Glossarium Nederlands Landschap
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Aardrijkskunde
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 1072
Strokenverkaveling
Verdeling van een stuk grond in meer of minder regelmatige lange stroken. Perceelsvorm die hoort bij het slagenlandschap. Zie ook andere typen verkaveling
Streekdorp
Zie lintbebouwing
Strang
Dode rivierarm.
Strandwal
In het holoceen gevormde zandbank, evenwijdig aan de huidige kust, die bij normale getijden boven water uitstak. Hierop hebben zich de oude duinen gevormd. Strandwallen zijn nu vaak nog te zien als lage en langgerekte zandruggen. Haarlem en Alkmaar zijn gebouwd op oude strandwallen, de laatste onbebouwde is die van Spaarnwoude en is nu een aardkundig monument. Strandwallen komen ook voor langs de voormalige Zuiderzee.
Strandpolder
Een door de natuur zelf (water en wind) ontwikkelde polder, aan weerszijden begrensd door duinen; het zand op de kleilaag is weggestoven, waardoor de klei in cultuur kon worden gebracht (Zeeland)
Strandhoofd
Stenen dam ter bescherming van het strand
Strandhaak
Ombuiging aan het eind van een schoorwal, ook wel haakwal genoemd
Straatweg
Geplaveide weg, vanaf de 18e eeuw aangelegd tussen (middel)grote steden.
Straatspoor
Spoor met extra flens, zodat de bestrating niet tegen de rails ligt. Zie ook veldspoor.
Stormvloedkering
Beweegbare constructie in een normaal open zeearm of riviermonding, die gesloten kan worden bij stormvloed e.d. om de achterliggende dijken te beschermen tegen een te zware belasting. In Nederland zijn vooral de stormvloedkeringen in de Oosterschelde en den Nieuwe Waterweg bekend.
Stormvloed
Extreem hoge vloed als gevolg van het samenvallen van springvloed in combinatie met een stormachtige Noordwesten wind (watersnoodramp van 1953)
Stolpschuur
Schuur in de vorm van een stolp.
Stokkenbrug
Zie knuppelpad.
Stoeken
Zodanig opgestapelde turven (6-8 stuks) in hoogveengebieden dat de wind de turven goed kon drogen. Zie droge vervening.
Stobbenwal
Uit kluiten van gerooide bomen bestaande wal, aangelegd onder een viaduct. Geeft goede dekkingsmogelijkheden voor dieren, zie ook faunapassage.
Stobbenveen
Bij het afvenen (klunen) van de laatste rest hoogveen kwam de steker vaak in aanraking met boomstronken, stobben. Een deel van het veen waar de veenlaag niet zo dik was dankt daaraan zijn naam. Zie droge vervening.
Stinswier
Friese wier waar een stins op heeft gestaan
Stinsenflora
Thans in het wild groeiende planten en bloemen die ooit zijn aangevoerd, vaak te vinden in de buurt van een buitenplaats
Stins
Versterkte adellijke woning in Friesland, betekent in het Fries `stenen huis`, zie ook stinswier; te vergelijken met een havezate of ridderhofstede in andere delen van het land, zie ook state en borg
Stiepelteken
Ingekerfde symbolische decoratie op de stiepel of uitneembare middenstijl in de niendeur van een Oost-Nederlandse boerderij.
Stiepel
Uitneembare middenstijl in de niendeur van een Oost-Nederlandse boerderij. Zie ook stiepelteken.
Sterrenbos
Bos of park dat doorsneden wordt door straalsgewijze van een middelpunt uitgaande lanen.
Steltenberg
Twentse benaming voor hooiberg.
Stellingmolen
Hoge molen (korenmolen) met een plankier halverwege waar vanaf de molen bediend wordt, vaak molens in de bebouwde kom die alleen als ze erg hoog zijn voldoende wind kunnen vangen
Stelle
Kunstmatige heuvel in schorrengebied, staan vaak schaapskooien op (Zeeland, o.a. Verdronken Land van Saeftinge), als er ook een drinkput in de stelle aanwezig is spreekt men van een hollestelle
Steilrand
Zie graft.
Steekturf
Veenlaag in hoogveengebieden die als brandstof geschikt is. Wordt ook zwarte turf genoemd. Zie droge vervening. Zie droge vervening.
