DigiSchool biologische begrippen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411
spermatocyt
Stadium in de ontwikkeling van zaadcellen. Een primaire spermatocyt moet meiose I nog ondergaan en een secundaire spermatocyt is het resultaat van meiose I.
spiercontractie
Samentrekking van een spier.
speeksel
Product uit de speekselklieren bestaande uit water, slijm en amylase.
sporangium
Orgaantje dat sporen bevat. Het sporangium springt bij rijpheid open zodat de sporen vrijkomen.
spier
Orgaan, dat door samentrekking van de cellen voor beweging of spanning zorgt.
spierbundel
Onderdeel van een spier. Een spierbundel is door bindweefsel gescheiden van andere spierbundels en bestaat uit spiervezels.
spermacel
Mannelijke gameet
spiervezel
Langwerpige vezelvormige cel in dwarsgestreept spierweefsel. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen.
spermatide
Haploïde cel die zich ontwikkelt tot zaadcel.
spiraliseren
Het dikker en korter worden van de chromosomen aan het begin van de kerndeling, waardoor ze na kleuring zichtbaar worden.
sporenelement
Element dat in zeer kleine concentraties nodig is voor het verloop van sommige levensprocessen, o.a. zink en mangaan.
spinachtige
Geleedpotige met acht poten, een kopborststuk en een meestal ongesegmenteerd achterlijf.
spierschede
de omhulling van een sper, bestaande uit bindweefsel.
spiraaltje
Een buigzaam plastic voorwerpje. In de baarmoeder ingebracht werkt het als anticonceptiemiddel waarschijnlijk doordat het innesteling voorkomt (Intra Uterine Device).
spiertonus
De kracht die een spier in rust uitoefent op de aanhechtingsplaatsen.
sporofyt
De diploïde generatie (bij planten) waarbij door meiose haploïde sporen worden gevormd.
spore
(Voortplantings)cel die zich tot een individu kan ontwikkelen zonder eerst te versmelten met een andere cel. Sporen worden geproduceerd door planten, schimmels en sommige protozoën. Bij bacteriën spreekt men ook van spore als de bacteriecel zich ingekapseld heeft.
spierspoeltje
Zintuigcel in een spier die geprikkeld wordt door uitrekking van de spier.
sponsparenchym
Weefsel in het blad bestaande uit parenchymatische cellen met onregelmatige vorm en veel grote intercellulairen. Sponsparenchym bevindt zich in de regel aan de onderzijde van het blad en bevat minder bladgroenkorrels dan het palissadeparenchym.
SSH
Schildklier stimulerend hormoon.
stigma
Uitwendige opening van de trachea bij insecten.
steroïde
Vetachtige stof, met soms een belangrijke hormonale functie. Geslachtshormonen zijn voorbeelden van steroïden.
stroming in planten
Transport in bast- en houtvaten, stroming van cytoplasma.
stress
Toestand die in een organisme kan ontstaan onder invloed van belastende omgevingsfactoren.
stollingsfactor
Stoffen die betrokken zijn bij de bloedstolling, bijv. calciumionen en vitamine K.
stofwisselingsproduct
Stof die ontstaat bij de stofwisseling.
stemband
Stevige vlies in het strottenhoofd, dat gaat trillen als er lucht langs strijkt.
struma
Sterke vergroting van de schildklier doordat er bijvoorbeeld te weinig schildklierhormoon wordt geproduceerd. Struma wordt o.a. veroorzaakt door jodiumgebrek.
staafje
Staafvormige lichtgevoelige zintuigcel in het netvlies, die een rol speelt bij het zien bij weinig licht. Staafjes hebben een lage drempelwaarde en liggen rondom de gele vlek.
stimulatie
Prikkeling
STH
Somatotroop hormoon, hormoon dat de groei bevordert, door de lengtegroei van de botten te stimuleren. Het groeihormoon wordt afgescheiden door de hypofyse.
