M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


potentiële beroepsbevolking
zie het begrip beroepsgeschikte bevolking(uit: begrippenlijst economie, 2002)

potentiële concurrenten
zijn producenten die tot de markt kunnen toetreden als een monopolist een te hoge prijs vraagt. Dit is een reden dat de monopolist niet in het punt van Cournot zit, maar een lagere prijs vraagt om de potentiële concurrenten buiten de markt te houden. Daarom streeft een monopolist niet altijd naar maximale winst. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijs- en marktmechanisme
is het ordeningsmechanisme van de vrije ruilverkeershuiding. Door het vrije spel van vraag en aanbod worden de productiefactoren ingezet overenkomstig de wensen van de consumenten. De prijzen die tot stand komen zijn de signalen waarop de individuele vragers en aanbieders hun beslissingen nemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsafzetfunctie (of -curve) van een monopolist
de curve hiervan valt samen met de collectieve vraagcurve, omdat de monopolist de gehele markt beheerst. Zie ook individuele afzetcurve.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijscompensatie
is dat deel van de loonstijging, die men ontvangt om het inkomen reëel op peil te houden, ingeval van inflatie. Zie ook automatische prijscompensatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsdiffertiatie
is sprake van als een monopolist verschillende tarieven hanteert die gebaseerd zijn op verschil in kosten, bijvoorbeeld door een betere benutting van de kapitaalgoederenvoorraad (of het productieproces). Voorbeelden zijn piek en daluren. Het onderscheid tussen prijsdifferntiatie en prijdiscriminatie is niet scherp. Vaak worden deze begrippen door elkaar heen gebruikt. Prijsdifferentiatie moet men echter niet verwarren met productdifferentiatie!(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsdiscriminatie
situatie waarbij een monopolist op gescheiden deelmarkten verschillende verkoopprijzen hanteert. Bijvoorbeeld lagere tarieven voor 65+ bij het openbaar vervoer. Het vrije tijdstarief bij PTT-telecom is een voorbeeld van prijsdifferentiatie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijseffect
bestaat uit het substitutie-effect en het inkomens-effect. Tengevolge van deze effecten heeft de vraagcurve een dalend verloop, d.w.z. dat bij een lagere prijs meer gevraagd wordt. Een uitzondering vormen de zogenaamde Giffengoederen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijselasticiteit van de vraag
laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met één procent verandert.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie
is de oude naam voor de consumentenprijsindex, en geeft de stijging aan van een pakket goederen en diensten door een modaal gezin gekocht in het basisjaar. Het is een samengesteld en gewogen indexcijfer, omdat het uit zeer veel verschilldende goederen bestaat, en elk product meetelt naar relatieve belangrijkheid. Het samengesteld gewogen prijsindexcijfer wordt berekend door alle partiële indexcijfers te vermenigvuldigen met hun wegingsfactoren en daarna al deze uitkomsten (producten) te sommeren (= optellen).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsinflatie
(gevolgen) heeft tot gevolg dat sparen minder aantrekkelijk is, omdat later de koopkracht van het geld minder is. Het benadeelt dus de spaarders / geldschieters (crediteuren), maar is gunstig voor schuldenaren (debiteuren), omdat later minder koopkrachtig geld terugbetaald wordt. Het gevolg hiervan is dat de rente zal gaan stijgen, omdat de crediteuren een vergoeding voor de geldontwaarding willen ontvangen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijskartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten waarbij men gezamelijk één prijs heeft afgesproken. Zo'n afspraak kan eigenlijk alleen voor min of meer homogene goederen, omdat de productiekosten niet teveel mogen verschillen. Daarom is, als het doel is de prijs te reguleren, vaak het calculatiekartel of het hoeveelheidskartel een alternatief. Zie eventueel ook andere kartelvormen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijsleider
is de machtigste aanbieder op de marktvorm a-symmetrisch oligopolie, die min of meer de prijs bepaalt. Bijvoorbeeld Unilever op de margarinemarkt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

