Glossarium Nederlands Landschap

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Aardrijkskunde
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1072


Karrevelden
Drassige gebieden tussen hoofddijk en in- laagdijk

Karrensporen(complex)
Waar middeleeuwse wegen over woeste gronden voerden konden ze uitdijen tot vaak zeer brede sporenbundels. De wagenwielen sneden een spoor uit en als dit niet meer goed begaanbaar was, werd een nieuwe route in gebruik genomen. Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld in Drenthe, is dit soms honderd meter brede patroon van bundels sporen in het landschap nog te zien. Het is niet uitgesloten dat de routes tot aan de prehistorie teruggaan. Vaak liggen namelijk groepen grafheuvels langs deze routes. Zie ook olifantspad.

Karolingische tijd
Tijdperk in de vroege Middeleeuwen, van 750 - 900, tussen Merovingische tijd (500 - 750) en Ottoonse tijd (900 - 1000) in; [zie tijdbalk]

Kanontoren
Ronde toren voor de kanonnen bij een kasteel, bijvoorbeeld de toren op het terrein van het Groningse Ewsum bij Middelstum.

Kanaliseren
Het nemen van maatregelen gericht op het reguleren van het waterpeil in een rivier. Op regelmatige afstanden worden in het zomerbed van de rivier beweegbare stuwen en sluizen gebouwd. Met behulp van de stuwen kan het waterpeil in de rivier achter de stuw geregeld worden. Wanneer het gewenste waterpeil bereikt is, worden kleppen of deuren in de stuw geopend om het overtollige water naar het lager gelegen deel van de rivier te laten afvloeien. De bouw van sluizen is noodzakelijk voor de scheepvaart.

Kanaal
Gegraven waterweg ten behoeve van transport en personenvervoer. De Romeinen hebben de eerste twee kanalen gegraven, elk met een militair-strategische betekenis: de Corbulogracht (verbinding Oude Rijn - huidige Maasmond; de Vliet tussen Leiden en Rijswijk is hier nog een overblijfsel van) en de Drususgracht (verbinding Vecht - Oude Rijn bij Utrecht). Vanaf de 10e eeuw werden kanalen gegraven met een transportfunctie (b.v. het Damsterdiep in Groningen). De meeste kanalen dateren echter uit de 19e eeuw.

Kampontginning
Nieuwe huiskampen die vanaf het eind van de Middeleeuwen aangelegd werden op iets minder vruchtbare grond aan de rand van het markegebied in het zandlandschap, sommige zijn later uitgebreid met hoevestroken

Kamp
Veld.

Kamp
Kleine individuele es, ook wel eenmanses genoemd.

Kame, kame-terras
Scandinavische naam voor smeltwaterterras [spreek uit: keem].

Kalkweide
Gebied waar vroeger een kalkfabriek gevestigd was. Door het voorkomen van veel kalk ik de bodem begroeid met kalkflora.

Kalkoven
Oven met toelopende toren waarin kalk wordt-werd gebrand. Komen nog voor in Limburg.

Kadijk
Grens tussen wel- en niet ontgonnen land

Kade
Lagere waterkering in het veenweidegebied met een lichtere constructie dan een dijk. Een kade moet voorkomen dat laaggelegen polders door binnenwateren worden overstroomd. Ze worden soms ook gebruikt voor de schouw (inspectie van sloten). IIn veel gevallen zijn ze beplant met hakhout (houtkades). Een landscheidingskade vormt een scheiding tussen twee waterschappen en is niet beplant.

Kaakberg
Hoge betimmerde hooiberg met vierkante plattegrond en een vast piramidedak, ook wel hooihuis genoemd en kenmerkend voor Amsterdam en omgeving, de buitenzijde is meestal zwart

Kaag, koog
Buitendijks land (b.v. Koog aan de Zaan)

Kazematten
In eerste instantie kelders voor munitie en kanonnen onder een bastion van een vesting. Later gebruikt voor bomvrij gebouw of bunker in een verdedigingslinie.

Kavelsloot
Zie poldersloot.

Keur
Verordening van een waterschap waarin beheer, onderhoud en gebruik van waterschapswerken is vastgesteld.

