DigiSchool biologische begrippen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1411


mRNA
Boodschapper RNA, een polynucelotide, dat de basen cytosine, guanine, adenine en uracil bevat. mRNA transporteert de informatie voor de synthese van een polypeptide (eiwit) van de kern naar de ribosomen.

mutatie
Verandering in de erfelijke aanleg.

mutageen
Mutatie veroorzakend.

mutualisme
Type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben.

mutant
Individu waarbij een of meer genen mutatie hebben ondergaan en waarbij dit ook in het fenotype blijkt.

mutageniteit
Mate waarin mutatie wordt veroorzaakt.

multiple allelie
Het verschijnsel dat er van een gen meer dan twee allelen zijn, bijv. bij het ABO-bloedgroepstelsel, waarbij er drie allelen voorkomen.

myeline
Vetachtige stof in de mergschede van een zenuwceluitloper.

myelineschede
Omhulling van een (lange) zenuwceluitloper. Een mergschede bestaat uit platte cellen, die om een uitloper gerold zijn. Tussen twee opeenvolgende cellen ligt een kleine ruimte, de insnoering.

myofibril
Eiwitachtige vezel in een spiercel. Een myofibril bestaat uit actine- en myosinefilamenten.

myoglobine
Eiwit in spierweefsel, dat als zuurstofdrager dienst doet. Myoglobine bestaat uit een polypeptide keten en een haemgroep.

myosine
Eiwit in myosinefilamenten.

mycelium
Zwamvlok, netwerk van schimmeldraden.

naadverbinding
Verbinding tussen botten die aan elkaar gegroeid zijn, bijv. de verbinding tussen de botten van de schedel.

navelstreng
Streng die het embryo van zoogdieren verbindt met de placenta. De navelstreng bevat twee slagaders en een ader.

natuurlijk evenwicht
Toestand waarbij de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde.

natuurlijke selectie
Selectie in natuurlijke populaties door verschillen in fitness.

naaktzadige
Plant waarbij de zaden onbedekt op de schub van een kegel of andere structuur liggen.

NAD
Nicotineamide Adenine Dinucleotide, een co-enzym van de dissimilatie dat gemakkelijke waterstof opneemt en afstaat.

natuurlijk systeem
Ordening van soorten op grond van zoveel mogelijk criteria. Een natuurlijk systeem wordt geacht verwantschapsrelaties weer te geven.

nageboorte
De vliezen met de moederkoek en een deel van de navelstreng in de baarmoeder loskomen en naar buiten komen kort na de geboorte.

nervus vagus
Zwervende zenuw, de tiende kopzenuw, die uit de hersenstam ontspringt en vertakkingen heeft naar zenuwknopen van het parasympathische zenuwstelsel.

neuriet
Zenuwceluitloper die impulsen van het cellichaam wegvoert.

nerf
Vaatbundel in een blad.

neuron
Zenuwcel, bestaande uit het cellichaam en celuitlopers. Er zijn drie typen neuronen: sensibele(sensorische), motorische en schakel-neuronen.

nectar
Suiker bevatttende vloeistof, afgescheiden door de honingklier van veel bloeiende planten. Nectar trekt insecten aan ten behoeve van de bestuiving.

netto reproductiefactor
Quotiënt van geboorte- en sterftecijfer van een populatie.

neurotransmitter
Stof die door zenuwcellen in de synapsspleet wordt afgescheiden en de potentiaal van het postsynaptische membraan beïnvloeden. Neurotransmitters worden bij het presynaptische membraan afgescheiden als daar impulsen aankomen.

netto primaire productie
Per tijdseenheid door producenten gevormde (meetbare) biomassa na aftrek van de door dissimilatie verbruikte organische stof. Dit is alle biomassa waarmee weefsels kunnen worden opgebouwd in autotrofe organismen.

nefron
Niereenheid, bestaande uit een nierkapsel, een haarvatenkluwen in het kapsel en een nierkanaaltje.

neurosecreet
Hormoon dat gevormd wordt door een neuron.

neurohormoon
Hormoon dat gevormd wordt door een neuron.

nectarium
Honingklier.

neurosecretie
Het proces, waarbij door zenuwcellen hormonen worden afgescheiden.

