rechtreeks met elkaar onderhandelen over de voorwaarden van het lening.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
onderlinge leveranties
in de Nationale Rekeningen vallen de onderlinge leveranties weg, omdat deze zowel aan de lasten-, als aan de batenkant (zouden kunnen) worden geboekt. Daarom worden deze weggelaten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
ondernemer
combineert de drie productiefactoren. Zie de ondernemersactiviteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
ondernemersactiviteit.
is de opvatting dat het ondernemen, het (economisch)risico durven nemen, een aparte productiefactor is. Hier hebben niet alle economen (economisten) dezelfde opvatting over. Steeds meer economen beschouwen de ondernemersactiviteit als een vorm van arbeid. Wordt de ondernemersactiviteit als een aparte productiefactor gezien, dan kan men de winst als de beloning voor deze productiefactor beschouwen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
ondernemingsraad
(OR) is het inspraakorgaan van de werknemers in de onderneming. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
oneigenlijk spaargeld
spaargeld met een hoge omloopsnelheid. Een deel van de spaartegoeden worden weer snel opgenomen. Dit gedeelte van het spaargeld behoort tot de secundaire liquiditeitenmassa. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
ongedifferentieerde koopkracht
zie geld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
ontwikkelingsland
heeft als algemeen kenmerk een laag inkomen per hoofd van de bevolking. Andere kenmerkende problemen zijn: een slechte infrastructuur, lage scholingsgraad, ernstige betalingsbalansproblemen en een hoge buitenlandse schuld. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
onzichtbare verkeer
is vaak de aanduiding voor de diensten- en inkomensrekening tezamen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oorspronkelijke productiefactoren
zijn natuur en arbeid. Kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor, de productie hiervan noemt men ook wel omwegproductie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
oorzaak van comparatieve kostenverschillen
kan heel verschillend zijn. De belangrijkste oorzaken zijn het verschil in kwaliteiten van de productiefactoren. Bijvoorbeeld de gebruikte technologieën, de scholingsgraad van de werknemers, de geologische en klimatologische omstandigheden etc. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
oorzaken inkomensverschillen
kunnen bijvoorbeeld zijn: verschil in talent, ervaring, opleiding, verantwoordelijkheid, zwaarte van het werk, schaarste m.b.t. de deskundigheid, traditie, etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
OPEC
is de Organization of Petroleum Exporting Countries. Het is een in 1960 opgericht kartel van voornamelijk Arabische oliestaten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
open economie
houdt in dat een land (intensieve) handelsbetrekkingen onderhoudt met het buitenland.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
open economie
is en economie(model) met een sector buitenland. Met open economie kan ook bedoeld worden dat het land intensieve handelsrelaties heeft met het buitenland.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
open-marktpolitiek
aan- en verkoop van waardepapieren door de centrale bank om de liquiditeit van de particuliere geldscheppende banken te beïnvloeden. Met openmarktpolitiek kan DNB de effectiviteit van de discontopolitiek verhogen. Tegenwoordig vindt openmarktpolitiek vooral plaats door middel van valutaswaps.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
optie
is het recht gedurende een bepaalde periode waarde papieren (aandelen) of vreemde valuta tegen een vooraf bepaalde koers te kopen (call optie) of te verkopen (put optie).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
optimale allocatie
betreft de aanwending van de productiefactoren die dan precies in overeenstemming is met de wensen van de consumenten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
optimale allocatie
is sprake van wanneer de productiefactoren zodanig zijn aangewend overeenkomstig de wensen van de consumenten. In de economische wetenschap viel de keuze meestal gunstig uit voor de marktvorm volkomen concurrentie, omdat de prijs gelijk is aan de marginale kosten. Ook ingeval van een monopolie kan sprake zijn van optimale allocatie wanneer de prijs gelijk is aan de marginale kosten (snijpunt MK-functie met de prijsafzetfunctie). Dit wordt het punt van Lerner genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
