M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


fusie
samengaan van twee of meer ondernemingen tot een nieuwe. Het verschil met een overname is, dat een fusie op een meer vrijwillige basis tot stand komt.Bij het tot standkomen van een fusie dient men zich te houden aan de fusiegedragsregels. Zie voor deze regels bij de SER. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

fysieke bestaansminimum
is een leefsituatie waarin men als volk net genoeg middelen heeft om (als aantal mensen) op peil te blijven. Geboorten en sterfte houden elkaar in evenwicht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

fysieke meeropbrengst
zie meeropbrengst.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

fysieke opbrengst
is de opbrengst niet in geld uitgedrukt, maar in fysieke eenheden zoals kg, liter, balen, ton, barrel (vat van 159 liter) etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GAB
is het Gewestelijk Arbeidsbureau(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GATT
is de oorspronkelijke naam voor de WTO. Het is de algemene overeenkomst inzake tarieven en handel . Deze organisatie is in 1947 opgericht met het doel te streven naar meer vrijhandel. Dus te komen tot geleidelijke afschaffing van de handelsbelemmeringen. De belangrijkste afspraak is de meest begunstigingsclausule, ook wel non-discriminatie verdrag genoemd. Bekende wereldhandelsconferenties in het kader van de GATT zijn de Kennedy-ronde, Tokio-ronde en de Uruguay-ronde.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GCK
zijn de gemiddelde constante kosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geaggregeerde grootheid
is samengesteld (samengevoegd/ opgeteld) uit tal van andere grootheden. Bijvoorbeeld het nationaal inkomen dat bestaat uit de som van loon, interest, pacht en winst.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gebonden hulp
is een vorm van (ontwikkelings)hulp waarbij het ontvangende land verplicht is tot besteding in het donorland. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

gebruiksgoed
zie duurzame consumtiegoederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gedifferentieerd loonbeleid
houdt in dat de loonsverhogingen worden afgestemd op de gemiddelde arbeidsproductiviteits- stijgingen per bedrijfstak.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gedragsvergelijking
beschrijft het gedrag van deelnemers aan het economisch proces. Voorbeelden voor een gedragsvergelijking zijn de consumptiefunctie, de investeringsfunctie, de functie van de overheidsbestedingen, etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gedwongen besparingen
zijn o.a. de premies van de oude dag voorziening (AOW en pensioenpremie) (levens)verzekeringen en ziektekostenverzekeringen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geindexeerd loon
is loon dat automatisch wordt aangepast als (bijvoorbeeld) de prijzen stijgen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geïnduceerd
betekent dat bijvoorbeeld de consumptie, investeringen, overheidsbestedingen etc. afhankelijk zijn van het nationaal inkomen. In de vergelijking C = cY + Co is de term cY de geïnduceerde consumptie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geld
is alles wat algemeen aanvaard is als ruilmiddel. Geld is ongedifferentieerde koopkracht hetgeen betekent dat geld niet aan bepaalde goederen is gebonden, maar altijd wordt aanvaard. Zie ook de functies van geld (uit: begrippenlijst economie, 2002)