prijszetter
aanbieder die zelf zijn verkoopprijs vaststelt (monopolie en oligopolie)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Prijzenwet
de overheid kan beschikkingen uitvaardigen, waarbij prijsverhogingen aan een maximum worden gebonden of prijsverlagingen worden stopgezet. Deze wet stamt al uit 1961.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primair inkomen
het inkomen zoals dat via het prijsvormingsproces aan de productiefactoren toevalt. De primaire inkomensvormen zijn loon, interest, pacht en winst.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire arbeidsvoorwaarden
betreft de (financiële) beloning die men ontvangt voor het verrichten van arbeid. Concreet betekent dit dus het loon (salaris) en vakantiegeld. Deze voorwaarden zijn nauwkeurig omschreven in een arbeidscontract en/of CAO. In arbeidscontract of CAO zijn ook de secundaire arbeidsvoorwaarden omschreven.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire bank
is een geldscheppende bank. Van deze banken zijn de kortlopende schulden giraal . Dit is op de balans de post crediteuren in Rekening-Courant.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire inkomens
zijn de inkomens die men ontvangt als beloning voor het ter beschikkingstellen van de productiefactoren. Concreet betekent dat loon, interest, pacht en winst.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire liquiditeiten
geld behorend tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Dit zijn de munten, bankbiljetten en het girale geld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire sector
is de sector waar de productiefactor natuur relatief belangrijk is, zoals landbouw, veeteelt, mijnbouw, bosbouw en visserij.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

primaire verdeling
van het inkomen is de verdeling vóór aftrek van de inkomstenbelasting (en vóór bijtelling van de inkomensondersteunende subsidies). Deze verdeling kan gelijkmatiger gemaakt worden door aftoppen van de prijscompensatie, of door een loonmaatregel. Ook maatregelen die de deelname aan onderwijs bevorderen kunnen een inkomensnivellerend effect hebben, omdat hiermee de schaarste aan hoger opgeleiden minder wordt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

privaatrechtelijk
betreft dat gedeelte van het recht, dat de verhouding regelt tussen particulieren (burgers, bedrijven en organisaties). Het publiekrecht regelt de verhouding tussen de overheid en particulieren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

private kosten
zijn de kosten van een product zoals ondernemingen deze berekenen, zonder rekening te houden met de maatschappelijke kosten die voort vloeien uit de externe effecten .(uit: begrippenlijst economie, 2002)

private-eigendom
is hetzelfde als particuliere eigendom.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

privatiseren
is het afstoten van overheidstaken naar de particuliere sector. Dit betekent meestal dat de overheid haar belang (aandelen) in ondernemingen verkoopt aan particulieren. Voorbeelden van privatisering zijn de Postbank, PTT-telecom en de NS. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

pro-cyclisch
is het overheidsbeleid (ongewild), indien de overheidspolitiek (begrotingspolitiek) leidt tot versterking van de conjunctuurgolf.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

produceren
is het combineren van productiefactoren, waarbij goederen (en dus ook diensten) worden voortgebracht, of voor consumptie geschikt gemaakt worden. De nuttigheid van een goed wordt verhoogd. Een verouderde opvatting is dat economisch gezien alleen sprake is van productie, als dit voor de markt (voor verkoop) bestemd is. Bijvoorbeeld zelf aardappelen verbouwen in een volkstuin, (omdat dat dus niet voor de handel is), zou economisch dan geen productie zijn. Veel economen zijn het hier nier mee eens. Wel is het zo dat niet alle productie meetbaar is, en derhalve niet in het nationaal product wordt opgenomen. Dit zelfde geldt voor vrijwilligerswerk. Zodra hetzelfde werk officiëel wordt betaald, wordt het ook tot het nationaal product gerekend. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