opvoedingsargument
houdt in dat jonge industrie tegen machtige buitenlandse concurrentie beschermd dient te worden, totdat deze de concurrentie aankan. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
ordinale grootheid
Een grootheid die alleen naar dringendheid te rangschikken is noemt men ook wel een ordinale grootheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
organen van de EU
zijn: de Raad van Ministers, de Europese Commissie, het Europese Parlement, het Hof van Justitie en het Sociaal en economisch committee.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
otale constante kosten
zijn alle kosten die onafhankelijk zijn van de productie-omvang. Dit zijn bijvoorbeeld huren (pacht), rente (interest) op leningen, en de afschrijvingen op vaste kapitaalgoederen.Ook de loonkosten zijn voor een deel onafhankelijk van de bedrijfdrukte, dus deels constant.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
otale kosten
zijn alle kosten die de producent in een bepaalde periode maakt. De totale kosten te verdelen in de totale variabele kosten (TVK) en de totale constante kosten (TCK). In formulevorm: TK=TVK + TCK. De totale kosten worden ook wel integrale kosten genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
otale liquiditeitenmassa
som van de primaire en de secundaire liquiditeitenmassa. De totale liquiditeitenmassa wordt ook wel vaak de binnenlandse liquiditeitenmassa genoemd, en wordt door DNB als M3 aangeduid(uit: begrippenlijst economie, 2002)
otale variabele kosten
zijn alle kosten die afhangen van de productie-omvang. Dit zijn bijvoorbeeld de grondstofkosten, kosten van halffabricaten, energie en diensten van derden (soms gedeeltelijk).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overbesteding
(= hausse) de effectieve vraag is groter de produktiecapaciteit; er is sprake van bestedingsinflatie en een overspannen arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid overtreft het beschikbare aanbod van arbeid. Een situatie van overbesteding wordt ook wel hoogconjunctuur of hausse genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overcapaciteit
te grote productiecapaciteit in verhouding tot de gevraagde capaciteit. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
overeenkomst van Lomé
is een overeenkomst van de EG en de ACP-landen. Deze overeenkomst staat belastingvrije invoer toe van de meeste producten uit de minst ontwikkelde landen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheid in ruime zin
is het totaal van de Rijksoverheid (= overheid in enge zin) en de lagere overheden (gemeenten en provincies) plus de publiekrechtelijke organisaties (krachtens de wet PBO) zoals de bedrijfsverenigingen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsbestedingen
betreft dat gedeelte van de overheidsuitgaven dat de overheid zelf besteed. Deze uitgaven worden ook wel de reële uitgaven genoemd, omdat het overige deel bestaat uit overdrachtsuitgavenDe overheidsbestedingen zijn te verdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsconsumptie
betreft de uitgaven voor vlottende zaken, bijvoorbeeld de ambtenarensalarissen, verwarming en elektriciteit van de overheidsgebouwen, telefoonrekening, schrijfbehoeften, etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsinvesteringen
betreft de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid, zoals voor spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsmonopolie
is ontstaan door een overheidsmaatregel of door wet. In het laatste geval spreekt men ook wel van een wettelijk monopolie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsproductie
wordt (om praktische redenen) per definitie gelijkgesteld aan de totale salarispost van het overheidspersoneel. Immers de meeste overheidsproducten kunnen niet via de markt worden geleverd. Denk hierbij aan de zogenaamde collectieve en quasi-collectieve goederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overheidsuitgaven
bestaan uit de overheidsbestedingen en de overdrachtsuitgaven.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
overname
is het opkopen door meestal een grote onderneming van de aandelen van een kleinere onderneming. De kleine onderneming zit hierbij in een afhankelijke positie. Vaak is de overname het gevolg van een (dreigend) faillissement, maar het kan ook het gevolg zijn van het groeibeleid van een grote onderneming. Wanneer het opkopen van de aandelen grootscheeps en in het geheim plaatsvindt, spreekt men wel van een overval. Gaan twee (of meer) ondernemingen samen op basis van gelijkwaardigheid, dan spreekt men van een fusie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