State, stoate
Groningse boerderij, ook wel heerd geheten; in Friesland heten veel boerderijen plaats of plaets, in Noord-Holland komt de naam hofstede voor
State
Friese edelmanswoning waarbij de nadruk meer op adellijke aanwezigheid ligt dan bij de stins, waarbij de nadruk meer op de verdedigende functie ligt; in Groningen borg geheten.
Standvink
Stijl midden in een ruimte, die ene balk ondersteunt en hiermee met schoren verbonden is.
Standerdmolen
Oudste type molen (korenmolen), molenhuis draait op een spil
Stadsrechten
Om het ontstaan van steden te bevorderen verleenden edelen vanaf de 10e eeuw privileges aan nederzettingen. Vanaf het moment dat deze privileges in één keer in een totaalpakket werden aangeboden, wordt gesproken van stadsrechten. Stadrechten maakten van een nederzetting een aantrekkelijke vestigingsplaats voor kooplieden. Van de economische bloei die hiervan het beoogde resultaat was, profiteerde de edelen door het heffen van belastingen. Stadsrechten hielden in:
Privileges
stadsmuren (recht om een muur rondom de nederzetting te bouwen);
marktrecht (recht om een markt te houden);
tolrecht (recht om tol te heffen);
Vrijheden
persoonlijke vrijheid (inwoners waren niet langer horig aan de heer);
Bestuur
stadsbestuur (de gegoede burgerij kon soms zelf de bestuurders kiezen die in de stadsraad zitting moesten nemen).
Pas door de invoering van de Gemeentewet van Thorbecke in 1851 verviel het onderscheid tussen steden en dorpen; sindsdien is slechts sprake van gemeenten.
Stadsmeierrecht
Veenkoloniale vorm van beklemrecht
Stadsdrek
Vuil van de straten en inhoud van de emmers waar de stadsbewoners hun behoefte op deden. Werd veel gebruikt als mest op het platteland.
Stade
Oever
Stuwwalboog
Overgebleven opgestuwd zand na het smelten van een ijslob van een gletscher.
Stuwwal
Opgestuwde rug uit het Saalien (de één na laatste ijstijd die 180.000 jaar geleden begon). De stuwwallen liggen langs de HUN lijn (de lijn Haarlem - Utrecht - Nijmegen, de uiterste grens van het landijs): Het Gooi, de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en de versnipperde kleinere stuwwallen in Twente en bij Nijmegen. De stuwwallen werden vanuit het noorden opgestuwd en vanuit het zuiden aangevuld met materiaal dat door rivieren werd aangevoerd, de laagten tussen de stuwwallen (Gelderse Vallei, IJsselvallei) werden gedurende de laatste ijstijd (Weichselien) opgevuld met dekzand. De Torenberg ten noordwesten van Apeldoorn is met 107 meter de hoogste stuwwal van Nederland. Zie ook dekzandrug.
Stuw
Waterbouwkundige constructie waarmee in de loop van een beek of een rivier wordt ingegrepen om de waterspiegel achter de stuw te verhogen. In rivieren worden stuwen vooral gebouwd om in droge tijden toch een voldoende diepte voor de scheepvaart te behouden. Men spreekt van een stuwdam als er sprake is van een grote vaste stuw, die meestal een geheel dal afsluit. Zie ook schotbalkensluis, penantensluis, damsluis en sluis.
Stuifzand(gebied)
Na de laatste ijstijd als gevolg van de opeenhoping van verstoven dekzand ontstaan reliëfrijk gebied. Vaak heeft de mens verstuiving in gang gezet door de grond te intensief te gebruiken. Stuifzand kan actief of vastgelegd zijn.
Stuifdijk
Langs een natuurlijke hindernis gevormde duin.
Struweelboszone
Zie duinen.
Struweelzone
Zie duinen.
Successie
Natuurlijke vegetatieontwikkeling van bijvoorbeeld kale grond tot bos.
Tasruimte
Ruimte in de boerderij om de oogst op te slaan.
Tankval
Brede, door tanks niet te nemen, v-vormige watergang, onderdeel van de door de nazi’s aangelegde Atlantikwall langs de Nederlandse kust. Zie ook anti-tankgracht.
Tankmuur
Onderdeel van de door de nazi’s aangelegde Atlantikwall langs de Nederlandse kust. Op plaatsen waar geen tankval of anti-tankgracht gegraven kon worden, werd een twee meter hoge tankmuur van beton en ijzer gebouwd.
