Glossarium Nederlands Landschap

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Aardrijkskunde
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1072


Verheelde kade
Maaiveld naast en achter een kade dat even hoog of hoger ligt dan de waterkering zelf.

Verhang
Gradiënt van de waterspiegel, waterstandsverschil (verval) per afstandseenheid. Zie ook debiet.

Verdronken hoogveen
Veen dat op basis van zijn ontstaanswijze hoogveen genoemd kan worden, maar dat door inklinking nu wat betreft hoogteligging tot het laagveen gerekend kan worden

Venne
Laaggelegen weiland, in Noord-Nederland ook wel fenne genoemd.

Venn
Oude benaming voor veen.

Ven
Voedselarme heideplas, waarin veenvorming voorkomt. Zie verder bij plas.

Veldspoor
Open, lichte spoorbaan, zie ook straatspoor.

Veldpad
Voetpaden die dwars door de velden of het bouwland lopen. Werden gebruikt om het land te ontsluiten, om waterlopen te onderhouden of als kerkenpad.

Veldnaam
Vroeger had elke gebruikskavel, elk stuk onland en elke opvallende plek in het landschap zijn eigen naam. De komst van het kadaster (vanaf 1832) maakte daar een eind aan. Een ander woord voor veldnaam is toponiem.

Veld
Heide (in Noord-Nederlands esdorpenlandschap)

Veld
Zuid-Nederlandse term voor es, bijeenliggende akkers, ook wel akker en soms kouter genoemd

Veerverkaveling
Verdeling van een stuk grond in min of meer strookvormige percelen die van weerszijden onder een schuine hoek aanlopen op een van oorsprong natuurlijke waterloop; zie ook andere typen verkaveling

Veenstroompje
Stroompjes die overtollig water afvoerden van het dikke veenpakket dat ooit Holland bedekte. Bij het ontginnen van het veen in de Middeleeuwen bleven deze veenstroompjes vaak in tact. Tot vandaag de dag kan men in West-Nederland een aantal wateren aanwijzen, die van oorsprong een veenstroompje in het dikke veenpakket waren, zoals de Giessen, de Alblas, de Meije, de Angstel en de Vlist. Het veenpakket was tijdens de ontginning via deze veenstroompjes relatief gemakkelijk te bereiken. Men begon van daaruit dan ook de ontginning van het veen en bouwde er boerderijen langs.

Veenstobben
Zie Kienhout.

Veenrug
Zavelig gebied met weinig veen en dus weinig klink (Zuidwest-Nederland)

Veenschap
Publiekrechtelijk lichaam in Drente en Friesland, belast met de ontvening van een gebied en het in cultuur brengen ervan.

Veenrivier
In een laagveengebied ontstaan traagstromend riviertje, b.v. Gein, Amstel en Zaan

Veenpolder
Polder die ontstond doordat laagveengebieden door na inklinking onder zeeniveau kwamen te liggen waardoor bedijking noodzakelijk werd. Zie ook zeekleipolder en droogmakerij.

Veenput
Min of meer rechthoekige veenplas in een veengebied, ontstaan door het afgraven of wegbaggeren van veenaarde

Veenplas
Watervlakte die is ontstaan door het systematisch wegbaggeren van het voormalige veendek, soms later weer ingepolderd (als droogmakerij).

Veenmosveen
Veenlaag in hoogveengebieden onder de grauwveen - witveen laag, levert zwarte turf of steekturf en is geschikt als brandstof. Wordt ook zwartveen genoemd. Zie droge vervening.

Veenkolonie
Nederzetting waarvan de ruimtelijke hoofdstructuur ten behoeve van de (droge) turfwinning is aangelegd

Veenkussen
Gebied waar het veenoppervlak onder invloed van het regenwater een bolvormig oppervlak heeft gekregen

Veenbrug
Zie knuppelpad.

Veenbaan
Een met zand aangelegde weg in een (hoog)veengebied die breed genoeg is voor een paard met een wagen. Vanaf deze veenbanen werd het veen gestoken en vervoerd. Als het veen was vergraven, werd de weg een stukje verlegd. Hierdoor ontstond na verloop van tijd een stelsel evenwijdig aan elkaar lopende veenbanen.

Veen
Opeenhoping van dode planten resten tijdens moerasachtige omstandigheden. Werd vroeger ook wel venn genoemd. Zie hoogveen en laagveen.

Veebocht
Omwald kamp waar het vee de nacht doorbrengt

Veedrift
Andere naam voor drift.

Veebocht
In de vroege Middeleeuwen omwald stuk land op de zandgronden waar het vee ´s nachts bijeengedreven werd. Individuele vorm van de brink.