overspannen arbeidsmarkt
de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid. De effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit. Door de schaarste aan arbeidskrachten leidt deze situatie tot een stijging van de lonen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
pacht
is de beloning voor de productiefactor natuur.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
pandbrief
is een soort obligatie van een hypotheekbank.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
papierenstandaard
er is geen relatie meer tussen de munteenheid en een hoeveelheid goud. In feite is er geen dekking meer. Men spreekt ook wel van een non-metallieke standaard.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
parallellisatie
is het horizontaal samenvoegen van twee geledingen op eenzelfde hoogte van de bedrijfskolom. De onderneming neemt er in feite een andere activiteit bij. Voorbeelden van parallellisatie zijn het grootwinkelbedrijf (supermarkten en warenhuizen), en de ontwikkelingen in het bankwezen, waar het onderscheid tussen primaire banken en secundaire banken steeds verder gaat vervagen (branchevervaging).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
parallelmarkt
biedt voor aandelen van ondernemingen, die niet aan de vereisten van de Vereniging voor de Effectenhandel voldoen, om toch te kunnen worden verhandeld. Op de parallelmarkt gelden minder strenge toelatingseisen. Kleine en vaak nog jonge bedijven hebben zo toch de mogelijkheid om aandelenvermogen aan te trekken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
pariteit
is de spilkoers of middenkoers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
particuliere sector
is hetzelfde als de marktsector. Het wordt gevormd door de gezinnen en hun organisaties en de particuliere bedrijven (ondernemingen). Als coördinatie mechanisme is overwegend het prijs- en marktmechanisme.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
partiële (prijs)indexcijfer
is het indexcijfer van één product of van een groep producten. Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie is opgebouwd uit verschillende partiële indexcijfers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
pasmunten
zijn onvolwaadige munten die wettig betaalmiddel zijn tot een beperkt bedrag. Alle Nederlandse munten zijn pasmunten ofwel tekenmunten. (uit: begrippenlijst economie, 2002)
penetratiepolitiek
is een marktstrategie waarbij men bij een nieuw of verbeterd product de prijs relatief laag houdt om een zo'n groot mogelijk marktaandeel in handen te krijgen. Voorwaarde is wel dat de productiecapaciteit gemakkelijk kan worden uitgebreid en de vraag voldoende prijselastisch is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
personele inkomensverdeling
is het (nationaal)inkomen verdeeld over alle inkomenstrekkers (natuurlijke personen).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
planeconomie
is hetzelfde als de centraal geleide economie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
planmechanisme
is het ordeningsmechanisme van de centraalgeleide economie. Door een centrale autoriteit of overheid wordt beslist hoe de productiefactoren moeten worden benut.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
planningcurve
is hetzelfde als de lange termijn gemiddelde kostencrve(uit: begrippenlijst economie, 2002)
polypolie
is een markttype met veel aanbieders en veel vragers. Het is te verdelen in de marktvormen volkomen concurrentie (= homogeen polypolie) en monopolistische concurrentie (= heterogeen polypolie).(uit: begrippenlijst economie, 2002)
positieve externe effecten
zijn externe effecten die een positief effect hebben op de welvaart. Bijvoorbeeld de gezellige sfeer in een winkelcentrum door de etalages en de reclame verlichting, of de aanwezigheid van een industrieterrein bij een stad maakt het aantrekkelijker om er te wonen met het oog op werkgelegenheid. Belangrijk bij de voorbeelden is het feit, dat voor het positieve effect de producent niet betaald krijgt. De overheid kan de positieve externe effecten stimuleren middels subsidies.(uit: begrippenlijst economie, 2002)
positieve schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst relatief meer stijgt dan de stijging van de productiefactoren, wanneer men alle productiefactoren laat toenemen. Verwar het begrip schaalopbrengst niet met het begrip meeropbrengst. (uit: begrippenlijst economie, 2002)