productdifferentiatie
is het streven (commerciëel beleid) van de producenten om hun producten te onderscheiden van die van de concurrenten. Hierbij is het voeren van een duidelijke merknaam onontbeerlijk. De verschillen kunnen bijvoorbeeld ontstaan door verschil in kwaliteit, vormgeving of service. Ook door reclame kan de kopersvoorkeur veranderen, en neemt de heterogeniteit van een product toe.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiecapaciteit
de maximale hoeveelheid goederen en diensten die in een periode kan worden voortgebracht als alle productiefactoren volledig zijn ingeschakeld. De volgende factoren bepalen de hoogte van de productiecapaciteit: omvang en kwaliteit van de beroepsbevolking, de hoeveelheid en kwaliteit van de kapitaalgoederen en de technische ontwikkeling. Toename van de productiecapciteit is mogelijk door nieuwe investeringen (meer kapitaalgoederen zoals bijvoorbeeld machines en gebouwen / fabrieken), scholing (beter geschoolde werknemers leveren meer en betere prestaties) en verdere ontwikkeling van de techniek (toepassen van nieuwe / betere technieken vergroot de productiviteit).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productie-elasticiteit van arbeid
geeft de verhouding aan van de procentuele verandering van de productie en een kleine procentuele verandering van de hoeveelheid arbeid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productie-elasticiteit van kapitaal
geeft de verhouding aan van de procentuele verandering van de productie en een kleine procentuele verandering van de hoeveelheid kapitaal. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiefactor
is een middel waarmee geproduceerd kan worden. Er worden drie productiefactoren onderscheiden: natuur, arbeid en kapitaal . De eerste twee noemt men oorspronkelijk, en kapitaal noemt men de afgeleide productiefactor. De opvatting dat er nog een vierde productiefactor zou zijn, de ondernemersactiviteit, wordt door veel economen als onjuist gezien. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiefactor
is een middel waarmee wordt geproduceerd. De productiefactoren zijn: natuur, arbeid, kapitaal. Sommige economen onderscheiden ook nog de ondernemersactiviteit (of ondernemerscapaciteit). (uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiefunctie
geeft het verband tussen de hoogte van de productie en de ingezette productiefactoren. De productiefactor die uiteindelijk de hoogte van de productie bepaalt, wordt de knelpuntfactor genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiekartel
Zie hoeveelheidskartel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productiviteit
is de productie per productiefactor per tijdseenheid. Men onderscheidt de arbeidsproductiviteit en de kapitaalproductiviteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

productschap
is een verticale organisatie van ondernemingen. Deze omvat geheel of gedeeltelijk een bedrijfskolom. De wettelijke basis tot het vormen van een productschap is de Wet PBO. Enkele voorbeelden van productschappen zijn: het productschap voor de akkerbouwproducten, - pluimvee en eieren, - voor oliën en vetten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

profijtbeginsel
houdt in dat als iemand wat meer van de overheid profiteert, men ook iets meer belasting mag betalen. Dit beginsel ligt ten grondslag aan de retributies. Voorbeelden zijn de motorrijtuigenbelasting, omroepbijdrage, paspoortleges, school- en collegegeld, reinigingsrechten, etc. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

progressie in de loon- en inkomsten belasting
houdt in dat men bij een hoger inkomen relatief meer belasting betaalt. Deze heeft dus alleen invloed op de secundaire inkomensverdeling, net als de aftrekposten. De progressie heeft als gevolg dat de secundaire inkomensverdeling minder scheef is dan de primaire verdeling. Er vindt dus nivellering plaats. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

progressieve belasting
belasting waarbij men bij een hoger inkomen een hoger percentage belasting betaalt. De progressie is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

progressieve stijging
van kosten houdt in dat de kosten meer dan evenredig stijgen met de productie-omvang. Dit gedeelte van de kostencurve komt overeen met de afnemende meeropbrengsten van de Wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten(uit: begrippenlijst economie, 2002)

promotionele acties
vormen een onderdeel van de marketing mix, zoals reclame en tijdelijke aanbiedingen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

proportionele stijging
van kosten houdt dat de kosten evenredig stijgen met de productie-omvang. In deze situatie is de TK (en de TVK ) een lineaire functie (dus een rechte lijn), en geldt dat GVK = MK (= constant).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

publieke sector
is hetzelfde als de collectieve sector.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

punt van Cournot
punt op de prijsafzetcurve waarbij de monopolist zijn maximale winst behaalt. Omdat het punt altijd op de linkerhelft van de prijsafzetfunctie zit is de omzet niet maximaal. Bij een lagere prijs zal de omzet stijgen, omdat prijselasticiteit van de vraag in het punt van Cournot elastisch is. Een prijsdaling doet de vraag meer dan evenredig stijgen. In het midden van de vraagcurve is de omzet maximaal en prijselasticiteit -1.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