neurale buis
Een structuur in het embryo van een gewervelde, waaruit zich later hersenen en ruggenmerg vormen.

netvlies
Binnenste laag van het oog, bestaande uit pigmentcellen, zintuigcellen en zenuwceluitlopers.

nervus
Bundel met uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een laag bindweefsel.

neurula
Een stadium in de embryonale ontwikkeling, waarin de neurale buis en het mesoderm zijn ontstaan.

neurohypofyse
Achterste deel (de achterkwab) van de hypofyse.

nier
Orgaan in de buikholte, dat betrokken is bij de uitscheiding en homeostase door het handhaven van pH, osmotische waarde en andere factoren.

nitrificatie
Omzetting van ammoniumionen in nitraationen.

niereenheid
Niereenheid of nefron bestaat uit een nierkapsel, een haarvatenkluwen in het kapsel en een nierkanaaltje.

niche
Ecologische nis - de rol die een soort in het geheel van relaties in het ecosysteem.

nis
De rol die een soort in het geheel van relaties in het ecosysteem.

nierdrempel
Concentratie bij welke de nieren een bepaalde stof gaan uitscheiden bijvoorbeeld glucose, boven de nierdrempel wordt glucose uitgescheiden.

nitraatbacterie
Chemoautotroof organisme, dat nitrietionen tot nitraationen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie.

nitrietbacterie
Chemoautotroof organisme, dat ammoniumionen tot nitrietionen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie.

nitrificerende bacterie
Bacterie die de nitrificatie uitvoert, dus een nitriet- en nitraatbacterie

non-disjunctie
Verschijnsel dat bij de mitose of meiose chromatiden van een chromosoom of homologe paren niet uit elkaar gaan. Hierdoor krijgen de dochtercellen een of meer chromosomen teveel of te weinig.

noradrenaline
Een aan adrenaline verwant hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden en aan de uiteinden van sympathische zenuwvezels.

nucleus
Nucleus of celkern is een organel in de cel, dat de chromosomen bevat en processen in de cel regelt

nucleolus
Organel in de kern, waar zich de genen van ribosomaal RNA bevinden.

nucleïnebasen
Elk van de organische basen Uracil, Adenine, Thymine, Cytosine en Guanine die een bestanddeel van DNA en RNA zijn.

nucleïnezuur
Een stof, waarvan elk molecuul bestaat uit één of twee strengen nucelotiden, die samen één of twee polynucleotideketens vormen. Nucleïnezuur komt voor in DNA (twee ketens) en RNA (één keten).

nucleotide
Bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep.

obligaat
In uitdrukkingen als obligaat anaëroob, dwz dat een organisme niet in zuurstof kan leven.

oersoep
Zee, die door verdamping uit binnenzeeën is ontstaan en waar door bliksemontladingen organische verbindingen in zijn gevormd. Het is mogelijk dat het leven is ontstaan in de oersoep.

oedeem
Waterzucht - ophoping van weefselvloeistof in de weefsels - kan verschillende oorzaken hebben.

oerdarm
Holte in de gastrula, die via de oermond in verbinding staat met het milieu.

oestradiol
Door de eierstok afgescheiden hormoon, dat ontwikkeling van de geslachtsorganen, de vrouwelijke geslachtskenmerken en de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert en tevens de afscheiding van FSH door de hypofyse remt. Oestradiol is één oestrogeen.

oestron
Door de eierstok afgescheiden hormoon, dat ontwikkeling van de geslachtsorganen, de vrouwelijke geslachtskenmerken en de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert en tevens de afscheiding van FSH door de hypofyse remt.

oeratmosfeer
Atmosfeer die zich boven de aarde bevond in de oertijd, circa 4 miljard jaar geleden.

oestrogeen
Door de eierstok afgescheiden hormoon, dat ontwikkeling van de geslachtsorganen, de vrouwelijke geslachtskenmerken en de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert en tevens de afscheiding van FSH door de hypofyse remt.

okselknop
Knop in een bladoksel, dat is in de ruimte tussen een bladsteel en de stengel.

olie
Vloeibaar vet, vooral veel vet met onverzadigde vetzuren bevattend.

oligotroof
Arm aan voedingsstoffen.