Kettlehole
Andere benaming voor een doodijsgat.

Kernflur
Zeer lang en smal akkerbed (zandgronden), zie ook langrepelakker.

Kerkringdorp
Dorpstype van de Zuid-Hollandse- en Zeeuwse eilanden, oudste type (12e en 13e eeuw); de kerk staat er in het midden, op een ovaal of cirkelvormig omgracht kerkhof, daaromheen stond de bebouwing; b.v. Ridderkerk en Ouddorp; andere dorpstypes in dit gebied zijn de voorstraatdorpen en ringstraatdorpen

Kerkdorp
Zie kransakkerdorp.

Kerk(en)pad
Smalle veldweg (of pad) door de landerijen die losstaande boerderijen of buurtschappen met de kerk verbinden. Een stelsel van kerkenpaden is hersteld in het Achterhoekse Zieuwent.

Keileembult
Opgestuwde keileemafzettingen in een strook tussen Texel, Wieringen, Gaasterland (zie klif) en Urk. De Hoge Berg op Texel is het beste voorbeeld. Ook wel drumlins genoemd.

Keileem
Het landijs tijdens de Saale ijstijd stuwde niet alleen grond op tot stuwwallen, het vermaalde ook stenen onder zijn gewicht tot een dichte ondoorlatende laag van keien, leem, klei en zand. Het keileem komt in Twente en de Achterhoek aan de oppervlakte, wat gevolgen heeft voor de landbouw. Keileem houdt water tegen waardoor de grond daarboven drassig wordt.

Keersluis
Enkele sluis of stuw die een hogere waterstand bij dokken of havens tegenhoudt. Zie verder bij sluis.

Keuterij
Keuterboerderij.

Kilometerraaibord
Wit bord met zwart opschrift op zwart-gele paal langs waterwegen met kilometeraanduiding. Een raailijn is een denkbeeldige lijn dwars over het water van de rivier.

Kil
Zie Kreek

Kienhout
Overblijfselen van bomen in een hoogveengebied (o.a. in de Peel), overwoekerd door veenmos (plantje dat van onderen afsterft en van boven doorgroeit op de eigen afgestorven resten), ook wel veenstobben genoemd

Kiekenbelt
Uitkijkheuvel. In de omgeving van Deventer is 200 jaar geleden een aantal uitkijk en bewakingsheuvels aangelegd die deze naam dragen.

Klokkenstoel
Stellage van balken waarin een of meer klokken zijn opgehangen.

Klink
Vorm van maaivelddaling in voornamelijk veengebieden. Treedt op onder de laagste grondwaterstand en wordt veroorzaakt doordat de opwaartse druk wegvalt en de neerwaartse gelijk blijft. De ontwaterde laag klinkt de onderliggende veenlaag in. Ook wel inklinking genoemd. Zie ook krimp.

Klingen
Nieuwe nog zandstuivende duinen, veelal met helm beplant (Goeree Overflakkee)

Klif
In de ijstijd uit keileem gevormde natuurlijke zeewering in het Friese Gaasterland, zie ook keileembult. Op Texel en in Limburg is een klif een bodemverheffing.

Kleiput
Kleine, buitendijkse, ondiepe put bij een steenfabriek, ook wel tichelgat genoemd. Soms werd hier ook wel klei gewonnen om de dijken mee te verstevigen. Nu vaak ontwikkeld tot natuurgebieden.

Klei
Verweringsmateriaal, minerale deeltjes door chemische verwering ontstaan, met een korrelgrootte kleiner dan 0,002 mm, heeft als eigenschappen o.a. een groot opnamevermogen van water en de adsorptie van voedingsstoffen voor planten. Al naar gelang de korrelgrootte worden zand- en klei als volgt ingedeeld:
grind: > 2000 mu;
grof zand: 200 – 2000 mu;
fijn zand: 50 – 200 mu;
leem: 16 – 50 mu;
slib: < 16 mu;
lutum (klei): < 2 mu.

Kluun (mot)
Drabbige massa die overbleef na het afvenen van hoogveengebieden. Werd uit de kluungaten geschept en over een zo vlak mogelijk oppervlakte uitgespreid (wat klunen wordt genoemd). Zie droge vervening.