geld
is alles wat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldillusie
is het verschijnsel dat mensen denken dat ze rijker zijn geworden na een loonsverhoging terwijl zij er reëel er niet op vooruitgegaan zijn, omdat de prijzen ook gestegen zijn. Zie inflatie(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldmarkt in enge zin
is de liquiditeitspositie van de primaire banken.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldmarkt
geheel van vraag en aanbod van kortlopend krediet (korter dan één jaar). Sommige economen nemen als onderscheid tussen de geldmarkt en de kapitaalmarkt een periode van twee jaar. Een scherpe scheiding tussen geld- en kapitaalmarkt is er niet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldmarktkasreserve
is een extra tegoed dat DNB de banken kan voorschrijven bij DNB aan te houden. Hierdoor wordt de geldmarkt (in enge zin) krapper, en als gevolg daaarvan kunnen de banken minder geldscheppen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldontwaarding
is de waardevermindering van het geld, die het gevolg is van een algehele prijsstijging van goederen en diensten. Zie inflatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldscheppende banken/instellingen
zijn alle instellingen die de maatschappelijke geldhoeveelheid kunnen laten toenemen.Dit zijn de centrale overheid, de centrale bank en de overige primaire banken(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldschepping
is iedere handeling die de maatschappelijke geldhoeveelheid doet toenemen.Men onderscheidt substitutie, transformatie en wederzijdse schuldaanvaarding.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geldvernietiging
is iedere handeling die de maatschappelijke geldhoeveelheid doet afnemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geleding
is een bewerkingsstap in de bedrijfskolom. Een bedrijfstak wordt gevormd door geledingen op dezelfde hoogte van de bedrijfskolom. Verticaal tussen de geledingen bevinden zich markten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geleide loonpolitiek
de overheid schrijft een voor alle werknemers geldende loonsverhoging bindend voor.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gelimiteerde order
is een order waarbij de cliënt een prijs heeft afgesproken waarboven niet mag worden gekocht of waaronder niet mag worden verkocht. Orders waarbij geen limiet is afgesproken worden bestens orders genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemeenschappelijke markt.
tussen lidstaten is een vrij verkeer van goederen, diensten en produktiefactoren (arbeid en kapitaal) en er is een gemeenschappelijk buitentarief. De gemeenschappelijke markt is dus één stap verder dan de douane unie (namelijk nu ook vrij verkeer van productiefactoren).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemengde eigendom
is sprake van als de overheid, meestal als gevolg van steunverlening, een belang neemt in de onderneming in de vorm van aandelen. Voorbeelden zijn de KLM en (het voormalige) Fokker.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde arbeidsproductiviteit.
de hoeveelheid productie per persoon per tijdseenheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde consumptiequote
de breuk die laat zien welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt geconsumeerd bij een bepaald inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde fysieke opbrengst
is de fysieke opbrengst per eenheid productiefactor.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde opbrengst
is de opbrengst (in geld uitgedrukt) per eenheid product. De gemiddelde opbrengst is (meestal) hetzelfde als de prijs van het product. Immers GO = TO/q en omdat TO = p x q is GO = (p x q)/q = p(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde opbrengstencurve
(GO-curve) is hetzelfde als de individuele afzetcurve.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde rusttijd van het geld
is de reciproke waarde (= omgekeerde waarde) van de omloopsnelheid van het geld. Is het symbool (V) de omloopsnelheid van het geld, dan is de gemiddelde rusttijd (1 / V).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde spaarquote
de breuk die laat zien welk gedeelte van het nationaal inkomen wordt gespaard bij een bepaald inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde totale kosten
(GTK) zijn de totale kosten per eenheid product. In formule vorm: GTK = TK/q . De gemiddelde totale kosten is te beschouwen als de kostprijs van een product.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gemiddelde variabele kosten
(GVK) zijn de totale variabele kosten per eenheid product. In formule vorm: GVK = TVK/q(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geografische arbeidsverdeling
is te verdelen in regionale en in internationale arbeidsverdeling.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

georiënteerde (markt)economie
is een mengvorm tussen de centraal geleide economie en de vrije ruilverkeershuishouding.De consumenten en producenten zijn vrij in hun beslissingen (consumptie, productie en investeringen) binnen de door de overheid bepaalde speelruimte.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

geregistreerde werkloosheid
alle werklozen die ingeschreven staan bij een arbeidsbureau, en beschikbaar zijn voor meer dan 12 uur per week.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gescheiden deelmarkten
is sprake van als de afnemers van de ene deelmarkt het product niet kunnen kopen op de andere deelmarkt. Dit is een voorwaarde voor het kunnen toepassen van prijsdiscriminatie of prijsdifferentiatie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gesloten economie
is een economie (economisch model) zonder transacties met het buitenland. De drie macro-economische identiteiten voor en gesloten model zonder overheid zijn: Y = C + S, NNP = C + I; Y = NNP . Een vierde identiteit is hier uit af te leiden: I = S (ex post).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gesloten model
betekent een economisch model zonder buitenland. In tegenstelling tot een open model. Zie ook gesloten economie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