stuifmeel
Pollen
stimulus
Prikkel
staar
Oogziekte waarbij het gezichtsvermogen afneemt doordat de lens ondoorzichtig wordt. Staar komt vooral bij ouderen voor.
stuifmeelkorrel
Mannelijke voortplantingscel, ontstaan uit de stuifmeelmoedercel door meiose. Na enkele mitoses bevinden zich drie haploïde kernen in de stuifmeelkorrel, twee generatieve die voor bevruchting zorgen en een vegetatieve die voor de groei van de stuifmeelbuis zorgt.
stroom van materie
Loop van elementen in organische en anorganische stoffen in en buiten organismen in een ecosysteem.
stoffenstroom
Loop van elementen in organische en anorganische stoffen in en buiten organismen in een ecosysteem.
strooisellaag
Laag van afgevallen bladeren takken, e.d. in een vegetatie.
strotklepje
Klepje dat de luchtpijp afsluit bij het slikken.
stikstofbinding
Het vermogen vrije stikstof op te nemen en te verwerken.
stereoscopie
Het kijken met twee ogen en daardoor diepte zien.
stamboom
Getekende voorstelling van verwantschapsrelaties.
stippel
Gedeelte van de celwand dat minder verdikt is dan elders. Op deze plaatsen is geen secundaire celwand afgezet.
stijl
Gedeelte van een stamper dat ligt tussen stempel en vruchtbeginsel.
stofwisseling
Geheel van chemische processen in een organisme.
structuureiwitten
Eiwitten die een functie hebben als bouwstof.
stollingsenzym
Enzym dat betrokken is bij de bloedstolling, zoals trombokinase en trombine
stikstofbase
Een van de vijf basen in DNA of RNA, Thymine, Adenine, Cytosine, Guanine en Uracil.
stuifmeelbuis
Een buisvormige uitgroeiing van de stuifmeelkorrel waardoor de vegetatieve kern en de generatieve kernen uit de stuifmeelkorrel de eicel in het zaadbeginsel kunnen bereiken.
steundraad
Draad van de kernspoel van pool tot pool.
stikstofkringloop
Cyclische reeks van processen die stikstofatomen in en buiten organismen doorlopen.
stuifmeelmoedercel
Diploïde cel waaruit door meiose haploïde cellen ontstaan die zich ontwikkelen tot stuifmeelkorrels.
stopcodon
Codon of triplet in mRNA dat niet codeert voor een aminozuur, maar het einde aangeeft van de eiwitsynthese.
startcodon
Codon (AUG) waarmee het af te lezen deel van het mRNA-molecuul begint.
stempel
Bovenste gedeelte van een stamper, al dan niet verbreed, vaak kleverig. De stempel is bestemd voor het opvangen van stuifmeel.
strottenhoofd
Bovenste deel van de luchtpijp, hierin bevinden zich de stembanden.
sternum
Borstbeen
stikstofbindende bacterie
Bacterie die het vermogen bezit vrije stikstof op te nemen en te verwerken.
streptomycine
Antibioticum, dat de eiwitsynthese remt.
stereotiep gedrag
Afwijkend gedrag dat voortdurend herhaald wordt en kan optreden bij dieren in dierentuinen en in de intensieve veehouderij.
stabilisator
Additief in het voedsel dat het voedsel homogeen houdt.
sterftecijfer
1. Het aantal individuen van een populatie dat per tijdseenheid sterft
2. Het aantal sterfgevallen per 1000 individuen per jaar.
steriel
1. Onvruchtbaar
2. Vrij van micro-organismen.
stamcel
1. Cel in het rode beenmerg waaruit zich rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes ontwikkelen
2 (Embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikkelen.
stikstofassimilatie
Vorming van een organische stikstofbinding uit onder meer een anorganische stikstofverbinding.
stamper
Vrouwelijk geslachtsorgaan van de zaadplant. Een stamper bestaat uit stempel(s), stijl(en) en vruchtbeginsel.