Vestingwet
Wet van 18 april 1874, waarin werd vastgesteld welke verdedigingslinies en vestingwerken deel zouden uitmaken van de landsverdediging en welke zouden worden opgeheven. `Schadelijke vestigingen` zoals Groningen werden - vaak tot vreugde van de stedelingen - zo snel mogelijk ontmanteld. De wet gold tot 1926, pas daarna mocht in steen gebouwd worden in het schootsveld van een vesting.

Verzilting
Toename van het zoutgehalte in het oppervlaktewater, grondwater of in de bodem

Vinkenbaan
Vanginrichting voor kleine vogels, veelal in de Hollandse duinen waar de vogeltrek langs komt. In de 18e eeuw had ieder buiten een eigen vinkenbaan met vinkenbaanhuisje (ter beschutting). De Vogelwet van 1912 verbood het vangen van vogels anders dan voor het houden in kooien.

Vijzel
Werktuig voor het opvoeren van water, sinds 1634 in gebruik bij poldermolens

Vijverlanden
Overblijfsel van een primitieve waterzuiveringsinstallatie uit de 17e en 18e eeuw. Om papier te maken was water nodig, zo’n 100 liter per kilo papier. Voor wit papier moest het water kristalhelder zijn. Petmolens (of putmolens) pompten daarvoor het water van grote dieptes op waarna het in een stelsel van gegraven sloten (de vijvers) werd geleid. Het vuil kon daarin langzaam bezinken. Om de laatste verontreinigingen uit het water te halen, werd het vlakbij de papiermolen nog gefilterd in een bak met zand en door een filter van vilten dekens gehaald. In de Zaanstreek zijn nog overblijfselen van dergelijke vijverlanden te vinden.

Viemheupe
Twentse naam voor hooimijt of roggemijt. Een viem is een oogsteenheid.

Vluchtburg
Rond, omwald en omgracht terrein in Zuidwest-Nederland. In tijd van gevaar kon een vluchtburg plaats bieden aan een deel van de bevolking.

Vlotbrug
Drijvende brug die in het geheel gezwaaid kan worden (b.v. in het Noord-Hollands Kanaal)

Vloeiweide
Hooilanden die periodiek bevloeid worden met voedselrijk water uit riviertjes (o.a. in de Kempen). Voor de introductie van kunstmest werden veel hooilanden op deze wijze bemest: `s Winters werd de beek afgedamd en over het weiland geleid, zodat het slib rustig kon bezinken. `s Zomers stroomde de beek in hara bedding. Zie ook zoeven.

Vloeiveld
Met afvalwater bevloeid veld.

Vloedzolder
Zie waterzolder

Vloedschuur
Stal die hoger ligt dan woonhuis waar het vee naar toe kon bij een overstroming

Vloeddeur
Hooggelegen deur waardoor het woonhuis in tijden van overstroming toegankelijk was, te bereiken via een vloedstoep

Vloedgraaf
Gegraven watergang of gekanaliseerde beek in het Limburgse heuvelland, vaak ter ontlasting van andere beken.

Vliet
Natuurlijke waterloop in getijdengebied (Kustgebied)

Vliet
Stromend water

Vliedberg
Zeeuwse variant van een motte. Als veilige plek opgeworpen heuvel waar aanvankelijk een toren met twee verdiepingen op stond, de onderste voor opslag, de bovenste met woonvertrekken. Aanvankelijk waren de torens van hout, later van steen. Er zijn geen torens behouden gebleven. Maar op het beroemde tapijt uit Bayeux uit het jaar 1100 is nog te zien hoe de torens er uit zagen. Rond 1900 waren er zo`n 135 vliedbergen in Zeeland, de meeste op Walcheren. Zie ook werf en kasteelberg.

Vlechtheg
Gevlochten heg van levende bomen en struiken om velden met vee te scheiden van de akkers. Een goed gevlochten heg, dicht en vol doorns, keert en weert nog altijd meer ongewenste gasten dan gaas en prikkeldraad. Ze bieden ook onderdak aan vele vogels, insecten en zoogdieren.

Vlampijp
Stellage die dient voor het affakkelen van restproducten bij de verwerking en winning van fossiele brandstoffen.

Vluchtpad
Pad naar de hoger gelegen achtererven van de bebouwing, waarvan bij hoog water van de rivier gebruik kan worden gemaakt. Vaak ook georiënteerd op de kerk, die op een verhoging (terp) is gebouwd.

Vluchtheuvel
Podiumvormige heuvel, in de 19e eeuw aangelegd in het rivierengebied. Door hier grond voor af te graven uit de directe omgeving, ontstonden dellen, laaggelegen, waterrijke terreinen.