Kluft
Oprit van kruiswegen naar de dijk in een droogmakerij

Klopjeswoning
Aanbouw aan boerderij waar ooit de hofmeijer woonde.

Knopentuin
Vanaf de 16e eeuw in ontwikkeling gekomen tuin, met elkaar kruisende lijnen van verschillende planten en daarbinnen vakken van gekleurd materiaal (zand of steengruis). Zie ook drachtplantentuin en overtuin.

Knuppelpad, -weg
Veenpad of `brug` van boomstammen in hoogveengebieden. Doordat veen hout goed conserveert, zijn er veel restanten gevonden. Bij Smilde is een nieuw knuppelpad aangelegd. Ook wel stokkenbrug of veenbrug genoemd.

Korengrond
Zanderige, kruimelige klei in Zeeuwse polders.

Kop-romp boerderij
Fries boerderijtype. Sobere versie van de kop-hals-romp boerderij op de (armere) zandgronden in het oosten van Friesland.

Kop-hals-romp boerderij
Fries boerderijtype.

Koop
Zie cope

Kooiplas
Plas als onderdeel van een eendenkooi.

Kooibos
Bos als onderdeel van een eendenkooi. In kooibossen groeien elzen, essen, zomereiken en grauwe wilgen, die zich in deze vochtige omgeving uitstekend thuisvoelen.

Koningsweg
Stelsel eind 17e eeuw voor stadhouder Willem III aangelegde jachtwegen op de Veluwe. De Koningsweg tussen Dieren en Ede bestaat nog grotendeels.

Koningsweg
In de Karolingische tijd (circa 700 - 900 na Christus) werden de belangrijkste doorgaande wegen in Nederland beschouwd als eigendom van de koning en heetten deze konings- of heerenwegen. De koning garandeerde de reizigers bescherming en inde in ruil daarvoor tol- en geleidegelden.

Kommiezenpad
Pad langs de landsgrens dat ooit in gebruik was door postende douaneambtenaren

Komgronden
Gronden in het rivierengebied bestaande uit zware kalkarme klei op veen (komkleigrond). Komgronden hebben veel last van klink. Zie ook stroomruggen.

Kom
Bij overstroming tussen de stroomruggen gevormd gebied met zware kalkarme rivierklei, dat later door inklinking lager is komen te liggen dan de stroomrug. In het deel van de kom waar het water een grotere stroomsnelheid had zijn alleen fijnere sedimenten afgezet. In Nederland zijn gedurende het Holoceen veel komgronden gevormd. De rivieren stroomden in deze periode rustig, waardoor de transportcapaciteit gering was. In de bedding vond dus veel sedimentatie plaats. De waterberging van de rivieren werd daardoor kleiner, waardoor veel overstromingen ontstonden. Het grovere materiaal, vooral zavel, werd direct naast de bedding afgezet: de oeverwal. Deze sedimentatie werd versterkt door de oeverbegroeiing. Verder van de oeverwal af bezonk ook het fijnere materiaal: klei. Hier ontstonden de komgronden. Vóór bedijking verlegden rivieren steeds hun loop door het geleidelijk verzanden van de bedding. Daardoor ontstond een heel netwerk van stroomruggen (verzande beddingen, samen met de oeverwallen) en komgronden. Jarenlang kon men niets beginnen met deze drassige gronden, waar met een ploeg bijna niet doorheen te komen was. De komgronden bleven weinig productief, alleen de armste mensen vonden hier een plekje. Pas met de komst van zware ploegen (1940) werd het mogelijk dit land te bewerken en konden sloten gegraven worden om het water af te voeren.

Kolonie
Mijnwerkersdorp (Zuid-Limburg)

Kolk (4)
Plas of poel, komt o.a. voor als drinkplaats voor het vee op een brink.

Kolk
Onderdeel van een molengang, zie aldaar.

Kolk
Plas als onderdeel van een eendenkooi.

Kolk
Tot 12 meter diepe put, overblijfsel van dijkdoorbraak, in het rivierengebied ook wel wiel of waai genoemd.