Tang(e)
Zandrug in hoogveen (b.v. Bourtange)
Tabakschuur
Schuren waar tabak te drogen werd gehangen, komen nog voor in Amerongen, ooit met Veenendaal, Rhenen en Renkum het middelpunt van de tabaksteelt in Nederland. Hoogtepunt van de tabaksteelt lag in de 18e eeuw, rond 1856 was er 2.130 hectare tabaksteelt in de Gelderse Vallei en de Betuwe. In de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een opleving.
Terpdorp
Dorpje ontstaan uit aan elkaar gegroeide huisterpen. Het middengedeelte van een terpdorp, waar de kerk op ligt, is opgevuld met kwelderzoden.
Terp
Opgeworpen hoogte (met mest, zoden en huisafval) in dijkloos land waarop men woont of die als vluchtheuvel dient. In Friesland gemiddeld drie meter hoog, al zijn er ook terpen met een hoogte van 10 meter. Een ronde weg om de terp heen waar de boerderijen aan liggen wordt ossenweg of ossengang genoemd. Meerdere huisterpen zijn vaak aaneengegroeid tot een terpdorp. Terpen zijn opgeworden tussen 500 voor Christus. en 1300 na Christus. Een terp wordt ook wel ward, wierde (in Groningen), hil, werd of woerd (in het rivierengebied) genoemd.
Tenure
Zie hoeve
Til
Brug waarover paarden die een trekschuit trok naar de andere kant van een trekvaart geleid werden. Wordt ook paardentil genoemd.
Tiendschuur
Oude graanschuur (vanaf 13e eeuw), op landgoed of bij kasteel om tienden in op te slaan (het deel van de oogst dat boeren moesten afstaan)
Tiendweg
Veelal onverharde weg op een kade in het rivierengebied met aan weerszijden waterlopen. De wegen liggen dwars op de perceelrichting en evenwijdig aan de rivier waar de ontginning begonnen is. Tiendwegen komen veel voor in de Lopiker-, Alblasser - en Krimpenerwaard, maar ook in veengebieden, in dat geval veelal aan het einde van de eerste ontginning.
Tiend-
Betrekking hebbend op de ‘tiende’, een belasting (meestal een tiende deel van de opbrengst) die een landeigenaar van zijn pachters verlangde; afgeschaft bij de tiendwet van 1909
Tichelwerk
Steenbakkerij (rivierengebied en Noord-Nederland)
Tichelgat
Gat waar klei gewonnen is voor de steenindustrie, ook wel kleiput genoemd
Tjasker
Klein houten molentje, vaak gebruikt om veenputten droog te malen, kan max. 10 ha. bemalen
Tonmolen
Houten handmolentje om sloten of poldertjes met de hand droog te malen (o.a. Noord-Holland)
Tombolo
Schoorwal die een eiland verbindt met het vaste land
Tol
Plaats langs de weg waar tol betaald moest worden, soms als belasting aan de landsheer in wiens gebied de tol lag, soms voor de aanleg en verbetering van de wegen. In 1900 werd de Rijkstol afgeschaft, andere tollen bleven langer bestaan, soms tot na de Tweede Wereldoorlog. Tolhuisjes zijn nog op veel plaatsen te zien.
Toemaak
Mengsel van bagger uit de sloten en stalmest dat op het land werd opgebracht om de veengrond te verbeteren
Tocht
Verbindingssloot tussen de poldersloten (of kavel- of heinsloten) en de poldervaart in droogmakerijen. Ook wel zeeg genoemd.
Tobroek
Betonnen schuttersput of eenmansbunker van oorspronkelijk Italiaans - Duits type. OOk wel een open achthoekige uitbouw aan een bunker die diende als observatiepost of als opstelling voor een wapen. Genoemd naar de Lybische stad Tobroek.
Trilveen
Op water drijvende (laag)veengrond die bij het betreden in een golfbeweging raakt, vaak in een dichtgegroeid trekgat. Als een stuk trilveen loslaat ontstaat er een drijftil, een drijvend eilandje.
Trekvaart
Superieur 17e eeuws openbaar vervoersysteem in de lage delen van Nederland (Holland, Friesland en Groningen). De trekschuiten werden voortgetrokken door paarden vanaf het naast de vaart gelegen jaagpad. Bij bochten stonden rolpalen waarlangs de treklijn van schepen getrokken kon worden. Op kruispunten stonden bruggen (tillen of kwakels) waar de paarden van jaagpad konden wisselen. Rond 1850 raakte met de opkomst van stoomschepen deze vervoersvorm in onbruik.
