DigiSchool biologische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411


osmoreceptor
Zintuigcellen die gevoelig zijn voor verandering in osmotische waarde (bijvoorbeeld van het bloed).

osteoporose
Osteoporose betekent `poreusheid van de botten` en ontstaat door calciumverlies. In de volksmond beter bekend als botontkalking of botarmoede. De botten worden zo zwak (poreus) dat je zomaar iets kunt breken.

osmoregulatie
Het min of meer constant houden van de osmotische waarde van de lichaamsvloeistoffen.

osmotische waarde
Door de concentratie aan opgeloste stoffen heeft een oplossing een bepaalde neiging water aan te zuigen door een semipermeabel membraan en kan deze oplossing een osmotische druk uit gaan oefenen op dat membraan.

osteoclast
Beenafbrekende cel.

osteocyt
Beencel, vormt geen tussencelstof.

osteoblast
Beenvormende cel, een cel die beentussencelstof afzet.

osmose
Diffusie van water door een semipermeabel membraan.

overgangsvorm
Soort die met betrekking tot zijn eigenschappen het midden houdt tussen een oud taxon en een daaruit geëvolueerd nieuw taxon. Een bekende overgangsvorm is de oervogel (Archaeopteryx).

ovulatiecyclus
Reeks samenhangende processen in het lichaam van een vrouw, die zich gemiddeld elke vier weken herhalen (als tenminste geen zwangerschap optreedt).

ovarium
Ovarium of eierstok, is het orgaan waar de ontwikkeling van eicellen plaatsvindt en waar de vrouwelijke geslachtshormonen gevormd worden.

ovulatie
Proces waarbij de eicel uit de rijpe follikel barst nadat deze veel vocht heeft opgenomen.

overspronggedrag
Niet relevant lijkend gedrag, veroorzaakt door een conflict tussen twee gedragssystemen of door het uitblijven van een sleutelprikkel - voorbeelden zijn het poetsgedrag van een merel bij een gevecht met een buurman of het waaieren van een stekelbaarsmannetje nadat het wijfje tijdens de balts is weggevangen.

oxidatieve fosforylering
Vorming van ATP uit ADP met behulp van energie verkregen uit een reeks van redoxreacties, waarbij waterstof uiteindelijk wordt overgedragen aan zuurstof. Hierbij worden waterstof(en elektronen) van NADH2 via een elektronentransportketen aan zuurstof overgedragen.

oxyhemoglobine
Hemoglobine waarbij zuurstof aan het ijzer in de heemgroep(en) is gebonden.

oxytocine
Hormoon dat door de achterkwab van de hypofyse wordt afgescheiden en dat bij de geboorte de weeën opwekt en de melksecretie op gang brengt.

ozon
Gas in de atmosfeer, met moleculen die bestaan uit 3 zuurstofatomen, dat beschermt tegen UV-straling, maar schadelijk is als het wordt ingeademd.

parenchym
Weefseltype bestaande uit cellen met een dunne, niet verhoute wand, die het vermogen tot celdeling behouden hebben. Bij beschadiging in een plant gaan de parenchymcellen zich delen en een wondweefsel (callus) vormen dat de wond afsluit.

pasteurisatie
Verhitting van voedingsmiddelen tot een temperatuur van 72o C. Bij pasteurisatie worden ziekteverwekkende bacteriën gedood, maar de cystenvormende niet.

paleontologie
Studie van uitgestorven organismen.

parasitisme
Type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt, voordeel en nadeel in de zin van negatieve beïnvloeding van de levensverwachting.

papillairspier
Spier in de wand van het hart die door middel van pezen verbonden is met de hartkleppen en verhindert dat de hartkleppen doorslaan.

palynologie
Pollenanalyse voor bijvoorbeeld onderzoek van de vegetatieontwikkeling. Sporen en stuifmeelkorrels zijn zeer goed bestand tegen verwering en daardoor geschikt voor dat onderzoek.

parthenogenese
Ontwikkeling van een individu uit een onbevruchte eicel. Het uit de eicel ontwikkelde individu heeft hetzelfde genotype als de moeder.

parasiet
Individu dat al of niet tijdelijk in of op een individu (van een andere soort) voorkomt en er zijn voedsel aan onttrekt. Gastheren worden in de regel niet gedood door de parasieten.

passieve immunisatie
Immunisatie door middel van antistoffen, die niet zelf gemaakt zijn. Deze antistoffen ofwel door seruminjectie verkregen ofwel van de moeder.