Vorst
Bos, vaak banwoud

Voorwetering
Gegraven watergang die het die het voorste deel van een polder doorsnijdt

Voorstraatdorp
Dorpstype van de Zuid-Hollandse eilanden, uit de 15e en 16e eeuw, met de voorstraat haaks op de dijk, het centrale element en de marktplaats, b.v. Oud-Beijerland; andere dorpstypen in dit gebied zijn de kerkringdorpen en de ringstraatdorpen

Voorde
Doorwaadbare plaats in een riviertje of beek, meestal in een S-vorm, met de stroom mee, nog enkele in Zuid-Limburg

Voord(e), voirt, voort, foort
Doorwaadbare plaats in een rivier (of soms een moeras). Komt nog voor in plaatsnamen als Amersfoort en Coevorden. In de Middeleeuwen telde Nederland slechts enkele bruggen over de grote rivieren (b.v. die over de Maas bij Maastricht en Cuijk), in de meeste gevallen werd gebruik gemaakt van overzetveren en doorwaadbare plaatsen (die er toen veel waren). Wordt ook wel foort genoemd.

Vonder
Losse brug over een sloot, soms uit niet meer dan een plank bestaand.

Volgerland
Tweede kwaliteit land (Zuidwest-Nederland), in tegenstelling tot hoofdland

Voerdeeltype
Boerderijtype afgeleid van het hallehuis met een breed deel van waaraf het vee gevoerd wordt.

Vroonte
Gemeenschappelijke woeste grond, andere term voor gemeynt(e), duidt op grondheerlijke oorsprong (vroon = heer) (Zuid-Nederland)

Vroon
Grondheer, vaak vertegenwoordigd door een meier.

Vroongronden
Zacht golvende duinen in Zuidwest-Nederland, functioneerden als schraal duingrasland, zie ook haaimeten

Vroonhof
Landgoed van een landheer (vroon).

Vroonland, Vroonte
Land van de landheer (vroon) waarop horigen herendiensten moesten verrichten.

Vrije opstek
Vorm van ontginning waarbij de boeren hun kavelsloten vrijelijk in het veen konden verlengen, waardoor zeer lange strookvormige percelen zijn ontstaan; zie ook andere typen verkaveling

Waterstaat
Overheidsdienst die belast is met de zorg over en het beheer van de waterstand, de waterlopen, bruggen, dijken, etc.

Waterschap
Publiekrechtelijke instelling tot uitoefening van een taak op waterstaatsgebied, draagt zorg voor het onderhoud van de dijken, de waterkwaliteit het waterpeil (keren en lozen van water) en de wegen in een poldergebied. Aan het hoofd staat een dijkgraaf, hoogheemraadschap (Holland) en zijlvest (Groningen) zijn oude benamingen.

Waterradmolen
Molen in geaccidenteerd terrein, op de Veluwe (papiermolens) zijn hier vaak sprengen voor gegraven (zie aldaar), als de beek voldoende verval heeft met bovenslagrad (water komt beneden langs het rad), anders met onderslagrad (water valt op het rad)

Waterpoel
Oude zijtak van een rivier in Zuid - Nederland en het Rijnland, bijvoorbeeld de oude zijtak van de Rijn bij Leiden.

Waterbodem
Alle bodem die zich onder het wateroppervlak bevinden. De meeste van deze bodems worden in de loop van de tijd ondieper door sedimentatie van slib en plantenresten.

Waterbeheer
Zorg voor water, bestaande uit:
Beleid = Maken van beheerplannen;
Feitelijk beheer = Aanleg van waterkeringen, watergangen en gemalen;
Juridisch beheer = Verlenen van vergunningen.

Was
Heideven waar de schapen gewassen werden, meestal ontstaan door regenwater dat op een harde grondlaag blijft staan.

Walmuur
Door steunberen ondersteunde buitenmuur van een vesting(stad), ook wel beermuur genoemd. In Wijk bij Duurstede zit een kraantoren in deze muur waar vroeger schepen mee gelost werden.

Waldviehbauerntum
Agrarisch systeem tot ± het jaar 1000, waarbij de heide niet gebruikt werd, opgevolgd door het Heideviehbauerntum

Waldhufen
Boshoeve, lineaire nederzettingen met een aansluitende strookvormige percelering, ontgonnen uit bos en - of heide.

Wâldhúske
Kleine stenen landarbeiderswoning in de noordelijke provincies, verving vaak een spitkeet (plaggenhut).

Wal
Tot 16 meter hoge randen langs een stuifzandgebied, waar het zand wordt vastgehouden door boomwortels van oude zomereiken en ruwe berken.

Wak(k)erdijk
Dijk met een waterkerende functie, dit in tegenstelling tot de slaperdijk. Zie verder bij dijken.

Wad
Ondiepe zee in een reliëfarm kustgebied, met een bodem van fijn los materiaal, een sterke getijdenwerking en van de open zee afgeschermd door een rij waddeneilanden. Valt deels droog bij eb.

Waardeel
Aandeel van een markegenoot in de cultuurgrond van de marke. Zie marke en gemeynte.

