M. Kalk - Lijst met economische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën
Datum & Land: 12/05/2017, NL
Woorden: 983


laatkoers
is de koers waarvoor banken vreemde valuta's willen verkopen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

lagere overheden
zijn de gemeenten, provincies en waterschappen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

lange golfbeweging
is een golfbeweging van 30 tot 50 jaar. Zie de Kondratieff-golf.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

levensduur van een kapitaalgoed.
is de tijd dat met een kapitaalgoed geproduceerd kan worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in economische en in technische levensduur. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquidatie
is het opheffen van een bedrijf (bijvoorbeeld bij faissement) waardoor het vast gelegde vermogen in geld beschikbaar komt, doordat alle activa worden verkocht.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeit
(bedrijfseconomisch) geeft aan in welke mate de onderneming in staat is op korte termijn aan haar direct opeisbare verplichtingen te voldoen. In het algemeen is het de verhouding tussen de liquide middelen en de directopeisbare schulden. In de bedrijfseconomie onderscheidt men de current ratio en de quick ratio. Zie voor het geld en bankwezen het liquiditeitsbegrip begrippen L.4 (uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeit
is de verhouding tussen de kasmiddelen en de directopeisbare schulden. Voor primaire (particuliere) banken geldt dat zij bij het kasgeld ook hun tegoed bij DNB mogen rekenen. Zie ook liquiditeitsvoorschriften(uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeitseis
voorschriften betreffende de verhouding tussen kasmiddelen en onmiddelijk opeisbare schulden. Als bankliquiditeit mogen de primaire banken bij hun kasgeld ook hun tegoed rekenen bij DNB; dit totaal als percentage van de girale verplichtingen (crediteuren in rekening courant) is het liquiditeitspercentage.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeitspercentage
is de hoeveelheid kasgeld (+ tegoed bij DNB) uitgedrukt als percentage van de rekening-courant verplichtingen. Het geeft dus aan hoeverre een bank aan haar kortlopende schulden kan voldoen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeitsquote
is de totale liquiditeitenmassa (= de som van de primaire en secundaire liquiditeiten) als percentage van het nationaal inkomen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

liquiditeitsvoorkeur
is een door Keynes geintroduceerd begrip. Deze theorie houdt in dat de voorkeur voor inactief geld toeneemt als de rente (= interest) daalt. De verklaring hiervoor is, dat het rente offer kleiner wordt en men dus liever geld in liquide vorm aanhoudt, op grond van het voorzorgs- en speculatiemotief. De transactie kas is volgens deze theorie niet afhankelijk van de rentestand (= intereststand).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loon
is de beloning voor de productiefactor arbeid. Hier vallen alle andere namen onder, die beloningen inhouden voor arbeid, zoals bijvoorbeeld: salaris, vakantiegeld, bonus, 13e maand, gratificatie, honorarium, wedde, etc(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonbelasting
is een voorheffing op de inkomstenbelasting, die de werkgever volgens bepaalde regels op het bruto maandloon dient in te houden, en aan de belastingen moet afdragen Het jaar daarop moet voor 1 april (de meeste) werknemers een belastingformulier invullen, en op grond van de ingevulde gegevens wordt de definitieve aanslag vastgesteld. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

