schitteren werkw. Uitspraak: [ ˈsxɪtərə(n) ] Afbreekpatroon: schit·te·ren Vervoegingen: schitterde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geschitterd (volt.deelw.) 1) fel, bewegend licht uitstralen of weerkaatsen Voorbeeld: 'Vanuit het vliegtuig zag je de meertjes schitteren in het zonlicht.' Synoniemen: : fonkelen, twinkelen... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schitteren
felle lichtjes uitstralen die bewegen vb: de diamant schitterde in de zon Synoniemen: flonkeren fonkelen glinsteren sprankelen opvallen en bewonderd worden vb: ze schitterde weer op het feest van de club schitteren door afwezigheid [er niet zijn] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=schitteren