punt van Lerner
punt op de prijsafzetcurve waarbij voor de monopolist de prijs gelijk is aan de marginale kosten. Er is dan sprake van optimale allocatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

quasi-collectieve goederen
zijn individuele goederen die de overheid om maatschappelijke (of praktische) redenen zelf in productie heeft genomen, en waarvan de financiering (voornamelijk) plaatsvindt via de algemene middelen. Voorbeelden zijn het onderwijs en de wegen. De quasi-collectieve goederen worden soms ook wel semi-collectieve goederen of pseudo-collectieve goederen genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

raad van bestuur
is de directie van een vennootschap (NV of BV)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

raad van commissarissen
houdt namens de aandeelhouders toezicht op de directie en adviseert deze.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Raad van Ministers
is het beleidsbepalend orgaan. De samenstelling is wisseld van personen en afhankelijk van het te bespreken agenda. Het bespreekt voorstellen van de Europese Commissie en neemt besluiten, die bindend zijn voor de lidstaten. Bij de besluitvorming heeft elk land het recht van veto. Doordat de besluiten bindend zijn voor de lidstaten is het een supranationaal orgaan. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

rayonkartel
of marktverdelingskartel is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten, waarbij men de markt onderling heeft verdeeld. Zie eventueel ook andere kartelvormen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ransactiebasis
is een systeem waarbij het moment van transport over de grens als criterium (= beslissend punt) is. Hierbij gaat men uit van de douanegegevens. Bij een betalingsbalans op transactiebasis neemt men alle transacties, op basis van de douane gegevens, met het buitenland vanaf i januari tot en met 31 december in een bepaald jaar. Het CBS registreert voor Nederland de betalingsbalans op transactiebasis. De Nederlandsche Bank publiceert de betalingsbalansgegevens op kasbasis. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ransactiekosten
zijn de kosten van het ruilverkeer. Voorbeelden zijn onderhandelingskosten, informatiekosten en het vinden van een onderhandelingspartner. Een veronderstelling in het zogenaamde Coase-theorema is, dat als de partijen elkaar moeiteloos en zonder kosten kunnen vinden de transactiekosten nul zijn. In werkelijkheid zullen de transactiekosten meestal niet nul zijn. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

ransfer
is een overheveling van koopkracht van het ene land naar het andere land.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ransformatie
omzetten van geld in niet-geld (of omgekeerd) tussen geldscheppende instellingen en publiek. Gevolg is geldvernietiging of geldschepping. Bijvoorbeeld geld storten op een termijn- deposito, aan- en verkoop van vreemde valuta etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ransparante markt
is een volkomen doorzichtige markt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

REA
is de raad voor economische aangelegenheden. Het is een coördinerend orgaan op het gebied van de economische politiek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rechtspersoonlijkheid
heeft een onderneming of organisatie, wanneer het zelfstandig schulden en bezittingen heeft, en dus een eigen afgescheiden vermogen heeft. De aansprakelijk van de eigenaren gaat niet verder dan de waarde van hun aandelen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rechtsvormen van ondernemingen en organisaties
zijn: de eenmanszaak, de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap, de besloten vennootschap, de naamloze vennootschap, de coöperatieve vereniging en de stichting. De laatste vier vormen zijn rechtspersonen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

rechtvaardige inkomensverdeling
betekent dat de overheid streeft naar een rechtvaardigere verdeling van de inkomens. Dit komt o.a. tot uitdrukking in de progressie in de loon- en inkomstenbelasting. Maar wat een rechtvaardige verdeling is, daar heeft elke politieke groepering een andere mening over.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rechtvaardigheidsbeginsel
houdt in dat de belastingen door een zo'n breed mogelijk publiek als rechtvaardig wordt ervaren. Dit beginsel kan verdeeld worden in het profijtbeginsel en het draagkrachtbeginsel. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

reclame
communicatie (boodschap) van de adverteerder (aanbieder) met de bedoeling de voorkeur van de consument voor zijn product te beinvloeden en hiermee zijn afzet te vergroten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

reclamecode-commissie
houdt toezicht op de naleving van de Wet Misleidende Reclame.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