Kogge
`Ambachtsvierendeel`, onderdeel van een ambacht, destijds belast met het toezicht op de dijkzorg en andere waterstaatszaken; genoemd naar de kogge (klein oorlogsscheepje) dat door de dorpen van een kogge moest worden uitgerust bij invallen van b.v. Noormannen

Koedam
Verbinding voor koeien tussen twee door een sloot gescheiden weilanden in het veenweidegebied.

Koebos
Kleine bosjes (maximaal enkele honderden vierkante meters groot) van els, es, wilg en populier midden tussen de grasvlakten, vaak ter beschutting van het vee en de boer tijdens het melken. In Zuid-Holland spreekt men over geriefhoutbos. Zie ook geriefhout en strubben.

Koebocht
Plaats in het weiland waar vroeger, vooral bij slecht weer, de koeien werden gemolken. De plek is omzoomd met bomen om beschutting te geven tegen wind en regen.

Kouter
Zie veld

Kostverloren
Benaming voor bouw- of waterwerken (vestingwerk, vaart, etc.) die veel geld hebben gekost en weinig opleveren.

Kruin
Hoogste punt van een dijk of een terp. Bij een terp ligt hier vaak een vijver die ook wel fehting, feit of dobbe wordt genoemd.

Kruidlaag
Begroeiing direct op de bodem van het bos, afhankelijk van lichtinval.

Kruidentuin
Tuin bij een boerderij of landgoed waar kruiden verbouwd worden, vaak met meerdere delen: geneeskruiden, keukenkruiden, verfkruiden en sierkruiden (bloemen).

Kronkelwaard
Stroomrug binnen de meanders van een rivier met een bultig reliëf (rivierenlandschap)

Kromakker
Smalle, gebogen en door greppels begrensde strook land waarop in het verleden akkerbouw heeft plaatsgevonden, ontstond doordat men, om niet in een scherpe hoek te hoeven keren, al van te voren een draai begon te maken (op oeverwallen in het rivierengebied)

Kroften
Verlagen van het maaiveld om dichter bij het grondwater te komen (Duingebied van het Kennemerland)

Kringenwetboerderij
Volgens de Kringenwet moesten gebouwen (boerderijen) in de nabijheid van een fort binnen één dag afbreekbaar zijn om oorlogshandelingen niet in de weg te staan. Bebouwing werd ingedeeld in een eerste kring (tot 370 meter van het fort) en een tweede kring (370 - 1.100 meter van het fort). Een voorbeeld is de boerderij Zeehoeve bij Diemen (Fort Diemerdam).

Krimp
Vorm van maaivelddaling. Krimp treedt op in het ontwaterde deel van een veen- of kleibodem en wordt veroorzaakt doordat water uit het profiel verdwijnt door verdamping en ontwatering waardoor lege poriën ontstaan die inkrimpen. Zie ook klink.

Krimp
Uitbouw uit de 19e eeuw bij Oldambtster boerderijen.

Krib
Stroomafremmer of strekdam in een rivier.

Kreekrug
Voormalige dichtgeslibte getijdengeul in het rivierenlandschap die na inpoldering zichbaar werd omdat de omliggende zeeklei door de ontwatering inklonk. Bestaat uit de oude zanderige kreekbedding met de bijbehorende oeverwallen. Hierbij is sprake van omkering van het reliëf.

Kreek, Binnenbedijkte
Toen de zee in de Middeleeuwen oprukte, werd in West- en Zuidwest-Nederland veel land weggeslagen. In de zeearmen die toen ontstonden, bezonk in een latere rustige periode slib en zand dat met het vloedwater naar binnen kwam. Tussen de slibbanken lagen kreken, die door het snel stromende eb- en vloedwater op diepte bleven. De slibbanken zijn later bedijkt, de kreken zijn nog goed te herkennen in het landschap. Meestal liggen ze in de laagste delen van de polder en zijn de oevers begroeid met riet en andere moerasplanten. De mooiste kreken liggen in Zeeuws Vlaanderen (o.a. tussen Oostburg en Biervliet).

Kreek
Smal, stilstaand water, door getijden gevormd; na de inundatie van Walcheren (1944) waren sommige kreken te diep om te worden ingepolderd; soms ook wel kil genoemd.