gewaardeerd loon
is een fictief (=denkbeeldig) deel van het (winst)inkomen van zelfstandigen, dat als arbeidsinkomen wordt gerekend, omdat zelfstandigen meestal ook zelf arbeid verrichten in hun ondernemening. Anders gezegd: Het inkomen van zelfstandigen kan men verdelen in een loon gedeelte en een winst gedeelte. (Voor de fiscus is er geen verschil!)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gezond leefmilieu
is de zesde doelstelling, die als laatste aan de bestaande (vijf) als algemeen aanvaarde doelstellingen is toegevoegd. Tegenwoordig wordt steds meer belang geacht aan het in stand houden van de natuur, in plaats van het uitbreiden van de industriële productie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

Giffengoederen
zijn goederen waarvan de consument meer koopt als de prijs stijgt! Dit zijn goederen die voor de consument een statussymbool vormen. Bij een prijsdaling zal de consument juist minder gaan kopen, omdat het goed door de lagere prijs het karakter van statussymbool deels gaat verliezen (Bijvoorbeeld Rolls Royces). Dit effect staat ook bekend als het Veblen-effect. Grafisch gezien hebben Giffengoederen een contrair verlopende vraagcurve, d.w.z. de dalende vraagcurve heeft opeens een stijgend gedeelte. In dit stijgend gedeelte is het prijseffect zodanig dat prijsdaling ook de gevraagde hoeveelheid doet afnemen. Dit kan worden verklaard door het inkomenseffect dat tegengesteld werkt aan het substitutie-effect en deze overtreft. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

Ginicoëfficiënt
is een maatstaf van de ongelijkheid in de inkomensverdeling. De Ginicoëfficiënt wordt gemeten door de oppervlakte tussen de Lorenz-curve en de 45 gradenlijn te delen door de totale oppervlakte tussen de 45 gradenlijn en de assen. De waarde zal zich altijd bevinden tussen 0 en 1 (of tussen 0% en 100%). Enkele actuele waarden zijn voor 1995 (Bron: OESO) voor Nederland 25,3% , België 27,2% , Duitsland 28,2% , Denemarken 21,7% , Zweden 23,0% , Verenigd koninkrijk 36% , Verenigde Staten 34,4%.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

giraal geld
is onstoffelijk geld. Het bestaat uit de onmiddellijk opeisbare tegoeden bij geldscheppende instellingen waarover door opvraging of overschrijving kan worden beschikt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

globalisering
houdt in dat de industriële productie zich steeds meer over de wereld verspreid. Dit komt vooral tot uiting in de stijging van de industiële exporten uit de lage lonenlanden naar de OESO-landen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goed (goederen)
zijn alle zaken die nuttig zijn. Hierbij gaat het om zowel tastbare als om niet-tastbare zaken zoals diensten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goederenbalans
deelbalans van de betalingsbalans waarop de waarde van de in- en uitgevoerde goederen wordt geregistreerd. Het betreft dus materiële zaken, waaronder bijvoorbeeld ook aardgas. De goederenbalans wordt ook wel de handelsbalans genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GOS
is het Gemenebest van Onafhankelijke Staten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goud- en deviezenbalans
wordt het saldo vermeld in de voorraad deviezen, goud en onvoorwaardelijke trekkingsrechten en ECU-vordering op het EFMS, waarover de centrale bank beschikt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goudakkoord
is het in 1975 in Washington gesloten akkoord om de positie van het goud in het internationale geldverkeer flink te verminderen. Het akkoord werd in 1977 van kracht en sindsdien heeft het IMF een groot deel van de goudvoorraad verkocht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gouden standaard
goud vormt de basis van het geldstelsel. De bankbiljetten zijn gedekt door goud. Men heeft o.a. de volgende varianten gekend: tot 1914 de gouden muntenstandaard, tussen 1918 en 1936 de goudkernstandaard en van 1945 tot 1971 de goudwisselstandaard.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goudenmuntstandaard
is de meest volledige door goud gedekte standaard. De bankbiljetten zijn gedekt door goud en het publiek heeft het recht de bankbiljetten voor goud in te wisselen. Het muntgeld is intrinsiek volwaardig. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