omnipotent
Nog in staat is alle organen te vormen, bijvoorbeeld van een eicel of een blastomeer.

omgericht gedrag
Conflictgedrag dat gericht is op een surrogaatobject.

omnivoor
1. Zowel plantaardig als dierlijk voedsel etend
2. Een dier dat zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet.

ongeslachtelijke voortplanting
Vegetatieve voortplanting is een voortplantingsstrategie waarbij het nieuwe individu ontstaat uit een deel van het ouderindividu. Er vindt geen meiose en geen kernversmelting plaats.

ontwikkeling van cellen
Specialisatie van cellen tot een bepaalde functie. Hierbij krijgt de cel in de regel ook een specifieke vorm.

ontwikkeling ecosysteem
Ontstaan en de uitgroei van een ecosysteem op een nieuwe bodem. Hierbij ontstaat in eerste instantie een pioniersecosysteem en door successie uiteindelijk een climaxecosysteem.

ontgifting
Omzetting van giftige verbindingen in niet giftige verbindingen.

ontbossing
Kappen van bomen, vaak op grote schaal, met nadelige gevolgen voor het ecosysteem door erosie.

onderwerpingsgedrag
Gedrag dat het zwakkere dier ten opzichte van het dominante dier vertoont.

ontregelde groei
Groei in delen van het lichaam waar geen groei meer behoort op te treden, dit leidt tot gezwelvorming.

ontsluiting
Door regelmatige samentrekkingen van de baarmoederwand wordt de baarmoedermond opgerekt.

ontogenie
De ontwikkeling van zygote tot volwassen individu.

ontwikkelingsreeks
Chronologische reeks van fossielen, die wijst op evolutie.

onverzadigd vetzuur
Vetzuur met minstens één dubbele koolstofbinding.

oppervlakte-volume verhouding
Verhouding tussen het oppervlakteweefsel (voor uitwisseling) en het volume van een organisme. Deze verhouding is kleiner bij grote organismen, waardoor bijvoorbeeld warmteverlies gereduceerd wordt maar ook opname van stoffen kleiner zou kunnen zijn.

open kringloop
Kringloop met veel uitwisseling met de omgeving.

opslag
(planten) Opslag van reservevoedsel in speciale organen.

oppervlaktewater
Water op aarde waarvan het oppervlak in rechtstreeks contact staat met de dampkring.

optimumkromme
Een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is.

opperhuid
(plant) Buitenste laag cellen van wortel, stengel bladeren.

opperhuid
(mens) Buitenste laag, bestaat uit hoornlaag en slijmlaag.

oraal
Tot de mondzijde behorend, in buurt van de mond liggend, via de mond (ingenomen).

orthosympathicus
Sympathicus, deel van het autonome zenuwstelsel, dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam arbeid kan verrichten. Orthosympathicus is antagonistisch aan de parasympathicus.

orde
Systematische eenheid, bijv. orde der primaten.

organisatieniveau
Niveau waarop het leven kan worden bestudeerd, van heel laag niveau (molecuul of cel) tot heel hoog (biosfeer of ecosysteem).

orgaantransplantatie
Overbrenging van organen van het ene individu naar het andere. Dit gebeurt meestal binnen dezelfde soort, maar ook wel van de ene naar de andere soort (xenotransplantatie).

organisme
Levend wezen in elk van een aantal betekenissen, zoals lichaam, individu, soort.

organische stof
Koolstofverbinding die tevens waterstof bevat. Koolstofmono-oxide, koolstofdioxide en carbonaten worden niet tot de organische stoffen gerekend.

organenstelsel
Groep samenwerkende organen bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

orgasme
Fijn gevoel bij klaarkomen, gaat gepaard met zaadlozing bij de man of samentrekkingen van de baarmoeder bij de vrouw.

orgaan
Deel van een organisme met specifieke structuur en functie. Een orgaan bestaat vaak uit verschillende typen weefsels.

organel
Deel van de cel dat naar bouw en functie te onderscheiden is van andere. Een organel is vaak door een membraan van het grondplasma afgescheiden.

ordening
Alle organismen worden volgens de huidige ordening ingedeeld bij een van de vier rijken: bacteriën, schimmels, planten en dieren.

orthosympathisch
Tot het orthosympathische zenuwstelsel behoren.