loondienst
is men als werknemer, wanneer men werkt op basis van een vast (of tijdelijk) arbeidscontract.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loondifferentiatie
houdt in dat bij een goede werking van de arbeidsmarkt de lonen in een bedrijfstak met knelpunten relatief meer stijgen dan in een bedrijfstak waar geen knelpunten zijn. Loondifferentiatie is in principe een smeermiddel voor de arbeidsmarkt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loongrens
wordt het jaarinkomen meen bedoeld, waaronder een werknemer verzekerd is krachtens de ziekenfondswet. Boven dit inkomen moeten werknemers zich particulier verzekeren tegen ziektekosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonkosten
voor een werkgever bestaat uit het brutoloon plus (het aandeel in) de sociale verzekeringspremies die de werkgever moet betalen voor de werknemer.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonkosteninflatie
is inflatie dat veroorzaakt wordt doordat de lonen sterker stijgen dan de arbeidsproductiviteit. Dit betekent dat de loonkosten per product zullen toenemen, wat uiteindelijk in de prijzen zal worden doorberekend, zodat de prijzen zullen stijgen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonmaatregel
betreft een ingrijpen krachtens de Loonwet door de overheid (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) in de ontwikkeling van de lonen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonoverleg
overleg over lonen en andere arbeidsvoorwaarden door de sociale partners in de Stichting van de Arbeid.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonpauze
is een loonmaatregel van de overheid, waarin de sociale partners opgelegd is dat gedurende een bepaalde periode de lonen niet algemeen mogen stijgen. Incidentele loonstijgingen zijn wel toegestaan.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loon-prijsspiraal
betreft het verschijnsel dat de gestegen lonen in de prijzen worden doorberekend en dat daar opvolgend de gestegen prijzen weer leiden tot hogere looneisen, etc.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonquote
hiermee wordt meestal de totale loonsom (werknemers + ambtenaren) bedoeld als percentage van het nationaal inkomen (tegen factorkosten).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonruimte
is het percentage dat de lonen maximaal mogen stijging op grond van economische factoren, zoals bijvoorbeeld de productiviteitsstijging en de inflatie. Loonstijging boven de loonruimte kan leiden tot een dusdanige arbeidskostenstijging, die verlies van internationale concurrentie- positie tot gevolg kan hebben.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

loonsom
is het totaal van alle (jaar)lonen van alle werknemers in een land.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Loonwet
een wet die de overheid de bevoegdheid geeft in de vrije loonvorming in te grijpen (uit: begrippenlijst economie, 2002)

lopende rekening
van de betalingsbalans het totaal van de eerste drie deelrekeningen van de betalingsbalans (goederenbalans, dienstenbalans, en de inkomensrekening) .(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Lorenz-curve
kromme waarmee de scheefheid van een verdeling kan worden uitgebeeld.Toepassing hiervan is bijvoorbeeld de personele inkomensverdeling, de vermogensverdeling en de verdeling van de marktaandelen. De afwijking van de diagonaal is een maatstaf voor de ongelijkheid. De diagonaal geeft de volkomen gelijke verdeling weer. (Zeg niet de meest rechtvaardige verdeling, want dat is een waarderingsoordeel!). Ook is het mogelijk om de ongelijkheid in een getal uit te drukken door het berekenen van de Ginicoëfficiënt. Externe links: Lorenzcurve I , Lorenzcurve II (uit: begrippenlijst economie, 2002)

LTO
is de organisatie voor ondernemingen in de land- en tuinbouw.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

lump-sum belasting
houdt in dat de overheid haar tekort dekt door het heffen van een belasting waarbij iedereen in gelijke mate bijdraagt. Uit het oogpunt van lastenverdeling wordt dit vaak als onrechtvaardig ervaren.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

luxe goed
goederen waarvan bij een inkomensstijging de consumptie relatief meer toeneemt. De inkomenselasticiteit van luxe goederen is groter dan één. Luxe goederen hebben een drempelinkomen., en de Engelcurve stijgt meer dan evenredig.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

macro economisch toezicht
is het groot monetair beleid en klein monetair beleid van DNB.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Macro Economische Verkenningen
(MEV) is een uitgave van het Centraal Planbureau dat in september tegelijk met de miljoenennota verschijnt. Het is een verkorte uitgave van het CEP, maar dan wel met de nieuwste gegevens en hierop eventueel een bijgestelde prognose, waarmee men de miljoenennota beter (politiek onafhankelijk) kan beoordelen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

macro-aanbodcurve
geeft het verband tussen het prijsniveau en het productievolume dat de ondenemingen van plan zijn aan te bieden. Het aanvankelijk horizontaal verloop maar later progressief stijgend kan als volgt worden verklaard: Bij onderbesteding (en dus werkloosheid) kan de productie veriëren bij ongeveer het zelfde prijsniveau, maar bij volledige bezetting (en dus volledige werkgelegenheid) zal alleen een hogere productie tot stand komen bij een hoger loon- en prijsniveau.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

macro-economie
is dat deel van de economische wetenschap dat de samenhang bestudeert tussen de zogenaamde geaggregeerde economische grootheden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