Waard, weerd, werth
Riviereiland

Waakhuispaal
Manshoge stenen palen geplaatst bij boerderijen die verplicht waren het dijkleger te huisvesten .

Waakhuis
Huis langs een dijk waar tijdens hoogwater het dijkleger werd gehuisvest. Ook werden hier dijkbewakingsmaterialen zoals zandzakken, scheppen, lantaarns en kruiwagens, opgeslagen. Voorbeelden zijn waakhuizen De Noord en Borreveld langs de Neder - Rijn tussen Amerongen en Wijk bij Duurstede. De opslagplaats wordt ook wel dijkmagazijn genoemd.

Waaiersluis
Sluis met sluisdeuren in de vorm van een ellipssector, waardoor ze bij elke waterstand gemakkelijk te openen zijn. Zie verder bij sluis.

Waaierverkaveling
Verdeling van een stuk grond in min of meer strookvormige percelen die naar achteren toe samenkomen in één punt, meestal bij het begin van een voormalig veenstroompje (b.v. de polder ten westen van Nieuw Loosdrecht); zie ook andere typen verkaveling.

Waai
Wiel

Waterzolder
Versterkte zoldering in het achterhuis van een boerderij voor de stalling van het vee bij overstroming, ook wel vloedzolder genoemd

Waterval
Plaats waar stromend water door hoogteverschil naar beneden valt. Kan natuurlijk zijn maar is in Nederland vaak aangelegd. De hoogste waterval in Nederland is de Loenense waterval van 15 meter, een kunstmatige cascade in een uit 1869 daterende waterspreng in de bossen van het Schalter. De spreng bestaat uit twee delen die ieder ongeveer zes kilometer lang zijn (Vrijenbergerspreng en Veldhuizerspreng).

Wetlands
Natte natuurgebieden zoals uiterwaarden en laagveenmoerassen.

Wetering
(Gegraven) waterloop. Vooral bij de ontginning van laagveengebieden was het graven van een wetering belangrijk voor de ontwatering van het gebied. De wetering werd gegraven evenwijdig aan de ontginningsbasis, zoals een weg, dijk of oeverwal. Vanaf de ontginningsbasis werd het veen dan ontgonnen tot aan de eerste wetering. Vandaar kon het proces zich herhalen tot de aan de eerste wetering evenwijdig gegraven tweede wetering. Langs de wetering was vaak bewoning.

Werf
Dorpsterp op het Zeeuwse oudland. Zie ook vliedberg, kasteelberg of motte. Ook op het Noord-Hollandse Marken heten de terpen, waar meerdere huizen op staan, werven.

Weidemolen
Klein molentje in Noord-Holland van het type wipmolen

Wegkruis
Kruis langs de weg in Rooms-Katholieke landsdelen, te verdelen in:
Devotiekruis, een algemeen wegkruis;
Memoriekruis, dat een heuglijke of noodlottige gebeurtenis gedenkt;
Geloftekruis, dat herinnert aan een verhoord gebed;
Missiekruis, dat verwijst naar een bezoek van een missionaris; en
Hagelkruis, dat midden op de velden staat en beschermt tegen natuurrampen.

Wegeling
Verbindingsweggetje tussen de boerderijen en de (zee)dijken, kenmerkend voor onder meer Zeeland, bijvoorbeeld de Biesterhoekse Wegeling. Door ruilverkavelingen zijn veel van dit soort onverharde wegen verdwenen. Te vergelijken met de ringvormige combinatie van oude voet- en kerkenpaden, zoals het Terpringpad Wetsens.

Wegdorp
Zie lintbebouwing

Weer
Uitgeveend deel tussen de ribben (of zetwallen), ook wel petgat genoemd (b.v. Weerribben)

Weel
Zeeuwse naam voor een wiel, zie aldaar

Wed
Plas of ondiepe plaats in rivier waar vee gedrenkt wordt

Wipmolen
Oudste type watermolen (ontwikkelde zich begin 15e eeuw uit de standerdmolen (korenmolen), voorzien van een scheprad (vijzel kwam pas na 1634), een klein type in Friesland heet spinnekop, een nog kleiner type in Noord-Holland weidemolen

Winterdijk
Dijk op grotere afstand van de rivier die het gebied erachter beschermen tegen een overstroming. De winterdijk is vrij hoog, omdat de waterstand van de rivier in de winter en vooral het vroege voorjaar hoog is ten gevolge van het smeltwater en de neerslag die vanuit het stroomgebied worden afgevoerd. Winterdijken liggen op enige afstand van de zomerdijk; het gebied tussen zomerdijk en winterdijk wordt uiterwaarden genoemd. Wordt ook wel bandijk genoemd. Zie verder bij dijken.

Winterbed
Hoogwaterbed van een rivier, tussen de winterdijken, waarbij de uiterwaarden ondergelopen zijn.