Kransesdorp
Dorp dat om de es heengebouwd is, bijvoorbeeld Wapse in Drenthe.

Kransakkerdorp
Soort esdorp dat voorkomt in Noord-Brabant, ontstaan waar de bewoning meer verspreid is rond kleine gehuchten rond een gemeenschappelijk gebied, ook wel kerkdorp (i.v.m. centrale ligging kerk) genoemd.

Kragge
Drijvend vegetatiedek in een verlandingsproces, drijvend eiland. Zie ook drijftil.

Krukhuis
L-vormige opkamer met daaronder de melkkamer bij Zuid-Hollandse boerderijen.

Kwelkade
Op enige afstand van de rivierdijk gelegen kade om het kwelwater te keren

Kwelderwal
Tijdens stormvloeden verder opgehoogde kwelders

Kwelder
Buitendijkse verlande gronden in het Waddengebied. Getijdengebied dat alleen overstroomd bij zeer hoge vloed (springvloed) en rijp is voor inpoldering. In Zeeland schor en in Zuid-Holland gors genoemd.

Kwel
Water dat door natuurlijke of kunstmatige hoogteverschillen in grondwaterspiegels door dijken of doorlatende ondergrond in polders terecht komt. Kan plaatselijk aan de oppervlakte treden. Het tegenovergestelde van kwel is inzijging.

Kwartier
Onderdeel van een gouw

Kwakel
Hoge smalle voetbrug met aan weerszijden trappen. Vaak onderdeel van een voormalig trekvaartenstelsel. Zie ook til.

Langwurt
Handelsterp

Langrepelakker
Soort Kernflur, zeer lang en zeer smal akkerbed (zandgronden)

Langgraf
Type hunebed waarbij de twee grafkamers in een langgerekte heuvel zijn ondergebracht. Komt voor in de omgeving van Emmen.

Landweer
Laat - Middeleeuwse (vaak 14e of 15e eeuws) met struikgewas (doornenstruiken) begroeide aarden verdedigingswal van 2 meter hoog en 4 tot 10 meter breed, gecombineerd met droge grachten van 1 tot 1,5 meter diep aan weerszijden. Oude landweren worden nu vaak gebruikt als rijweg. Bij het kasteel Twickel is ene landweer in de originele staat hersteld.

Landscheiding(skade)
Kade of sloot op de gemeenschappelijke achtergrens van twee ontginningseenheden, dorpsgebieden of waterschappen. Zie ook achterdijk.

Landgoed
Uitgestrekt complex van bossen en-of landbouwgronden, meestal in combinatie met een buitenplaats.

Landbouwkolonie
Door de Maatschappij van Weldadigheid (in 1818 opgericht door generaal Johannes van den Bosch) opgerichte nederzettingen op de woeste gronden van Drenthe en Overijssel. Doel was de bestrijding van armoede en verpaupering; armen, landlopers en `asocialen` kregen hier een huisje (koloniehuisje) en wat grond toegewezen en moesten arbeid verrichten. Hardwerkende kolonisten konden uiteindelijke een vrije boer worden. Later werden ook criminelen naar de koloniën gestuurd. In 1859 werden de koloniën gereorganiseerd en werden de kleine bedrijfjes samengevoegd tot 6 grote bedrijven van 50 hectare. Landgoed Westerbeeksloot in Zuidwest Drente werd de eerste kolonie. De nederzettingen kregen namen als Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord. Ook de strafinrichting Veenhuizen is oorspronkelijk opgezet door de Maatschappij van Weldadigheid.

Land
Zandgronden in Friesland, bijvoorbeeld Smallingerland, Schoterland.

Lagune
Gedeeltelijk door een strandwal, schoorwal, strandhaak of nehrung afgesloten kustgebied waar geen rivier in uitmondt; indien er wel een rivier in uitmondt spreekt men van een haf (zie aldaar) of een etang

Laar (mv. laren)
Open plek in het bos, op natte grond

Laan
Weg met rijen bomen aan één of twee zijden, vanuit esthetische motieven, tegen weersinvloeden en - of voor de de houtproductie. Lanen komen vooral voor nabij landgoederen. Ook wel allee genoemd.

Laak
Grens.