reëel kapitaal
betreft de productiefactor kapitaal. Zie kapitaalgoederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

reëel loon
echt besteedbare beloning (in koopkracht uitgedrukt) van de productiefactor arbeid. Het reële loon kan uit het nominale loon worden berekend, door deze te delen door het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. Deze techniek wordt defleren genoemd. Het reële loon wordt ook wel loon in constante prijzen genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

reële rente
werkelijke rente in koopkracht uitgedrukt. Dit is de nominale rente gecorrigeerd voor de prijsinflatie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

reële waarde
is de waarde van van een munteenheid gecorrigeerd voor de prijsinflatie. Het corrigeren voor de inflatie noemt men defleren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

regionale arbeidsverdeling
houdt in dat in een land bepaalde productie vooral in bepaalde gebieden (= regio's) plaats vindt. Zo vindt men in Nederland de textielindustrie in Twente, de schoenindustie in Brabant, de bollenkwekers in Noord- en Zuidholland etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

registratiesystemen
(betalingsbalans) zijn te verdelen in een systeem op kasbasis en een systeem op transactiebasis.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rekenfunctie
geld heeft ook een rekenfunctie, omdat het gebruik van geld het mogelijk maakt om waarden van verschillende goederen te vergelijken. Geld is dus ook een waardemeter. Andere functies van geld zijn ruilmiddel en oppotmiddel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rekenrente
De rekenrente is het rentepercentage waarmee pensioenfondsen de dekkingsgraden dienen te berekenen met betrekking tot hun pensioenverplichtingen. In de pensioencontracten is het recht op een (nominaal) pensioen vastgesteld op basis van de ingelegde pensioenpremies. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

rentabiliteitsoptimum
productieomvang waarbij MO=MK, dus waar de ondernemer maximale winst heeft.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

researchkartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten, waarbij men afspraken maakt over gezamelijk onderzoek. Zie eventueel ook andere kartelvormen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

restrictieve begrotingspolitiek
houdt een overheidsbeleid in dat gericht is op het afremmen van de bestedingen. De overheid kan dan zelf haar uitgaven matigen of de belastingen verhogen. Rectrictieve begrotingspolitiek kan een onderdeel zijn van het anticyclisch beleid. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

retributie
is een betaling aan de overheid voor een door de overheid individueel geleverde specifieke overheidsprestatie. Vaak is de betaling slechts een deel van de werkelijke kosten. Voorbeelden zijn: school- en college-geld, havengelden, paspoortleges, omroepbijdragen, wegenbelasting etc De retributie is gebaseerd op het profijtbeginsel. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

REV
is de rentabiliteit van het eigen vermogen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

revaluatie
officiële verhoging van de wisselkoers, door de monetaire autoriteiten bij een vast wisselkoerssysteem. Hierbij wordt dus de spilkoers verhoogd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rekkingsrechten bij het IMF
zijn rechten van een lidstaat om bij het IMF te lenen. Dit lenen (trekken genoemd) is kopen en lenen tegelijk. Bij het lenen moet een lidstaat de tegenwaarde in eigen valuta ij het IMF storten.Afgesproken is bij oprichting van het IMF, dat lidstaten niet meer dan 200% van het quotum aan vuluta bij het IMF (als tegenwaarde) mag hebben staan. Omdat men bij toetreding reeds 75% heeft moeten storten, is er dus nog een kredietruimte van 125% van het quotum. Zo ontstaat de 1 x 25% goudtrekking en 4 x 25% krediettrekkingen, die ook de algemene trekkingsrechten worden genoemd. In najaar 1967 op de jaarvergadering van het IMF te Rio de Janeiro de SDR's in het levengeroepen, om te kunnen voorzien in de groeiende behoefte aan internationale liquiditeiten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rekkingsrechten
zijn de kredietfaciliteiten bij het IMF (Internationale Monetaire Fonds). In theorie zijn er twee mogelijkheden: de gewone trekkingsrechten en de speciale trekkingsrechten (SDR's).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rend
is de beweging van de productiecapaciteit. De trend verkrijgt men door het (voortschrijdend) gemiddelde van de conjunctuurgolven te nemen. De conjunctuurgolven schommelen om de trend. De trend wordt ook wel de structuur genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rendmatige groei
is de gemiddelde groei over een groot aantal jaren gemeten. Het is in feite de groei van de productiecapaciteit. De trend is te berekenen door middel van het voortschrijdend gemiddelde van de conjunctuur. Grafisch is dit een lijn die getrokken is door de conjunctuur golf, waarbij de toppen en dalen evenver van de trenlijn liggen. De trend wordt ook wel de structuur genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rijksbegroting
een gedetailleerd overzicht van alle verwachte (voorgenomen) uitgaven en verwachte ontvangsten per departement voor het komende jaar.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