goudkernstandaard
is een geldstelsel waarbij de bankbiljetten wel gedekt zijn door goud, maar het publiek niet de bankbiljetten voor goud kan inwisselen (behoudens uitzonderingen t.b.v. internationale betalingen). Naast de volwaardige munten kwamen ook onvolwaardige munten in omloop. Deze onvolwaardige munten worden tekenmunten genoemd(uit: begrippenlijst economie, 2002)

goudwisselstandaard
is vergelijkbaar met de kernstandaard, maar naast goud doen ook goudwissels (= vorderingen luidende in goud) als dekking dienst. Na 1945 heeft Nederland een goudwisselstandaard gekend tot 1971 waarbij de dollar de rol van goudwissel heeft gespeelt. Omdat de dollar na de devaluatie in 1971 niet meer inwisselbaar was voor goud, kwam er een einde aan de goudwisselstandaard.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

grensnut
is het extra nut dat de consument ontleent aan een extra eenheid van een bepaald goed.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

grensopbrengsten
betekent hetzelfde als fysieke meeropbrengsten. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

grijze economie
is dat deel van de informele economie, dat legaal is, zoals vrijwilligers werk.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

groeitheorie
geeft een beschrijving of verklaring voor de economische groei. Bekende economische groeitheorieën zijn die van Harrod en Domar, en de Neoklassieke groeitheorie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

groeivoet
is hetzelfde als het groeipercentage. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

grondstoffenbuffervoorraad
heeft de functie om de prijsschommelingen in bepaalde grondstoffen te egaliseren. Vooral de ontwikkelingslanden, als grondstofleveranciers (en vaak als monocultuur), hebben een nadeel als de grondstofprijs daalt. Hun inkomsten dalen, waardoor hun betalingsbalanspositie verder verslechterd. Doordat het beheer van het fonds ten tijde van een prijsdaling als vrager optreedt, en ten tijde van een prijsstijging als aanbieder, voorkomt men zo grote schommelingen. Tevens boekt men transactiewinst, waaruit het beheer gefinancierd kan worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

grondstoffenovereenkomst
is een overeenkomst tussen landen om de grondstofprijzen te stabiliseren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

groot monetair beleid
is het beleid van DNB om de totale liquiditeitenmassa te beinvloeden, met de bedoeling om prijsinflatie tegen te gaan.De liquiditeitsquote is voor Nederland ruim 40% van het nationaal inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GTK
zijn de gemiddelde totale kosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

gulden financieringsregel
houdt in dat leningen door de overheid alleen maatschappelijk aanvaardbaar zijn voor de overheidsinvesteringen. De overheidsconsumptie en de overdrachtsuitgaven moeten volledig door (belasting)inkomsten gedekt worden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GVK
zijn de gemiddelde variabele kosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

GWL
betekent geregistreerde werkloosheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

handelsbalans
zie goederenbalans. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

handelsoorlog
is een situatie dat landen elkaar bestrijden met protectionistische maatregelen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

handelsverruiming
betekent dat de handel tussen lidstaten van een economische integratievorm wordt gestimuleerd door het wegvallen (of verlagen) van de tarieven (protectionistische maatregelen).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

handelsverschuiving
dat als gevolg van een economische integratievorm de handel met de niet-lidstaten zal afnemen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

harde valuta
is een valuta die gemakkelijk om te wisselen is in andere geldeenheden. De convertibiliteit is dus goed, en deze valuta's worden dan ook wel sleutelvaluta's genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Harrod en Domar groeimodel
beschrijft dat de economische groei bepaald wordt door de groei van de voorraad kapitaalgoederen. Besparingen van de consumenten worden in dit model door de ondernemers volledig gebruikt voor nieuwe investeringen, en daarmee dus de groei van de voorraad kapitaalgoederen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hausse
de effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit; of anders gezegd: het inkomensevenwicht is hoger dan het bestedingsevenwicht. Zie ook het begrip hoogconjunctuur of overbesteding.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