macro-economische balansvergelijking
is de vergelijking: (S - I) + (B - O) = (E - M); Zie ook het begrip identiteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginaal tarief
(loon- en inkomstenbelasting) is het hoogste belastingtarief, waarin een belastingplichtige met zijn inkomen valt. Het huidige belastingsysteem inkomstenbelasting heeft naast de belastingvrije voet drie schijven met de volgende tarieven: ca. 38%, 50% en 60%. Zie ook begrippen L.9 (uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginaal voorschot
is de mogelijkheid van een bank bij DNB een bedrag te lenen voor maximaal één dag. Deze faciliteit is van belang indien een bank haar tekort op de kasreserverekening niet kan of wil dekken op de geldmarkt. De marginale voorschotrente die DNB in rekening brengt is hoger dan de vaste voorschotrente.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginale consumptiequote
is de verhouding tussen de stijging van de consumptie en de stijging van het nationaal inkomen. Het is de richtingscoëfficiënt in de consumptiefunctie. De som van de marginale consumptiequote en marginale spaarquote zijn tezamen één. Immers als men van elke extra gulden drie kwartjes consumeert, dan spaart men één kwartje. Drie kwartjes plus één kwartje is weer een gulden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginale kosten
zijn de extra kosten die ontstaan als de productie met één eenheid toeneemt. In formulevorm: MK= d(TK)/dq of MK= d(TVK)/dq(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginale opbrengsten
zijn de extra opbrengsten die ontstaan als de producent één eenheid meer verkoopt. In formulevorm: MO = d(TO)/dq ; in deze formule is (TO) de totale opbrengst of omzet. De marginale opbrengstencurve valt bij volkomenconcurrentie samen met de individuele afzetcurve.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginale spaarquote
is de verhouding tussen de stijging van de besparingen en de stijging van het nationaal inkomen. Het is de richtingscoëfficiënt in de spaarfunctie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marginale tarief
is het belastingpercentage dat van toepassing is op het extra inkomen dat een belastingbetaler verdient (of zou gaan verdienen). Bijvoorbeeld bij een hoog inkomen valt iemand met zijn inkomen ook in de 60%-schijf, waardoor van al het extra inkomen dan 60% belasting betaalt zal moeten worden. Het marginale tarief is dus dan 60%(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marketing mix
is een commerciëel beleid gebaseerd op de vier p's: prijs, product (productdiffertiatie), promotie en de plaats (de distributie).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

markt
is het geheel van vraag en aanbod (naar en van een bepaald goed). Dit is een abstract marktbegrip. Op de markt van eindproducten zijn de producenten de aanbieders en de consumenten de vragers.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktaandeel
is de omzet van een onderneming uitgedrukt in een percentage van de totale marktomzet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktaandeel
is van een producent zijn omzet uitgedrukt in de totale marktomzet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktconform
betekent dat een (overheids)maatregel het marktmechanisme intact laat. Een voorbeeld van marktconform ingrijpen door de overheid is de milieuheffing.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

markteconomie
is een mengvorm van economische orde met vooral kenmerken van de vrije markteconomie. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktevenwicht
is sprake van wanneer bij een bepaalde prijs de aangeboden hoeveelheid van een goed precies gelijk aan de gevraagde hoeveelheid. Grafisch gezien is dit het punt in het snijpunt van de aanbodcurve met de vraagcurve. Deze bepaalde prijs heet de evenwichtsprijs.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktmechanisme
(prijsmechanisme) is het mechanisme dat het allocatieprobleem oplost door middel van het vrije spel van vraag en aanbod.Zie ook prijs- en marktmechanisme.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktprijzen
betekent dat een grootheid (meestal het nationaal inkomen) bepaald is tegen de prijzen zoals die op de markten voorkomen. Hierin zit de prijsverhogende werking van de indirecte belastingen (prijsverhogende belastingen) en de invloed van de prijsverlagende subsidies. In formulevorm: Ymp = Yfk + (indirecte belastingen - prijsverlagende subsidies)(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktsector
betreft de particuliere ondernemingen, organisaties en lagere overheden die via de markt hun producten aanbieden. Het prijs- en marktmechanisme speelt hier een belangrijke rol.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktstructuur
wordt bepaald door de aard van het product (homogeen of heterogeen), doorzichtigheid (transparant) en de toe- en uittredingsmogelijkheden. Dit wordt ook wel aangeduid of de markt volkomen of onvolkomen is.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