pacemaker
Groep gespecialiseerde cellen in de wand van de rechterboezem, van waaruit impulsen naar de wand van de boezem geleid wordt met als gevolg dat de systole van de boezems optreedt.

paringsgedrag
Gedrag met geslachtsgemeenschap.

palissadeparenchym
Bladgroenweefsel onder de opperhuid van het blad bestaande uit langgerekte cellen met veel bladgroenkorrels.

pancreas
Alvleesklier (buikspeekselklier) - orgaan dat alvleessap voor de vertering maakt en de hormonen insuline en glucagon.

pathogeen
Ziekteverwekkend, ziekteverwekker

PCB
Polychloorbifenyl (weekmaker in plastic), die accumuleert in voedselketens, waardoor de concentratie van pcb in moedermelk veel hoger dan in koemelk.

pCO2
Partiële druk van CO2 in bloed of andere lichaamsvloeistoffen.

persistente stof
Stof die niet of nauwelijks op natuurlijke wijze kan worden omgezet.

pectinase
Pectinesplitsend enzym.

pesticide
Stof die een plaag bestrijdt, bijv. insecticide, fungicide.

pepsinogeen
Het inactieve pro-enzym van pepsine.

peristaltiek
Golvende afwisselende samentrekking van lengte- en kringspieren van de darm en andere holle organen.

perikaryon
Gedeelte van een zenuwcel, dat om de kern gelegen is.

peptidase
Enzym dat di- en tripeptiden splitst.

peroxidase
Enzym dat zuurstof aan peroxiden onttrekt.

penicilline
Een stof die geproduceerd wordt door de schimmels van het geslacht Penicillium, die giftig is voor bacteriën en waar sommige bacterie-infecties mee bestreden worden.

peptase
Een eiwitsplitsend enzym dat een laag pH-optimum heeft en meestel in de maagwand wordt geproduceerd.

pepsine
Een eiwitsplitsend enzym dat een laag pH-optimum heeft en meestel in de maagwand wordt geproduceerd.

permeabel
Doorlaatbaar

peritonium
Buikvlies

peptidebinding
De binding tussen twee aminozuureenheden, hierbij is de aminogroep van het ene aminozuurmolecuul gekoppeld aan de carboxylgroep van het andere aminozuurmolecuul.

perifeer
Aan de buitenzijde van het lichaam gelegen, bijv. het perifere zenuwstelsel (de zenuwen) ligt meer aan de buitenzijde dan het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg).

pessarium
Zacht rubber koepeltje dat over de baarmoedermond heen sluit en zo als anticonceptiemiddel werkt.

permease
Transportenzym dat stoffen door celmembranen heen transporteert.

pectine
Stof waaruit de middenlamel van plantencellen bestaat.

pH
Zuurgraad

pikorde
Rangorde in een sociaal verband.

pijpbeen
Langwerpig been dat vooral in de ledematen voorkomt.

pinocytose
Het opnemen van vloeistofdruppeltjes door cellen.

piramide van energie
Grafische voorstelling van de verdeling van de energie-inhoud van een levensgemeenschap of voedselketen over de trofische niveaus.

piramide van biomassa
Grafische voorstelling van de biomassa per trofisch niveau in een levensgemeenschap of voedselketen).

piramide van aantallen
Grafische voorstelling van de aantallen per trofisch niveau van een levensgemeenschap of voedselketen.

piramide van biomassa
Een figuur in de vorm van een piramide, waarin elke laag de biomassa van een trofisch niveau weergeeft.

pigmentcel
Cel in het netvlies, die kleurstof bevat en het licht dat in het oog binnenvalt absorbeert.

pionier-ecosysteem
Ecosysteem dat als eerste ontstaat in een gebied, waar geen of vrijwel geen leven was.

pigmentvorming
Vorming van kleurstof.

plasmodesme
Zeer fijne cytoplasmadraad, waarmee (plantaardige) cellen met elkaar in contact staan. Een plasmodesme loopt door een stippelkanaal.

plasmacel
Rijpe B-lymfocyt, die antistoffen produceert.

plasmagroei
Toename van de hoeveelheid cytoplasma van een cel.

plasmolyse
Proces, waarbij het cytoplasma loslaat van de celwand. Dit gebeurt door wateronttrekking.

plastide
Plantaardig organel met pigment en-of reservestof. Plastiden kunnen ontstaan uit proplastiden. Amyloplasten, chloroplasten en chromoplasten zijn typen van plastiden en kunnen in elkaar overgaan.