steunweefsel
Weefsel dat voor de stevigheid zorgt. Bij de planten bestaat steunweefsel meestal uit vezels.
suikerziekte
Ziekte waarbij de regeling van het bloedsuikergehalte verstoord is. Dit komt meestal door een tekort aan het hormoon insuline (diabetes mellitus).
successie
Verandering in de loop van de tijd in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap zodat deze geleidelijk overgaat in een andere.
summatie
Vele kleine prikkels vullen elkaar aan zodat er een reactie of impuls tot stand komt.
suppressor T-lymfocyten
T-lymfocyten die de werking van plasmacellen remmen dus de antistofvorming remmen.
successiesnelheid
Snelheid waarmee de successie plaatsvindt.
supernormale prikkel
Prikkel die de normale prikkel overtreft in effectiviteit.
succulent
Saprijke plant waarvan de vegetatieve delen gespecialiseerd zijn in het vasthouden van water. Succulenten zijn aangepast aan het leven in droge streken.
suppressie
Onderdrukking van de ontwikkeling van een orgaan of een lichaamsdeel.
survival value
Mate waarin een bepaald kenmerk bijdraagt tot de fitness.
subfylum
Onderafdeling
supernormale prikkel
Kunstmatige prikkel die een sterker gedrag opwekt dan de sleutelprikkel.
substraatspecifiek
In staat slechts één bepaald substraat om te zetten.
substraat
1. Stof waarop een enzym inwerkt
2. Medium waarop en organisme kan groeien.
suiker
1. Glucose
2. Sacharose
3. Sacharide
Bij voorkeur dient het woord suiker alleen. gebruikt te worden voor sacharose.
synergist
Spier die in dezelfde richting werkt als een andere spier, het tegenovergestelde: antagonist.
sympathisch
Tot het autonome zenuwstelsel behorend. Het sympathisch zenuwstelsel brengt het lichaam in een toestand van activiteit. De functie van het sympathische zenuwstelsel is antagonistisch aan die van het parasympathisch zenuwstelsel.
syfilis
Seksueel overdraagbare aandoening met zweertjes aan slijmvliezen en verlammingen en aantastingen van hersenen in een vergevorderd stadium.
symbiose
Langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten. Er bestaan drie typen van symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme.
synaps
Plaats waar twee zenuwcellen met elkaar in contact staan.
systole
Samentrekken van hartspierweefsel. Er is een systole van de boezems en een systole van de kamers.
symbiont
Een deelnemend lid in een symbiose.
synapsspleet
De nauwe ruimte tussen de membranen van twee zenuwcellen op de plaats van de synaps. In de synapsspleet diffundeert neurotransmitter vanuit de presynaptische cel die het postsynaptische membraan beïnvloedt.
syndroom van Down
Aandoening waarbij er sprake is van een extra chromosoom 21 (trisomie 21). Het gevolg is een complex van ziekteverschijnselen zoals een groot breed hoofd, een typerende huidplooi in de ooghoeken en geestelijke achterstand.
taxon
Systematische eenheid, bijv. een soort, geslacht, familie,orde, klasse of afdeling.
taxonomie
Ordening van de organismen volgens overeenkomst in kenmerken.
tactiel
Op de tastzin betrekking hebbend.
tandplak
Laagje aanslag op de tanden.
talgklier
Klier om de haarzakjes, die talg uitscheidt.
taxis
Beweging van een organisme naar de prikkelbron toe (positieve taxis) of er vanaf (negatieve taxis).
talg
Vettige stof die het haar en de hoornlaag soepel houdt.
tetraploïd
Vier keer het haploïde aantal chromosomen bezittend.
tetrade
Viertal haploïde cellen dat na meiose ontstaan is.
tegenstroomprincipe
Verschijnsel dat vloeistof of lucht in aangrenzende ruimten tegengesteld stroomt, waardoor er altijd een concentratieverschil tussen beide ruimten is, bijv. het water stroomt langs de kieuwen tegengesteld aan het bloed in de kieuwen.