markttype
wordt bepaald door het aantal aanbieders en vragers. Markttypen (met veel vragers) zijn het polypolie, oligopolie en monopolie. Samen met de marktstructuur is de marktvorm bepaald.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktvorm
wordt bepaald door het aantal aanbieders (en vragers), aard van het goed, de doorzichtigheid van de markt, en de toe- en uittredingsmogelijkheden. Het zijn de totale omstandigheden waaronder de producenten met elkaar concurreren. De volgende marktvormen zijn te onderscheiden: volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie, homogeen oligopolie, heterogeen oligopolie en monopolie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

marktwaarde
is gelijk aan de omzet van een product gedurende een periode van een jaar, inclusief de invloed van de indirecte belastingen en de prijsverlagende subsidies.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

materieel evenwicht
is sprake van als per saldo geen toe- of afvloeiïng plaats vindt van (goud- of) deviezen. De vraag naar buitenlandse valuta is dan ook (min of meer) gelijk naar eigenvaluta. Een situatie waarbij de wisselkoers op peil blijft. Wanneer zo'n situatie zich kan handhaven zonder ingrijpen van de monetaire autoriteiten, dan kan men echt spreken van een betalingsbalansevenwicht. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

materieel saldo
van de betalingsbalans het saldo van de lopende rekening verrekend met het saldo op de kapitaalrekening. Het betreft dus het totaal overschot of tekort. Een overschot betekent een toevloeiïng en een tekort een afvloeiïng van (goud en) deviezen. Een overschot op de betalingsbalans is voor een land natuurlijk een gunstigere positie dan een tekort. Maar een (langdurig) overschot is ook niet goed. Hier zijn twee redenen voor aan te voeren. Ten eerste betekent een overschot bij het ene land dat er (mondeaal gezien) een tekort wordt veroorzaakt bij één of meerdere andere land(en). Ten tweede zal in het overschot land kans op inflatie ontstaan, als de verdiende deviezen omgezet worden in geld en voor bestedingen worden aangewend. Men zegt ook wel, dat een overschot betekent, dat er sprake is van een (latente) inflatoire druk.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

maximale (totale) winst
is sprake bij die productieomvang waarbij de marginale kosten (MK) gelijk zijn aan de marginale opbrengsten (MO).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

maximale omzet
is sprake van als de coördinaat prijs/hoeveelheid precies midden op de prijsafzetcurve of de vraagcurve zit. De prijselasticiteit van de vraag is dan -1.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

maximumprijs
is een door overheidsinterventie vastgestelde prijs waarboven een goed of dienst niet mag worden verkocht. Met dit marktbeleid probeert de overheid de consument tegen te hoge prijzen te beschermen. Het gevolg van een maximumprijs is een vraagoverschot, waardoor de overheid met aanvullende maatregelen moet komen, zoals een distributieregeling (bijvoorbeeld een wachtlijst).(uit: begrippenlijst economie, 2002)

mechanisatie
houdt het invoeren in van machines, waarbij de mens nog een belangrijke rol speelt. Bij mechanisatie neemt de productiviteit toe, maar is ook mede afhankelijk van het arbeidstempo. Het invoeren van machines heeft ook invloed op de arbeidsverdeling, die hiedoor nog verder wordt doorgevoerd. Wanneer invoering van machines tot gevolg heeft dat de mens geen invloed meer heeft op het productietempo, spreekt men van automatisering. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

mededingingsregeling
zie de Mededingswet.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Mededingingswet
is de opvolger van de Wet Economische Mededinging. Onder deze nieuwe Mededingingswet zijn (sinds 1998) kartels en andere economische machtsposities in principe verboden, tenzij door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) er goedkeuring aan is gegeven. De NMA moet kartels en economische machtsposities opsporen en kan boetes opleggen. Het verbodsstelsel houdt in dat de NMA goedkeuring kan verlenen als is aangetoond dat de kartelafspraken niet ongunstig uitwerken op de mededinging. Dit kan best het geval zijn bij sommige innovaties.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

meeropbrengst
is de extra fysieke opbrengst als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van een variabele productiefactor. In formulevorm is bijvoorbeeld de meeropbrengst van arbeid: deltaQ/deltaA, waarin Q de fysieke opbrengst (productie) voorstelt en A de eenheden arbeid. De meeropbrengsten worden ook wel eens grensopbrengsten genoemd. Maar verwar het begrip meeropbrengst niet met het begrip marginale opbrengst. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