heterogeen oligopolie
is een marktvorm met weinig aanbieders (en veel vragers) en een heterogeen product. Zie voor kenmerken ook oligopolie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

heterogene goederen
zijn goederen die volgens de consument verschillend zijn, d.w.z. men heeft er een verschillende voorkeur voor. Door het verschil in voorkeur kan er op eenzefde markt een verschillende prijs onstaan.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

herverdelingsfunctie van de overheid.
de overheid streeft naar een rechtvaardiger verdeling van het nationaal inkomen. Middels de progresieve loon en inkomsten belastingen en de inkomensoverdrachten vindt er een (niet onaanzienlijke) herverdeling van inkomen plaats. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

herintreder
is iemand die (tijdelijk) zijn baan heeft opgegeven, maar na enige tijd toch weer op zoek is naar een nieuwe (betaalde) baan.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

herstructureringsbeleid
is een groeibeleid betreffende de herstructurering van een bedrijfstak.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

heffing
is een door de overheid opgelegde betaling.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

herbezetting
is het vervullen van (meestal door arbeidstijdverkorting) ontstane vacatures.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hoeveelheidsaanpasser
aanbieder die bij de gegeven marktprijs alleen de aangeboden hoeveelheid kan vaststellen.Deze marktstrategie geldt voor de marktvorm volkomen concurrentie. De individuele afzetcurve loopt bij hoeveelheidsvariatie horizontaal.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hoeveelheidskartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten waarbij men gezamelijk de productie beperkt om de prijs op het gewenste niveau te houden. Dit is in veel gevallen een alternatief voor het prijskartel. Het hoeveelheidskartel wordt ook wel productiekartel genoemd. Zie eventueel ook andere kartelvormen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

Hof van Justitie
is het orgaan voor de rechtsgang in de EU, waaraan landen en individuen hun klachten met betrekking tot europese aangelegenheden kunnen voorleggen (uit: begrippenlijst economie, 2002)

holding company
is een houdstermaatschappij (moedermaatschappij), d.w.z. een overkoepelende organisatie die de aandelen bezit van verschillende ondernemingen (werkmaatschappijen/dochters). Zo'n totale organisatie wordt ook wel een concern genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

homogeen oligopolie
is een marktvorm met weinig aanbieders (en veel vragers) en een homogeen product. Omdat homogene goederen bij het oligopolie weinig voorkomen zijn de meeste oligopolies heterogeen. Zie voor kenmerken ook oligopolie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

homogene goederen
zijn goederen die volgens de consument hetzelfde zijn. Er zijn geen kopersvoorkeuren, behalve dan voor de prijs. Daarom hebben homogene goederen op eenzelfde markt (vrijwel) dezelfde prijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hoofdelijk aansprakelijk
betekent dat de vennoten ieder voor de gehele schuld van de vennootschap kan worden aangesproken met hun privé vermogen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hoogconjunctuur
is een situatie van overbesteding. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

hoogconjunctuur
zie het begrip hausse of overbesteding.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

huishouding
is een economische eenheid, die zelfstandig opereert. Bijvoorbeeld een gezin, een organisatie, of bedrijf, of de overheid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hypotheekbank
verstrekt hypothecair krediet, d.w.z. krediet waarbij onroerend goed tot zekerheid is gegeven. Een hypotheekbank is een secundaire bank.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

hyperinflatie
is inflatie met een zeer hoog percentage. Berucht is de hyperflatie in Duitland omstreeks het jaar 1923.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

identiteit/ definitievergelijking
is een gelijkheid die (per definitie) altijd waar is. Zie ook het begrip definitievergelijking.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

IDA
is de International Development Association. Deze organisatie verstrekt langlopende leningen tegen zachte voorwaarden aan de armste ontwikkelingslanden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)