placenta
Placenta of Moederkoek is een orgaan dat is ontstaan uit de buitenkant van het embryoblaasje en het baarmoederslijmvlies, dat zorgt voor uitwisseling van stoffen tussen het bloed van de moeder en dat van het kind.

plant
Organisme, waarvan alle cellen zijn voorzien van een celwand en celkern. Sommige cellen bezitten bladgroenkorrels.

plaag
Ongeremde vermenigvuldiging van een bepaald soort organisme.

placentahormoon
Hormoon dat door de placenta wordt afgescheiden o.a. progesteron.

ploïdiemutatie
Mutatie door verandering van het aantal chromosomen per kern.

plasmide
Cirkelvormig chromosoom in bacteriën. Een plasmide kan als vector voor een gen dienen bij genetische modificatie.

plasma-eiwit
Eiwit in het bloedplasma.

pleura
Borstvlies of longvlies, tussen het longvlies en het borstvlies bevindt zich de interpleurale ruimte die met vocht gevuld is.

plasma
1. Cytoplasma
2. Het vloeibare bestanddeel van het bloed.

pneumothorax
Klaplong, een long die ingeklapt is door lucht tussen borstvlies en longvlies.

populatiegroei
Vermeerdering van het aantal individuen binnen een bepaalde populatie.

populatie
Voortplantingsgemeenschap van individuen van een bepaalde soort in een bepaalde ruimte.

polysacharide
Verbindingen waarvan elk molecuul bestaat uit veel monosacharide-eenheden.

polypeptide
Verbinding die opgebouwd is uit veel aminozuur-eenheden. Bepaalde enzymen splitsen eiwitten tot polypeptiden.

pollen
Stuifmeel

polyfaag
Veel verschillende soorten voedsel etend.

poortaderstelsel
Stelsel van bloedvaten, waarin het bloed wordt vervoerd naar de lever vanuit maagwand, darmwand en alvleesklier. De poortader bevat zuurstofarm bloed.

portier
Pylorus of kringspier tussen de maag en de twaalfvingerige darm - werkt o.i.v. de pH in de twaalfvingerige darm. De maagportier laat een klein beetje van de voedselbrij door naar de twaalfvingerige darm.

polycondensatie
Proces, waarbij door onttrekking van water veel moleculen aan elkaar gekoppeld worden, bijvoorbeeld polysachariden ontstaan door het via condensatie aan elkaar koppelen van monosacharide-eenheden.

polyandrie
Paarvorming van een vrouwtje met meerdere mannetjes.

polygynie
Paarvorming van een mannetje met veel vrouwtjes.

poikilotherm
Met een lichaamstemperatuur die min of meer gelijk is aan de omgeving.

pollenkorrel
Mannelijke voortplantingscel, ontstaan uit de stuifmeelmoedercel door meiose. Na enkele mitoses bevinden zich drie haploïde kernen in de stuifmeelkorrel, twee generatieve die voor bevruchting zorgen en een vegetatieve die voor de groei van de stuifmeelbuis zorgt.

polymorfisme
Het bestaan van drie of meer aparte verschillende verschijningsvormen binnen een soort, bijvoorbeeld in een insectenstaat.

poollichaampje
Haploïde cel, die bij meiose tijdens de eicelvorming ontstaat en zich niet tot eicel ontwikkelt. Van de vier haploïde cellen die bij meiose ontstaan ontwikkelt zich slechts een tot eicel. De drie andere worden poollichaampjes genoemd en gaan te gronde.

polymeer
Groot molecuul, bestaande uit lange ketens van zich herhalende eenheden (monomeren).

pool
Een van de twee punten waar de spoeldraden van de kernspoel samenkomen.

postsynaptisch membraan
Gedeelte van het membraan van een zenuwcel na de synapsspleet.

pollenbuis
Een buisvormige uitgroeiing van de stuifmeelkorrel waardoor de vegetatieve kern en de generatieve kernen uit de stuifmeelkorrel de eicel in het zaadbeginsel kunnen bereiken.

polyploïd
Drie of meer malen het haploïde aantal chromosomen bezittend. Triploïde individuen of cellen bezitten 3 maal een chromosomenset en tetraploïde individuen vier maal een haploïd stel chromosomen.

pollenmoedercel
Diploïde cel waaruit door meiose haploïde cellen ontstaan die zich ontwikkelen tot stuifmeelkorrels.

poliep
De ongeslachtelijk voortplantende vorm van een holtedier.

poortje
De opening in de eivliezen om de embryozak van een zaadbeginsel. Door het poortje dringt de pollenbuis in het zaadbeginsel.