Melkertbanen
zijn banen die door de maatregel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Melkert) tot stand gekomen zijn. De maatregel heeft tot doel om langdurig werklozen weer ervaring op te laten doen in het arbeidsproces.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

merit good
goederen waarvan de overheid vindt dat de consumptie ervan moet worden gestimuleerd. Zie ook bemoeigoederen(uit: begrippenlijst economie, 2002)

meso-economie
bestudeert de economische processen op bedrijfstakniveau. De overgang van micro- naar meso-economie is niet precies aan te geven. Meso-economie heeft een hogere aggregatiegraad dan micro-economie, maar een lagere dan de macro-economie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

MEV
is de Macro Economische Verkenningen. Een korte-termijn-voorspelling van het CPB(uit: begrippenlijst economie, 2002)

MHP
is de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

middelen
zijn goederen en diensten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

Miljoenennota
samenvatting van de Rijksbegroting, die op de derde dinsdag in september wordt aangeboden aan het parlement. De regering geeft daarin een samenvatting van de begroting van uitgaven en inkomsten en een toelichting op het begrotingsbeleid. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

minimumprijs
is een door de overheid of veilingbestuur vastgestelde prijs, waaronder het goed niet mag worden verkocht. Met dit beleid probeert men de producent te beschermen. De minimumprijs is een soort garantieprijs, waardoor het inkomen van de producent iets meer gegarandeerd is. Een minimumprijs leidt tot een aanbodoverschot.Dit aanbodoverschot moet als aanvullende maatregel opgekocht worden, en dient voor andere doeleinden gebruikt te worden, of vernietigd te worden. Zie ook melkquota(uit: begrippenlijst economie, 2002)

MK
zijn de marginale kosten.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

MKB
is de werkgeversorganisatie voor het midden en kleinbedrijf(uit: begrippenlijst economie, 2002)

MO
zijn de marginale opbrengsten(uit: begrippenlijst economie, 2002)

mobiliteit van arbeid.
zie het begrip arbeidsmobiliteit.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

modaal inkomen
is bij de personele inkomensverdeling het inkomen dat behoort bij de modale klasse. De modale klasse is de klasse met de hoogste frequentie, d.w.z. de klasse met het meest voorkomende inkomen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

modale werknemer
is de meest voorkomende werknemer. Als modaal gezin neemt het CBS man, vrouw met twee kinderen tot aan 16 jaar met een inkomen rond de ziekenfondsgrens (ongeveer ƒ55.000,- per jaar). Zie ook modaal inkomen. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