Trekgat
Water tussen de legakkers in een nat verveningslandschap, ook wel weren of petgaten genoemd, zie ook slagturven
Trapakker
18e Eeuwse enggronden met een trapsgewijs uiterlijk als gevolg van een bepaalde manier van bemesten en bewateren. In Ede worden nog trapakkers op de traditionele wijze bewerkt.
Tra
Open plek in het bos, brandgat.
Tra
Weg rond een malebos, een door markegenootschappen beheerd bos. Het (loof)bos werd met mate geëxploiteerd: Ieder jaar werd door de markegenoten vastgesteld hoeveel bomen gekapt mochten worden. Via de tra werden de gekapte bomen afgevoerd.
Turfsteken
Het steken van veen in hoogveengebieden (boven de grondwaterspiegel). Wordt ook wel delven of afvenen genoemd. Zie droge vervening.
Turf
Gedroogd veen, goede brandstof
Tumulus
Grafheuvel, zie aldaar.
Tuimeldijk
Lage dijk die zo ontworpen is dat bij een hoge waterstand overstromingen toegelaten kunnen worden. Zie verder bij dijken.
Tuunwal, tuinwal
Onbegroeide wal van opgestapelde gras- of heideplaggen. De wallen van ongeveer een meter hoog dienen als perceelafscheiding en zijn kenmerkend voor Texel en Wieringen, maar kwamen ook voor in het land van Vollenhove en in Gaasterland.
Tuun, tuin
Oorspronkelijk de omheining van een akkertje met takken van de wilg en hazelaar, later ging de benaming van de omheining over op het omsloten terrein.
Uitvenen
Zie natte vervening.
Uitspanning
Herberg of pleisterplaats met stalhouderij waar de paarden ‘uitgespannen’ konden worden.
Uitmijnen
Uitgraven van haai(ge)meeten, zie ook schurveling
Uitgeloogde bodem
Gedegradeerde bodem, vaak een onomkeerbaar proces: ontstaan secundair bos
Uiterwaard
Strook land langs een rivier tussen de lagere zomerdijk en de hogere winterdijk die bij een hoge waterstand onder water loopt. De uiterwaarden hebben verschillende functies. Allereerst vormen ze een waterbergingsgebied. Ten tweede is in de uiterwaarden delfstofwinning mogelijk. Vooral klei ten behoeve van de baksteenindustrie is vroeger veel gewonnen. Daarnaast hebben ze een belangrijke landbouwfunctie, omdat ze dienst doen als weiland en hooiland. Tegenwoordig komt de recreatieve functie van de uiterwaarden steeds meer naar voren, vooral de watersportmogelijkheden in de oude grindgaten.
Uilebord, oelebord, ûlebord
Klein driehoekig schot achter de windveren van het rieten dak waarin zich een luchtgat (oele) bevindt. Oele of ûle betekent in het Fries ook uil. Twee zwanen en een makelaar maken ook deel van het uilebord. Uileborden komen vooral voor in Friesland, Drenthe, Groningen en de Achterhoek. Makelaars ook in Noord - Holland.
Urnenveld
Veld waar de urnen van de gecremeerde doden onder een grafheuvel werden bewaard (1100-500 v. Chr.)
Varkensruggetje
Hoge ronde akkers tussen diepe greppels.
Vallaat
Noord-Nederlandse naam voor een verlaat, een kleine schutsluis in een kanaal. Zie verder bij sluis.
Valge
Oud akkercomplex (Noord-Nederland), ook wel ees of ies (Groningen, b.v. Oostervalge)
Vaarpolder
Gebied waar de afzonderlijke percelen alleen per boot kunnen worden bereikt. Boerderijen liggen hier aan zogenaamde opvaarten die uitkomen op de doorgaande watergangen.
Vaaggrond
Bodem waarbij de bodemvorming te kort duurde voor een goede horizontontwikkeling
Vate, vaete
Dorpsvijver naast de kerk, tevens drinkvijver voor het vee en reservoir voor de brandweer (Zuidwest Nederland, b.v. in Borssele en Kloetinge)
Vervening, natte
Vervening van laagveengebieden (onder de grondwaterspiegel), wat het korte zwarte turf opleverde. De bagger werd soms met voetkracht (klunen) gedroogd. Wordt ook wel uitvenen of slagturven genoemd.