RTV
is de rentabiliteit van het totale vermogen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van prestaties (goederen endiensten). Men onderscheidt directe en indirecte ruil(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ruilmiddelfunctie van het geld
is de functie van geld als tussengoed. Zie ook functies van geld.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ruilvoet
gemiddeld exportprijspeil/gemiddeld importprijspeil. Of nauwkeuriger als indexcijfer uitgedrukt: het prijsindexcijfer van de uitvoer gedeeld door het prijsindexcijfer van de invoer (x 100%).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

ruilvoetverslechtering
betekent een daling van de ruilvoet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

rust
is een groep zelfstandige ondernemingen, die met elkaar verbonden zijn, doordat een bedrijf de aandelen in handen heeft. Zo'n bedrijf wordt een houdstermaatschappij genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

samengesteld
(indexcijfer) betekent dat het indexcijfer uit verschillende soorten goederen bestaat. In het samengesteld gewogen prijsindexcijfer tellen de goederen naar belangrijkheid (wegingsfactor) mee.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schaalopbrengsten
zijn de extra opbrengsten als men alle productiefactoren met een extra eenheid laat toenemen. Hierbij kan sprake zijn van positieve schaalopbrengsten, constante schaaalopbrengsten en negatieve schaalopbrengsten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schaalvergroting
betekent productie op grotere schaal, met voor de onderneming vaak grote kostenvoordelen (positieve schaalopbrengsten) als gevolg van productievere machines. Andere voordelen zijn een verdergaande interne arbeidsverdeling, een eigen (beter) uitgeruste research afdeling om het product te kunnen verbeteren en/of om nieuwe producten te kunnen ontwikkelen, en een groter reclame budget om promotionele acties te kunnen voeren. Aan schaalvergroting zitten ook nadelen verbonden, zoals het minder flexibel worden van de onderneming, de afstand tussen de leiding en de werknemers wordt te groot voor een goede communicatie, en de betrokkenheid (motivatie) van de werknemers kan afnemen, met als gevolg ook een hoog ziekteverzuim.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schaalvoordelen
voordelen die ontstaan door vergroting van de omvang van de produktiecapaciteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schaars
iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden aangewend (opgeofferd), die voor iets anders gebruikt kunnen worden. Deze productiefactoren worden dus ontrokken aan hun alternatieve aanwendbare richting.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schaarste
is de spanning tussen de middelen en de behoeften, in feite dus welvaartstekort.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

schatkistpapier
door de staat uitgegeven kortlopende schuldbekentenissen. Deze schuldbrieven circuleren op geldmarkt, en behoren tot de secundaire liquiditeiten. Uitgifte van schatkistpapier betekent monetaire financiering, en is de laatste jaren geen onderdeel van het overheidsbeleid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

scheve inkomensverdeling
houdt in dat het inkomen ongelijk is verdeeld. Deze ongelijkheid is zichtbaar te maken met o.a. de Lorenzcurve. Tengevolge van de progressieve belastingheffing en de inkomens ondersteunende subsidies (b.v. huursubsidie) is de secundaire inkomensverdeling minder scheef dan de primaire. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

SDR
zie bijzondere trekkingsrechten (uit: begrippenlijst economie, 2002)

sectoren
men onderscheidt in de macro economie in het algemeen de volgende sectoren: gezinnen, bedrijven, overheid, buitenland en een financiële sector.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

secundair inkomen
het primaire inkomen minus belastingen en sociale premies en gecorrigeerd voor inkomensoverdrachten (zoals bijvoorbeeld huursubsidie).(uit: begrippenlijst economie, 2002)