model
is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, en beschrijft hierdoor slechts de samenhang tussen de belangrijkste (economische) grootheden. Het voordeel van het werken met modellen is het analytische karakter (simulatie), waarbij men de beperkte geldigheid m.b.t. de actualiteit niet uit het oog mag verliezen. Dit probleem kan worden ondervangen door meer grootheden en parameters toe te voegen. Het model krijgt hierdoor een meer realistischer karakter maar wordt wel veel ingewikkelder.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetair evenwicht
is sprake van als: geldschepping + ontpotting = geldvernietiging + oppotting. Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher is de geldstroom (MV) constant. In geval van het IS/LM model is sprake van monetair evenwicht als de geldvraag gelijk is aan het geldaanbod, dus als L = M.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire financiering
is het financieren van het begrotingstekort van de overheid door middel van geldschepping. Technisch vindt dit plaats door plaatsing van kortlopende schuld bij het bankwezen. De laatste jaren is monetaire financiering niet meer toegestaan als gevolg van de krap-geldpolitiek , die wordt gevoerd met het oog op de komst van de Monetaire Unie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire inflatie
De som van geldschepping en ontpotting is groter dan de som van geldvernietiging en oppotting. De geldstroom (MV) is groter geworden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire kasreserveregeling
is in de plaats gekomen van het kredietplafond. Het betreft een voorschrift dat banken de maatschappelijke geldhoeveelheid niet meer dan een bepaald percentage mogen laten groeien. Overschrijden de banken de norm dan moeten zij DNB een bepaald percentage rente betalen over een monetaire kasreserve.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire politiek
is in het algemeen het beleid gericht op het stabiliseren van het prijspeil (anti-inflatie-beleid), en betreft maatregelen die de maatschappelijke geldhoeveelheid beinvloeden. Enkele instrumenten van monetaire politiek zijn: discontopolitiek, openmarktpolitek, contingent, montaire kasreserveregeling en de geldmarktkasrerve politiek.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire sfeer
betreft de monetaire sector, of ook wel de geldsfeer genoemd. Dit betreft een uitwerking van de liquiditeitsvoorkeurtheorie van Keynes, waardoor de invloed van de actieve en inactieve kas op het model tot uitdrukking komt.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monetaire unie
omvat landen die gezamelijk één munteenheid hebben, en onderling een volkomen vrij betalingsverkeer.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monopolie
marktvorm waarbij een ondernemer de enige aanbieder is. De prijsafzetcurve van de monopolist is een dalende curve, en valt samen met de collectieve vraagcurve. Zie voor het ontstaan van monopolies de soorten monopolies.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

monopolistische concurrentie
marktvorm waarbij zeer veel aanbieders een heterogeen product aanbieden.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

naamloze vennootschap
(NV) is een rechtsvorm waarbij de aandelen vrij verhandelbaar zijn. De NV is een rechtspersoon, waardoor er een scheiding is tussen eigendom en de leiding van de onderneming. De leiding is in handen van de directie, die geen aandeelhouder hoeft te zijn (mag wel). Namens de aandeelhouders wordt door een raad van commissarissen toezicht uitgeoefend op de directie.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

nadelen prijs- en marktmechanisme
als coördinatie mechanisme in de vrije markteconomie worden vaak genoemd: de collectieve goederen die niet via de markt geleverd kunnen worden, de zeer scheve inkomens- en vermogensverdeling, het ontbreken van zorg voor het zwakke individu in de samenleving, en de negatieve externe effecten. Zie ook de voordelen.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

NAFTA
is de North American Free Trade Association.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

nationaal inkomen
is de som van al het verdiende inkomen in een land in een jaar tijd. Het is de som van loon, interest, pacht en winst. Tenzij anders vermeld betreft het meestal netto tegen factorkosten. Het (netto) nationaal inkomen is altijd gelijk aan het netto nationaal produkt. Dit is een identiteit (= een gelijkheid die altijd waar is). Als methode van meten onderscheidt men de objectieve en subjectieve methode.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

nationaal milieu beleidsplan
(NMP) betreft het milieubeleid voor de komende jaren, vastgelegd in een in 1989 vereschenen nota van de regering. In 1990 werd dit plan aangepast met het NMPplus. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

nationaal spaarsaldo
is het saldo wat resteert, wanneer men het particuliere spaarsaldo verrekent met het overheidssaldo. In formulevorm: (S-I) + (B-O) .Dit saldo is (ex post) gelijk aan het uitvoersaldo (E-M). Zie ook identiteit. (uit: begrippenlijst economie, 2002)

nationale liquiditeitsquote
wordt kortweg ook wel liquiditeitsquote genoemd.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

nationale rekeningen
geven de economische transacties weer tussen de sectoren in boekhoudkundige vorm.(uit: begrippenlijst economie, 2002)

natuur
betreft als productiefactor alle soorten natuurlijke hulpbronnen zoals grond, natuurlijke hulpbronnen zoals klimaat, viswater, delfstoffen (in de grond) etc N.B.de delfstoffen, die reeds gewonnen zijn, behoren tot het vlottend kapitaal!(uit: begrippenlijst economie, 2002)

NCW
is het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond.(uit: begrippenlijst economie, 2002)