Vervening, droge
Vervening van hoogveengebieden, levert lange bruine turf. Wordt ook wel afvenen of turfsteken genoemd. Bij de ontginning van het hoogveen gaat men als volgt te werk: Door het graven van sloten wordt een stuk hoogveen eerst oppervlakkig ontwaterd. Daarna wordt de bovenste aarde, de bonkaarde verwijderd en opgeslagen. Deze bonkaarde wordt later door de onderliggende zandgrond gemengd, waardoor een betere structuur ontstaat en de grond geschikt wordt (na bemesting) voor akkerbouw en met name voor de aardappelteelt. Onder de bovenste laag ligt het grauwveen ook wel witveen genoemd. Hieruit wordt het zogenoemde bolsterturf gemaakt dat alleen geschikt is als aanmaakturf of turfstrooisel. Vervolgens bereikt men het zwartveen, het echte veenmosveen, dat de zwarte turf of steekturf levert. Dit is als brandstof geschikt. Het turfsteken werd gedaan door twee personen: een steker en een afschuiver. De steker (met een speciale scherpe kleine schop) stak meestal drie turven tegelijk en wierp ze in de kruiwagen. Als de kruiwagen bij 24 turven vol was, bracht de afschuiver ze naar de plaats waar de turven moesten drogen. De eerste rij turven werd vlak neergelegd; de volgende rij turven kwam er op hun kant naast te staan. Het was een hele kunst want de turf mocht niet breken en de turf mocht ook niet met de hand worden aangeraakt. Een goede steker kon wel 6000 turven per dag steken tegen een prijs van 2-3 cent per turf.. Na twee tot drie weken werden de turven zo danig opgestapeld dat de wind er van alle, kanten doorheen kon blazen.
Verval
Verschil in hoogte tussen twee aangrenzende waterspiegels, of het hoogteverschil van de waterspiegel tussen twee punten langs een rivier. Verval per afstandseenheid wordt verhang genoemd. Zie ook debiet.
Verticale berging
Peilen en grondwater fluctueren in aansluiting op de natuurlijke neerslag en verdampingspatronen. Een natuurlijk waterbeheer volgt hogere peilen in de winter en lagere peilen in de zomer. Zie ook horizontale berging, piekberging en seizoensberging.
Vermaning
Oude naam voor een doopsgezinde kerk.
Verlandingsvegetaties
Vegetatietypen op de grens van water en land, zoals drijftilvegetaties, moerasvaren- en veenmosrietland en trilveen.
Verlanding
Opnieuw veenvorming (dichtgroeien), vooral in laagveenplassen; zie ook drijftil en kragge
Verlaat
Kleine schutsluis in een kanaal. In Friesland en Groningen ook wel vallaat genoemd. Zie verder bij sluis.
Verkavelingswetten
Diverse wetten betreffende verkaveling:
1886 Markewet: verdeling gemeenschappelijke gronden in de zandgebieden;
1924 Ruilverkavelingswet: gebaseerd op de gedachte dat het landelijke gebied een belangrijke productiefunctie heeft;
1938, 1948, 1953, 1954, 1975: Herziene Ruilverkavelingswetten;
1985 Landinrichtingswet: opvolger verkavelingswetten, naast doelmatigheid die aansluit op de agrarische belangen worden ook cultuurhistorische-, recreatieve- en milieubelangen behartigd.
Verkaveling
Manier waarop de cultuurgrond in stukken (kavels) is verdeeld, we onderscheiden moderne rationele verkaveling (grote rechthoekige eenheden), strookverkaveling (lang en smal, al dan niet met bebouwing op de kavel) en blokverkaveling (kleinere rechthoekige eenheden). Zie verder bij de diverse typen:
vrije opstek
blokverkaveling
waaierverkaveling
veerverkaveling
cope-ontginning
restverkaveling
strokenverkaveling
gérende verkaveling
mozaïekverkaveling
Gewannverkaveling
modern-rationele verkaveling
Verhoefslagingspaal
Paaltjes die herinneren aan de vroegere organisatie van het dijkonderhoud (toen er nog geen waterschappen waren), waarbij iedere landeigenaar een stuk dijk (slag) moest onderhouden. De paaltjes op de Lekdijk bij Amerongen waren uniek door hun grote aantal maar zijn na de dijkverbetering niet teruggekeerd.